Home Te radicaal voor de Republiek

Te radicaal voor de Republiek

Door Geertje Dekkers op 4 december 2013

Cover van 12-2013
12-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

Radicale filosofen publiceerden hun werk in de zeventiende eeuw in de Republiek der Nederlanden. Maar er zaten grenzen aan de tolerantie, zoals de vrijzinnige Adriaan Koerbagh ondervond.

Als de rouwstoet van Adriaan Koerbagh op 15 oktober 1669 zijn familiehuis verlaat, staat er een nieuwsgierige menigte te wachten. Het publiek wil een glimp opvangen van de kist van de dwarse denker, die een paar dagen eerder is bezweken in de gevangenis. De toeschouwers worden beloond: uit het niets strijkt er een zwarte kip op Koerbaghs kist neer – zo gaat tenminste het verhaal –, die zich vervolgens nauwelijks laat verjagen. Het beest moet wel gezonden zijn door de duivel, speculeren omstanders al snel, om de ziel te halen van de goddeloze Koerbagh. Of misschien is de kip wel de duivel in eigen persoon, die de ketterse Koerbagh opeist.

RADICALE VERLICHTER
Koerbagh (1633-1669) stierf na een verblijf van een jaar in het Willige Rasphuis, waar gevangenen rood tropisch hardhout moesten fijnraspen voor de verfindustrie. Hij was veroordeeld tot tien jaar opsluiting, met aansluitend nog eens tien jaar verbanning uit zijn stad Amsterdam. Dat was de straf voor zijn godslasterlijke boodschap in twee boeken met de onschuldig klinkende titels Een Bloemhof van allerley lieflykheyd en Een Ligt schijnende in duystere Plaatsen. Daarin vergeleek hij onder meer de Bijbel met de fabels over Reinaert de Vos en verhaaltjes over Tijl Uilenspiegel.

Koerbaghs onorthodoxe opvattingen over het geloof maakten hem tot een radicale verlichter – radicaler nog dan zijn beroemde kennis Baruch Spinoza. In het tolerante Amsterdam van de Gouden Eeuw kon veel, maar Koerbagh overschreed een grens en belandde in het ongezonde rasphuis.

Filosoof en historicus Bart Leeuwenburgh schreef Het noodlot van een ketter, over Adriaan en zijn eveneens vrijzinnige broer Johan, die hoogstwaarschijnlijk veel bijdroeg aan de ketterse boeken Bloemhof en Ligt. Omdat de beschikbare biografische informatie over de broers beperkt is, gaat het boek voor een groot deel over de ideeënwereld waarin deze twee radicale verlichters leefden, en vooral over de voortdurende clashes tussen theologische en filosofische stromingen in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Daar laaiden in de Gouden Eeuw telkens weer felle discussies op over de orthodoxie in de gereformeerde kerk, en over de vraag of de politiek enige ruimte kon afdwingen voor vrijzinnige gelovigen. Bovendien probeerden de orthodoxen invloed uit te oefenen buiten de kerk, bijvoorbeeld op de universiteiten, waar aanhangers van René Descartes morrelden aan het traditionele wereldbeeld.

Vanaf hun studietijd hadden Adriaan en Johan te maken met deze botsingen. In de jaren 1650 studeerden ze achtereenvolgens in Utrecht en Leiden. Adriaan rechten en geneeskunde, Johan theologie. Vooral in Leiden ontmoetten ze veel aanhangers van Descartes. Adriaan kwam er bovendien in aanraking met het proefondervindelijk onderzoek op menselijke lichamen, dat fouten aantoonde in anatomische opvattingen die teruggingen tot de Oudheid. Het was onderzoek in de geest van Descartes en diens kritische twijfel aan klassieke autoriteiten.

De korte levens van de broers – ook Johan haalde de veertig niet – stonden in het teken van de afbraak van oude zekerheden, en van pogingen met behulp van de ratio inzicht te vergaren. Johan werd opgeleid als predikant in de gereformeerde kerk, maar hij en zijn broer stelden vragen bij dogma’s als de goddelijkheid van Jezus en de drie-eenheid van God. Volgens de kerk was God één, maar ook drie: Vader, Zoon en Heilige Geest. Een logische onmogelijkheid, concludeerde Adriaan, en hij schreef het onomwonden op in zijn boeken.

Tijdens hun zoektocht naar inzicht kwamen de broers in contact met de bekendste van alle radicale denkers van hun tijd: Baruch Spinoza, die net als de Koerbaghs het project van Descartes wilde voortzetten. De broers en Spinoza maakten deel uit van een kring vrijdenkers die elkaars werk lazen en bediscussieerden. Of ze elkaar ook in levenden lijve ontmoetten is niet helemaal duidelijk, maar de gedachten van Spinoza sijpelden door in het werk van Adriaan. Spinoza’s kernidee dat alles één is – de natuur en God vielen bij hem samen – was voor de goede verstaander herkenbaar in Bloemhof.

Adriaan Koerbagh is daarom wel neergezet als een spinozist. Maar Leeuwenburgh betoogt dat Spinoza in deze jaren nog niet de grote voorman was die historici later van hem hebben gemaakt. Waarschijnlijk beïnvloedden hij en zijn vrienden elkaar in deze jaren onderling. En Adriaan was een veel te eigenzinnig denker om zich te laten leiden. Diezelfde eigenzinnigheid werd hem uiteindelijk fataal.

DWARSE DENKERS
Dat het met radicale denkers niet slecht hoefde af te lopen, blijkt uit een andere recente broederbiografie, De radicale Republiek van filosoof en historicus Arthur Weststeijn. Net als Het noodlot van een ketter leest het boek grotendeels als een ideeëngeschiedenis van de Gouden Eeuw, maar dan met de nadruk op politieke theorie. En het is aanzienlijk soepeler geschreven.

Hoofdpersonen zijn Pieter (1618-1685) en Johan (1622-1660) de la Court, die een generatie ouder waren dan de Koerbaghs, maar opvallend veel met hen gemeen hadden. Beide duo’s hadden zeer welgestelde ouders, die hen uitgebreid lieten studeren. En beide families hadden goede relaties met vooraanstaande regentenfamilies die in de Republiek grotendeels de dienst uitmaakten.

De ondertitel van het boek over de gebroeders De la Court is Dwarse denkers uit de Gouden Eeuw, en inderdaad waren ook deze broers eigenzinnig. Net als de Koerbaghs trokken ze fel van leer tegen de geestelijkheid in de Republiek, zij het vooral met een politieke blik. Gedreven door ambitie en machtswellust probeerden theologen de geesten van gelovigen te beheersen en ze op te hitsen tegen andersdenkenden, zo schreven de De la Courts. Zo ontstonden oorlogen en daarom moest de geestelijkheid gehoorzaam worden gemaakt aan de staat.

Dat idee was ontleend aan Thomas Hobbes, wiens Leviathan ook in de boekenkast van de Koerbaghs stond. Hobbes was de grote pleitbezorger van een absolute vorst die rust en orde handhaafde in een samenleving. Zonder sterke hand dreigde in de wereld van Hobbes voortdurend de strijd van allen tegen allen. Religieuze verschillen konden deze conflicten alleen maar verder doen oplaaien. Daarom moesten de inwoners van een land hun recht op het gebruik van geweld overdragen aan een vorst die op rationele wijze zijn burgers zou beschermen en godsdienstvrijheid zou garanderen.

De Koerbaghs en de De la Courts bouwden enthousiast verder op Hobbes’ theorie. Dat is opmerkelijk, aangezien geen van de broers de Republiek der Nederlanden wilde omvormen tot een koninkrijk. Integendeel. Eén van de slepende conflicten in de Republiek was dat tussen ‘staatsen’ (aanhangers van de regenten) en ‘orangisten’ (die meer vertrouwen hadden in de stadhouders uit de familie van Oranje, die soms de neiging hadden zich als koningen op te stellen). Dat de broers uit de regentenwereld kwamen, en bovendien voorstanders waren van verregaande religievrijheid, maakte hen bijna automatisch staatsgezind. In de zeventiende eeuw waren politiek en religie sterk verweven en stonden de stadhouders meer aan de kant van de orthodoxen en de regenten meer aan de kant van de vrijzinnigen.

GEVAAR
De gebroeders De la Court waren misschien wel de felste critici van de Oranjes, en vooral van hun koninklijke opstelling. Vandaar dat Pieter de la Court Hobbes’ theorie zodanig versleutelde dat hij uitkwam op een pleidooi voor een democratie van de elite of een aristocratie van verstandige burgers. Die burgers begrepen namelijk dat vrijheid het beste was voor het land: vrijheid om de Bijbel te interpreteren, maar ook vrijheid om zaken te doen, zonder beperkingen van gildes en officiële monopolisten als de Verenigde Oost-Indische Compagnie.

Maar die vrijheid had grenzen, vond Pieter de la Court. Grenzen die Adriaan Koerbagh overtrad. Met zijn extreme bijbelkritiek bracht Koerbagh de rust en stabiliteit van de samenleving in gevaar en gaf hij blijk van ‘groot onverstand en onvoorsigtigheid en ook van boosheid’. Rust en vrede lagen lakenkoopman De la Court na aan het hart, want die waren goed voor de handel en dus voor de Republiek. Fel debatteren mocht, maar het evangelie ter discussie stellen niet. Zo kwam het dat Pieter de la Court hevig botste met de orangisten, dat boeken van hem werden verboden, maar dat hij nooit in het rasphuis belandde.

De Amsterdamse schepenen die Adriaan Koerbagh lieten opsluiten moeten een vergelijkbare redenering hebben gevolgd als De la Court. Zolang het kon, zagen ze Koerbaghs radicalisme het liefst door de vingers, want ook de regenten van havenstad Amsterdam geloofden dat tolerantie en harmonie het beste waren voor de handel. Bovendien kenden sommigen de Koerbaghs persoonlijk. Maar de broers waren herhaaldelijk gewaarschuwd door de kerkenraad. Adriaan was zelfs al op de vingers getikt omdat hij ongetrouwd samenwoonde en nog een buitenechtelijk kind had ook. Toen hij daarbovenop de godslasterlijke inhoud van Bloemhof en Ligt publiceerde, konden de regenten de ogen niet meer sluiten, vooral ook omdat de verontrustende boeken waren geschreven in de volkstaal en zelfs het gepeupel ze kon lezen.

Spinoza zag het aan en koos voor een veiliger weg door in het Latijn te schrijven en alleen een klein publiek zijn belangrijkste werk te laten lezen. Pas na zijn dood werd zijn Ethica gedrukt, toen hem niets meer kon gebeuren.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen