Home Spot dient de democratie niet

Spot dient de democratie niet

Door Bas Belleman op 26 november 2012

02-2007 Filosofie magazine Lees het magazine

Spotten smoort datgene waar het in een vrije, democratische samenleving om draait: discussie en het uitwisselen van argumenten. Geslaagde spot slaat de tegenstander eenvoudigweg tegen de grond.

Wat hebben we gelachen toen Balkenende en Donner zich verzetten tegen satire over het koningshuis. Is dat alweer drieëneenhalf jaar geleden? Het lijkt veel korter.

De koningin kon zich niet verdedigen en daar moesten de cabaretiers rekening mee houden, vond de premier. Zijn minister van justitie was het daarmee eens. Wie te lang blijft schoppen, kan onherstelbare schade aanrichten, aldus Donner.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De ingezonden brieven ploften met postzakken tegelijk op de vloeren van de redactievertrekken van de dagbladen. Mailboxen liepen vol. Weldenkend Nederland was het niet met de CDA’ers eens, en wilde dat graag laten weten.

Met gevoel voor dramatiek schreef een redacteur van NRC Handelsblad: ‘Door wat voor jengelende wereldvreemde mannen worden wij geregeerd? (…) Voor de geestelijke gezondheid van een democratische natie is vrijheid op het gebied van kritiek, satire en kunst een levensvoorwaarde.’

Het zijn natuurlijk fiere ridders die de vrijheid van satire verdedigen, maar opmerkelijk genoeg leidt hun verdediging meestal de aandacht af van het begrip satire zelf. Dat illustreert het ronkende citaat van de NRC-redacteur. Hij laat ‘satire’ niet onbeschermd bestaan, nee, hij zet er vlug ‘kritiek’ en ‘kunst’ naast, als twee bodyguards.

Die manoeuvre is begrijpelijk, want kritiek en kunst vallen veel eenvoudiger te verdedigen dan satire. Wie kritiek levert, doet aan meningsuiting; dat mag altijd. Wie kunst maakt, doet aan vrije expressie; ook daar kun je niet tegen zijn. Satire heet dan zoiets te zijn als een mengvorm van die twee: wie met het koningshuis spot, geeft zijn mening op kunstzinnige wijze, en zit dus twee keer goed.

Zo houden twee onomstreden begrippen (kunst en mening) het omstreden begrip (spot, satire) uit de wind. Al snel is niet de vrijheid van satire heilig, maar satire zelf. De vraag wordt niet gesteld waarin spotternij nu precies verschilt van meningsuiting of van kunst.

Zulke manoeuvres – schijnbewegingen – zijn overigens niet nieuw. Ook de grote Erasmus kan er wat van.
In een brief aan zijn vriend Thomas More, die de inleiding vormt tot zijn Lof der zotheid (1510), verdoezelt hij de ernst van zijn satire. Allereerst laat Erasmus tussen neus en lippen door vallen dat hij van de humaniora houdt, net als More, en dat hij graag in Mores gezelschap verkeert: sympathieke man dus, die Erasmus. Hij spot misschien met Jan en alleman, maar hij maakt genoegzaam duidelijk dat hij een goed hart heeft. Verder verwondert hij zich over de teergevoeligheid van mensen, en noemt hij zijn meesterwerk slechts een ‘kleine pennenvrucht’, waarmee hij maar wil zeggen dat de lezer de tekst niet zo serieus moet nemen. Hij somt een stel klassieke auteurs op die het veel bonter hebben gemaakt dan hijzelf. En voor wie aan die excuses nog niet voldoende heeft, voegt hij eraan toe: wie de schoen past, trekke hem aan (alsof iemand zulke schoenen wil passen).

Het klinkt alsof Erasmus wil zeggen: u voelt misschien een harde klap als u mijn boek leest, maar voel hem wat minder. Hij geeft de lezer de opdracht om, indien nodig, zijn eigen pijn te verzachten.

Oscar Wilde

Zulke drogredeneringen hebben in de loop der eeuwen keer op keer hun diensten bewezen. Spot heeft kennelijk demping nodig. Tegenwicht. Excuus. Voorwendsel. Bescherming. Spot mag niet zomaar vrij rondlopen.

Wat doet spot dan? Wat zijn de kenmerken van spot die ervoor zorgen dat het zulk explosief spul is? Waar willen de verdedigers van spot zo graag de aandacht van afleiden?
Laten we er een voorbeeld bij nemen. In het toneelstuk The importance of being earnest van Oscar Wilde pingpongen twee personages gevatte opmerkingen heen en weer:
 
Algernon: Alle vrouwen gaan op hun moeder lijken. Dat is hun tragiek. Een man overkomt het nooit. Dat is zijn tragiek.
Jack: Noem je dat slim?
Algernon: Het is perfect geformuleerd. En zo waarachtig als elk inzicht in het beschaafde leven zou moeten zijn.
Jack: Ik ben slimmigheden spuugzat. Iedereen is maar slim tegenwoordig. Je kunt werkelijk nergens komen zonder slimme mensen te ontmoeten. Het is een absolute volksplaag. Hadden we in vredesnaam nog maar een paar dwazen over.
Algernon: Die hebben we nog.
Jack: Ik zou ze verschrikkelijk graag ontmoeten. Waar praten ze over?
Algernon: De dwazen? Ah! Over slimme mensen, natuurlijk.
Jack: Stelletje dwazen.
 
Dit is milde spot zonder directe consequenties voor de echte wereld. Andere koek dan de parodieën op het koningshuis of de Deense spotprenten over Mohammed. Maar geestig is het wel. En het aardige is: de eigenschappen van spot steken als stengels uit de tekst. We hoeven ze alleen nog maar te plukken. Allereerst trappen we de open deur in dat spot ergens tegen gericht is. Iets wordt bespot, er is een lijdend voorwerp. In dit geval zijn de zogenaamd slimme mensen de sigaar. We voelen meteen dat hun slimmigheden een hoog voorspelbaar gehalte hebben, en dat de slimmeriken zichzelf al te scherpzinnig vinden. Jack stelt eigenlijk dat veel mensen helemaal niet slim zijn, maar wel de schijn van intelligentie ophouden en er zelf in geloven. Er zijn dwazen in overvloed, alleen weten ze het niet van zichzelf.

Algernon kaatst de spotternij handig terug door die analyse op Jack zelf van toepassing te verklaren: dwazen praten volgens hem over slimme mensen, zoals Jack deed. Die toont zich een goed verliezer en zegt met zelfspot, alsof hij niet doorheeft dat hij zichzelf raakt: ’Stelletje dwazen’.

Spot, inclusief zelfspot, richt zich dus per definitie op een tegenstander. Spot krijgt daarmee de trekjes van een wapen. Spotternij is agressief. Dat is een groot verschil met een huis-tuin-en-keukenmening. Die je altijd mag uiten.
Meningen impliceren wederzijds respect: dat is jouw mening, ik heb de mijne. Meningen moet je ‘onderbouwen’, meningen zijn constructies die je kunt vergelijken en uitwisselen. Maar spot is een wapen. Vilein. Scherp. Spot staat tot mening als troef tot kwartetkaart.

Daarnaast valt dit nog op: Oscar Wilde schreef een dialoog, maar in het werkelijke leven zul je maar zelden twee heren zo gevat met elkaar horen babbelen, alsof spot hen niet deert. Toch doet deze dialoog levensecht aan, want indirect is er maar één peroon die de spot drijft: de schrijver. Jack en Algernon zijn buikspreekpoppen voor Oscar Wilde.

Spot is eigenlijk altijd een monoloog. Spot rekent op eenrichtingsverkeer. Het wapen stort zich op het slachtoffer, en hoopt het hulpeloos achter te laten. De verwachting is niet dat zich een nieuw inzicht openbaart, de verwachting is dat er schade wordt toegebracht.

Doordat spot bedoeld is om te verwonden, kun je er nauwelijks rechtstreeks op reageren. Wat moet Jack nog zeggen als Algernon hem indirect tot dwaas bestempelt? Als hij er serieus op inging, verloor hij op slag ieders respect. Zo verging het overigens Donner en Balkenende ook.

Het schone, het ware en het goede

Langzaam komt de vraag op of spot en satire werkelijk zo goed zijn voor de ‘geestelijke gezondheid van een democratische natie’. Waar halen opiniemakers dat idee vandaan?

Ze zouden het uit de schoonheid van spot kunnen halen. Wat zo mooi en effectief is, kan eigenlijk niet verkeerd zijn, toch? Het schone, het ware en het goede zijn één en hetzelfde, Plato wist dat al. We kunnen er niet omheen dat spot nu eenmaal uiterst elegant gebruikt kan worden om een standpunt over het voetlicht te brengen.
In een mooi opinieartikel nam journalist en columnist Corine Vloet het standpunt van bepaalde Turken over de Armeense genocide op de hak. Dat was actueel, want enkele Turks-Nederlandse politici werden van de kieslijsten verwijderd, omdat ze die genocide ontkenden. Sommige politici van Turkse komaf wilden de kool en de geit sparen. Zij gingen de genocide ontkennen noch erkennen, en stelden voor om de ‘discussie’ te openen.
‘De Armeense genocide, samen komen we er wel uit!’, spotte Vloet. Zij veegde de vloer aan met het idee dat je over die volkerenmoord kunt twisten. Er zijn al zoveel studies naar verricht, dat het geen zin heeft om erover in discussie te gaan of om een zwaarwichtige commissie op te tuigen die de zaak gaat onderzoeken. Je moet gewoon man en paard durven noemen. De Armeense genocide kan redelijkerwijs niet ontkend worden, of Turken dat nu leuk vinden of niet. Over roken kun je vergaderen, over de Armeense genocide niet.

Maar Vloet had op dat moment haar mening allang uit de doeken gedaan en deed dat ook in de rest van haar artikel. Haar spot had niet als doel haar argumenten uit te leggen, maar juist om ze samen te persen tot een knuppel om mee te meppen. Weg met die nuancetypes. Einde discussie.

Ze heeft natuurlijk groot gelijk, ze slaagt wat mij betreft, maar daar gaat het hier niet om: ik wil er alleen het mechaniek van de spot mee belichten en laten zien hoe dit wapen werkt. Spot opent het gesprek niet, spot probeert de discussie te smoren. Een idee dat in luchtdichte spot is verpakt, verdraagt geen andere ideeën meer. Spotten verheft de ideeën van de spotter boven de ideeën van anderen, of dat nu terecht of onterecht gebeurt.

In een democratie is het nuttig dat burgers hun ideeën uitwisselen, zodat het stemgerechtigde collectief verstandige beslissingen kan nemen. Maar spot lijkt juist de andere kant op te werken. Uitwisseling is het doel niet, integendeel.

De vrijheid van meningsuiting is boven alle twijfel verheven, maar het is helemaal niet vanzelfsprekend dat een democratie per se baat heeft bij een onverdraagzaam stijlmiddel. Het is al helemaal niet duidelijk waarom politici zich niet tegen dat stijlmiddel zouden mogen verzetten, zoals tegen iedere andere retorische truc.
 
Naar beneden schoppen om zelf te stijgen. Dankzij de schoonheid van het spotten is dat mogelijk. Je verlaagt jezelf als je iemand de huid vol scheldt of in zijn gezicht spuugt, terwijl je jezelf verheffen kunt als je vileine woorden weet te vinden. Maar waarheen stijgt de spotter eigenlijk? Wat probeert hij te bereiken?
Spotten draait niet alleen om eigen genoegdoening. Leuk om jezelf boven een vijand te verheffen, maar het wordt pas iets waard als anderen het met je eens zijn. Pas als je enige steun verwerft, kun je spreken van geslaagde spotternij.

Neem de cabaretier die koningin Beatrix of Jan-Peter Balkenende nadoet. Die heeft alleen maar succes als er iemand lacht. Stel dat er een pijnlijke stilte in de zaal valt. Stel dat niemand zich amuseert. Exit cabaretier.
Het publiek zal alleen lachen als het de trekjes van Beatrix en Balkenende herkent. De kennis die de cabaretier ten toon spreidt met zijn kunsten om de lach tevoorschijn te toveren, ligt al ergens in het publiek verborgen. We kennen de stijve maniertjes, de tongval, de clichés. We weten genoeg om te snappen wat er bedoeld wordt. (Dat is essentieel, want er is weinig saaier dan een parodie op iemand die je niet herkent of zelfs helemaal niet kent.)

Dit betekent niet dat we ook dezelfde mening hebben over Beatrix en Balkenende als de satirici. Het betekent alleen dat de meeste ingrediënten voor die mening al bij ons aanwezig waren. De cabaretier voegt misschien nog een snufje zout en kruiden toe.

Na een tijdje kunnen we ons de vorstin en premier misschien nauwelijks meer voorstellen zonder de parodie in het achterhoofd, die dus een soort sluikreclame voor anti-oranjegevoelens blijkt te zijn. Hetzelfde geldt voor spot in een opinieartikel als dat van Corine Vloet: we wilden allang aannemen dat er een Armeense genocide heeft plaatsgevonden, maar dankzij de spot van Vloet lijkt het onmogelijk een andere mening te vormen. Doordat je de grap onthoudt, blijft haar mening langskomen, als een soldaat op patrouille.

Zo werkt spot, die overtuigt niet zozeer, maar barricadeert vooral de toegang tot andere inzichten – althans, doet daar een poging toe. Eerst herkenning, dan afsluiting, vervolgens, als het even kan, bewondering.
Die bewondering geldt niet alleen de opiniemaker of satiricus, maar ook de geest van de toeschouwer of lezer zelf. We kunnen zwelgen in de illusie dat de satire onze eigen mening uitbeeldt, dat wij eigenlijk net zo scherp en sterk zijn als degene die we bewonderen. Want wij begrijpen de grap.

Balkenende

Om dezelfde reden kun je maar beter lachen als je het slachtoffer van spot bent. Laat zien dat je humor hebt. Als je duidelijk maakt dat je de grap begrijpt, dan kun je je alsnog enigszins boven jezelf uittillen, met de spotter mee. Zo kun je de schade beperken.

Nog beter is het om zelfspot te hebben. Oftewel, het wapen op jezelf richten en zeggen dat je er niets van voelt.

Spot impliceert kennis, dus zelfspot impliceert zelfkennis. Als je zegt: ‘iedereen heeft zijn gebreken, en daar ben ik het perfecte voorbeeld van’, dan laat je doorschemeren dat je inzicht hebt in je eigen arrogantie. (Je zegt helaas niet wat je ertegen doet.)

Zelfspot is, net als gewone spot, een vorm van agressie, alleen overwin je nu jezelf in plaats van een ander. Maar ook zo’n zelfoverwinning kan ervoor zorgen dat je stijgt in het aanzien van het publiek.

Denk maar aan Balkenende. Denk aan het staaltje retoriek dat hij ten tijde van de verkiezingen weggaf in het televisieprogramma De wereld draait door. Balkenende parodieerde zichzelf, met al zijn stopwoordjes, en het publiek lag dubbel van het lachen, evenals de presentator. Het mechanisme van de spot werkt goed. Bij zo’n humorist wilde Nederland best horen, en Balkenende zag zijn imago stijgen waar hij bijzat.

Misschien zorgt de gelijkschakeling van zelfspot en zelfkennis voor de mythe dat mensen met zelfspot ook beter in staat zijn om hun slechte eigenschappen in toom te houden. Ze zouden hun eigen functioneren in de wereld beter op waarde kunnen schatten. Ze hoeven zich niet telkens aan dezelfde steen te stoten. Vandaar dat het gebrek aan zelfspot een slechte eigenschap heet; een metazwakte, zogezegd.

Van moslims hoor je soms zeggen dat ze niet tegen grappen over hun geloof kunnen. Dat verwijt houdt dus impliciet in dat moslims niet goed kunnen reflecteren op de islam. Daaruit moet dan volgen dat ze in geloofskwesties sneller agressief worden. De agressie die in de spot verborgen zit, wordt omgezet in andere agressie, zoals verbaal of fysiek geweld.

Misschien werkt het bij sommigen inderdaad zo; statistisch zal humorloosheid vast samenhangen met gebrek aan reflectievermogen. Maar zijn het twee zijden van dezelfde medaille? En dan nog: wat zijn de praktische consequenties? Zouden wrijvingen tussen moslims en westerlingen op te lossen zijn met een cursus humor of een weekendje reflecteren?
 
Aangezien spotten een agressieve daad is die probeert om de weg naar afwijkende meningen af te snijden, staat het haaks op het vredige ideaal van beschaafde burgers die meningen uitwisselen. Daarom is het niet verwonderlijk dat bijvoorbeeld Erasmus zich een beetje geneerde voor zijn spot, hoe geestig hij die ook wist vorm te geven. Erasmus was een humanist die zich uit alle macht verzette tegen de vele oorlogen in Europa, en die wanhopig probeerde om het vreedzame gesprek tussen de christenen op gang te houden. Zijn satire deed eigenlijk afbreuk aan die missie.

Zo’n conclusie kan de hagiografen van de spot enigszins in verlegenheid brengen, want de verdediging van spot en satire gaat juist uit van de vruchtbaarheid ervan: net als meningsuiting en kunst zou spot een dialoog op gang kunnen brengen. Spot zou mensen dankzij het schokeffect kunnen aanzetten na te denken. En dat is natuurlijk beregoed voor de ‘geestelijke gezondheid van een democratische natie’.

Maar we mogen concluderen dat spot vooral een wapen is. Guns don’t kill people, people kill people. Agressie heeft niet alleen negatieve kanten. Dat mag zo zijn, maar agressie is ook niet zaligmakend, dus haar wapens ook niet. Spot en satire zijn in het publieke debat vooral geschikt om argumenten kracht bij te zetten. Om een dialoog op gang te brengen moeten we andere technieken uit de gereedschapskist van de taal pakken, zoals beleefdheid of logica.

Veel publicisten en cabaretiers weten dat ook wel. Zij brengen spot en satire eigenlijk alleen in stelling als er überhaupt geen gesprek mogelijk is. Beatrix zul je niet snel horen spreken over het republikeinse gedachtegoed, laat staan dat ze een millimeter zal toegeven. Ze is ongenaakbaar. Ze zegt niets terug, wat je ook aandraagt. Zij geeft geen reactie als iemand voor de camera een Bea-pruik op zet en haar stem imiteert, maar we kunnen tenminste wel om haar lachen.

Spot, zou je kunnen zeggen, is bij sommigen een teken van wanhoop over het gebrek aan weerklank.
 
Ik heb hier geen pleidooi gehouden voor het verbieden van spot. Sublieme spot doet zinderen; dat is een sensatie die ik niet zou willen missen. Maar de beperkingen van de techniek mogen ook duidelijk zijn. De vrijheid van spotten is geen panacee voor de democratie. De verering van de harde cabaretier als hogepriester van het vrije woord slaat de plank mis. Verzet tegen spot kan best legitiem zijn.

Spotten lijkt op kickboxen. Vermakelijk en effectief kan het zeker zijn, en de winnaar krijgt een hoofdprijs. Maar ik ben wel blij dat niet iedereen de hele dag kickboxend op straat loopt.
 
Bas Belleman is columnist en dichter. Voor Filosofie Magazine schrijft hij ondermeer de serie Eufemismen.