Socrates vond: ‘Een leven dat niet onderzocht wordt, is het leven niet waard.’ Maar hoe onderzoek je het leven?
Voor Socrates ging het om de betekenis van de concepten die we dagelijks gebruiken, maar waarover we nooit echt nadenken. Hij wilde hun echte betekenis vinden en onze onwetendheid aan het licht brengen. Socrates was een van de eersten die nadacht over wat een ‘goed’ leven inhoudt. Het gaat voor hem om het bereiken van een gemoedsrust die voortkomt uit het goede doen in plaats van te leven volgens de morele codes van de samenleving. En het ‘goede’ kan alleen maar door streng onderzoek worden bepaald.
Socrates verwierp de opvatting dat concepten als deugd relatief zijn. Hij benadrukte dat ze absoluut zijn en niet alleen voor de burgers van Athene of Griekenland opgaan, maar voor alle mensen. Hij geloofde dat deugd (aretè in het Grieks, dat in die tijd voortreffelijkheid en vervulling impliceerde) ‘de kostbaarste van alle bezittingen’ is en dat niemand echt kwaad wil doen. Iedereen die kwade dingen doet, handelt tegen zijn geweten in en voelt zich daarom ongemakkelijk. Omdat iedereen gemoedsrust nastreeft, doet niemand kwaad uit zichzelf. Het kwaad kwam in zijn ogen voort uit een gebrek aan wijsheid of kennis. Zijn conclusie luidde daarom: ‘Er is maar één hoogste goed: kennis; en één kwaad: onwetendheid.’ Kennis is onverbrekelijk verbonden met moraliteit – het is het ‘enige goede’ – en daarom moeten we voortdurend ons leven ‘onderzoeken’.
Dit is een fragment uit Het Grote Filosofieboek.