Home Smart technology

Smart technology

Door Patrick van IJzendoorn op 14 november 2012

04-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

Met de voortschrijdende economische en vooral kenni­seconomische voorspoed, in de vorm van ‘intel­ligente’ appara­ten, wordt de ’testburger’ steeds dommer in zijn privatopia. Een koortsig pleidooi voor reflectie en be­scheidenheid.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Een Japans onderzoek heeft onlangs uitgewezen dat computerge­bruik een negatief effect heeft op het geheugen. Eerder was al bekend dat autorijden leidt tot een slechtere fysieke condi­tie, de televisie het verbeeldingsvermogen aan­tast en de magnetron ervoor zorgt dat de mens de kookkunst verleert. De nadelige gevolgen van het snelle streven naar meer gemakzucht en nog meer kennis breiden zich uit.

De op de publieke omroep uitgezonden Nationale I.Q.-Test verdoezelt het gegeven dat onze kwalitatief hoogstaande tech­nocratie een doorlopende intelligentietest is. De test­burger rijdt in een Smart met een intelligent navigatiesys­teem, wordt bespied door intelligente camera’s, kijkt naar een televisie­toestel dat het nieuws opleukt zodra de afstandsbe­diening beweegt, koopt via smart commerce, belt met een smart phone waarmede hij slimme SMS-berichten ver­stuurt, gaat voor advies naar Intelligent Solutions, draagt slimme kleding, surft via LookSmart door de datajungle, viert vakanties in Smart State Florida en is lid van de Stichting Smart Homes. Voorts laat hij het huishouden over aan Smart Time, belegt hij met smart money, winkelt hij in een smart shop, maakt gebruik van de ‘meedenkende lif­t’, werkt hij bij de Intelligence Factory, borrelt hij aan de bar van Smart Pro­jects Space, stort hij zich in het intelli­gente nachtleven aan de zuurstofbar van etablissement IQ, overnacht hij in het ‘smart and sophistica­ted’ Swissotel, luistert hij naar de ‘intelligente punk’ van Lawaai uit Leeuwar­den en werkte hij tijdens zijn studie Cogni­tieve Kunstmatige Intelligentie als intellectuele chauffeur van Frits Bolkestein om nu te stemmen op de kwaliteitspoli­ticus Paul Rosenmöller die intelligente sancties tegen schur­kenstaten prefereert boven het gebruik van smart bombs. En zo hoopt hij in geval van juridische nood bijstand te krijgen van het advocatenechtpaar mrs. A. Van der Plas en P. Bakker Schut dat alleen intelligente criminelen van het genre Mink K. verdedigt.

Ro­nald Reagan

Ondanks de hyperintelligente leefomgeving gaat er nog veel mis, of zoals het auteurscollec­tief Bilwet stelt in Hardware, Software, Wetware: ‘Met behulp van onkunde, sabota­gedrift en een ongebreidelde creativiteit loopt de techniek altijd weer in het honderd en uit deze ongelukken spruiten de mooiste gedrochten voort, die na esthe­tische isolatie moeite­loos tot kunst worden verklaard.’ Deze ongelukken gaan tradi­tioneel gepaard met paniek, die veelal ontstaat wanneer mensen als machines moeten handelen. Tijdens een recent bezoek aan mijn oude middelbare school – waar, om de terminologie van de Rotterdamse mediafilosoof Henk Oosterling te benut­ten, ‘gesta­ge Bildung opgaat in up to date informatisering’ – vertelde een van de docenten dat het computerlokaal in de wandel­gangen voor de ‘paniekruimte’ doorgaat.

Niet alleen leerlingen en docenten tonen doorgaans weinig begrip voor apparaten waar we het denken aan hebben uitbe­steed. Bij een bedrijf in het Engelse Luton ging recentelijk de administratie verloren dankzij een schoonmaker die een handig, maar na later bleek, fataal stopcontact had uitverko­ren voor zijn, nog niet zo zelfstandige, stofzuiger. Technolo­gy Related Anger wil ook nog wel eens ontstaan bij een onbe­doeld openstaande micro­foon. Ro­nald Reagan zaaide ooit paniek door een oorlogsverklaring aan de Russen te verkondigen tij­dens het testen van zijn microfoon die per ongeluk aanstond, zijn partijgenoot George W. Bush liet blij­ken hoe dun zijn vernislaagje fatsoen is door een journalist ‘on the record’ uit te maken voor ‘major league asshole’ en even onaardig praatte een argeloze Wim Kok in alle ‘openheid’ over de actie­voerders die de slotbijeenkomst van de Europese Top opvrolijk­ten. Onlangs nog kon gans nieuwsgarend Nederland tenenkrommend horen hoe blij de Volendamse burge­meester was na een bemoedi­gend telefoontje van de commissaris van de konin­gin. Hier is geen mediatraining tegen bestand. Het eerder genoemde advoca­tenduo dacht trouwens aan intelligente samen­zweringen toen de microfoons van een perskamer openston­den gedurende het beslo­ten verhoor van cliënt K.
 
De intelligente kenniseconomie wordt bedreigd door drie driften: onkun­de, sabo­tage en creativiteit. De laatstge­noemde is vogel­vrij verklaard door de eerste twee. De bekend­ste sabotage vindt men na­tuur­lijk bij de hackers en virus­versprei­ders die de maat­schappe­lijke systeembe­heerders met enige regelmaat de stuipen op het ingelogde lijf jagen. Verder is er het misbruik van intelligente mobie­le tele­foontjes, waarmede voetbalsuppor­ters afspraken om de slag tussen Argos en Sparta op een wei­landje nabij Bever­wijk na te spelen. En wat te denken van de pornogra­fische e-mails waarmede advo­caten van een deftig Londens advocatenkan­toor het wereldwijde net verrijk­ten. Dat zijn uitingen van naffness, ofwel, een proces van bewuste, vrijwillige proleta­risatie of vulgarisa­tie. Reagan zou zeggen: ‘Well, boys will be boys.’

Onkunde is de meest ironische drift omdat het zo’n fraai contrast vormt met de reëel bestaande intelligentie-ideologieën, waarin niet de machines, maar de mensen het drei­gen te bege­ven. Volgens de Franse filosoof Jean Baudrillard stuit de droom van totale elektronische controle op de ’tradi­tional stupidity of the masses’, terwijl de Amerikaanse eco­noom John Kenneth Galbraith opmerkte dat er meer geld naar de aandelen­markten vloeit dan daar aan intelligentie voor handen is. Op zijn beurt achtte Albert Einstein de kans op de onein­digheid van de menselijke onkunde aanzienlijk groter dan de oneindig­heid van het heelal.

Intelligentie en een gebrek aan wijsheid ontmoeten elkander voortdurend in de Verenigde Staten die, zo concludeerde de Franse premier Georges Clemenceau een kleine eeuw geleden, in de unieke omstandigheid verkeren dat ze vanuit het barbarisme een grote sprong voorwaarts naar de hypermoderniteit hebben gewaagd, gelijk het menselijke bot van een kannibalenstam dat in de openingsscène van Stanley Kubricks 2001: A Space Odyssey transformeert tot een ruimtevaartuig. De trillingen van de dreun die de genoemde sprong voorwaarts heeft veroorzaakt, zijn nog dagelijks waar­neembaar in de Nieuwe Wereld. Juichend stappen mensen er naar de rechter omdat ze er niet in zijn geslaagd om een prehisto­risch stembiljet op legale wijze in te vullen, waardoor een presidentskandidaat die het recht op onwetendheid belichaamt, het Witte Huis mag betreden.

Holbewoners

Baudril­lard schrijft in het reisverslag Sideraal Amerika over het gat tussen Silicon Valley en Jerry Springer. ‘In wezen zijn de Verenigde Staten, met hun ruimte, hun tech­nologische raffine­ment, en onbeschaamd goede geweten en zelfs met de ruimtes die ze openstellen voor de simulatie, de enige hedendaagse primi­tieve samenleving. En het is fascinerend om er doorheen te trekken als ware het de primitieve samenleving van de toe­komst, een samenleving van de grootste complexiteit, vermen­ging en promiscuïteit, van een woest maar in zijn opper­vlakki­ge diversiteit prachtig ritueel, van een totaal metaso­ciaal verschijnsel met onvoorspelbare gevolgen waarvan de immanentie ons in verachting brengt, naar een samenleving zonder verleden en daarom ontoegankelijk voor bespiegeling, dus door en door primitief.’ De opkomst van time-share commu­nities en gated cities waar welgestelden zich met hun intelli­gente koelkast en toetsenbordloze computer opsluiten zorgt ervoor het land van de onbegrensde mogelijkheden in wezen vijandig staat tegenover Karl Poppers Open Society. Achter de muren van deze communes proberen de bewoners een intelligent belicht privatopia te creëren waar geen ruimte zou moeten bestaan voor dommigheid.

Niet de kosmopoliet, maar de holbewoner lijkt de mens van de 21e eeuw te worden. De Amerikaanse jurist Eben Moglen kreeg er mede te maken toen hij een computerparadijs bezocht: ‘What I saw in the Xerox Park technology, was the caveman interface, you point out and you grunt. A massive winding down, regres­sing away from language, in order to address the technological nervous­ness of the user.’ De techniek schrijdt voort en de gebruiker blijft achter als een verouderd en afgebrand stuk software. Het is als met hippe, sportieve auto’s: ze zijn mooi en snel, maar de bestuurders kunnen er nooit hard mee rijden. En als het hem onverhoopt lukt vaart te maken, dan krijgt hij lik op stuk. Een Rotterdamse verkeersagent zei onlangs in NRC Handels­blad: ‘Als ik in de verte een smart zie aankomen, weet ik al dat het raak is. Die gaat er altijd op. Zal wel een minder­waardig­heidscomplex zijn van de bestuurder.’
 
Vol goede moed creëert de mens apparaten die vervelen­de kar­weitjes moeten opknappen, maar uiteindelijk kruipt hij teleur­gesteld in zijn schulp wanneer blijkt wat zijn creaties alle­maal wel niet nog méér kunnen. Deze kortsluiting is al zo oud als de Franse revolutie, toen de revolutionairen zich in hun en­thousiasme te weinig rekenschap gaven van de menselijke aard. Ze zochten steun in de Rede, maar alleen met een theorie verander je de praktijk niet. Mensen leven ook zintuiglijk, noteerde de Duitse denker Friedrich Schiller. Ongeacht de context geloven hedendaagse beleidsmakers, voor wie de Franse revolutie het ultieme referentiekader vormt, heilig in alles waar ‘smart’ en ‘intelligent’ voor staat. Volgens de cultuur­filosoof Rein de Wilde zijn deze kwalificaties op zichzelf betekenisloos: ‘Een fiets is binnen de context van de Amster­damse binnenstad een veel “slimmere” machine dan een auto, ook al zit deze stampvol digitale techniek.’

Daar we onszelf als gevolg van de daaruit voortvloeiende overmoed ongewild naar Plato’s grot lijken terug te klikken – en dat terwijl we doen alsof we in een New Intellectual Order leven – past een oproep voor reflectie. ‘Misschien is het een goede gedachte om het wat rustiger aan te doen,’ suggereerde de Amerikaanse schrij­ver Neil Postman, om eraan toe te voegen dat intelligentie op z’n minst enige wijsheid vereist. Maar reflectie is natuurlijk iets vreemds binnen onze jachtsamenle­ving waarin alleenstaande modelburgers lopend eten, schaakpar­tijen versnellen tot vlug­gertjes, libe­rale vice-premiers sneller willen autorijden dan pooiers, schrijvers in etalages boeken produceren en studiefi­nanciering een tempobeurs heet. Alle technologische hulpmidde­len zorgen ervoor dat de hersenen steeds minder worden gesti­muleerd om gegevens op te slaan, laat staan om problemen op te lossen. Gemakzucht leidt zelden tot iets moois (de enige bezigheid die met handen op de rug tot een succesvol einde kan worden gebracht, blijft lange-afstand-schaatsen).

Een dwaze dwerg

Terwijl de menselijke hoogmoed in het kader van voort­schrij­dend inzicht aan herziening toe is, weigert de techni­sche mens in al zijn haastige spoed de gevolgen te aanvaarden van zijn eigen, krenkende ontdekking, namelijk dat hij in diepste wezen een dier (Charles Darwin), een kruimel op de rok van het universum (Lucebert), een dwaze dwerg (Jan Wolkers) dan wel een stofje in het heelal (Dries van Agt) is. Het uitbesteden van onze creativiteit en intelligentie aan aller­hande apparaten maakt het er alleen maar erger op. Maar ja, diep van binnen voelen we onszelf nu eenmaal die ene smart­drugs slikkende anomalie in de evolutie. En daarom maken we ons even druk als een hoge Sovjet-functionaris dat doet in De Lichtende Toekomst van de Russische ex-dissident Alexander Zinoviev: ‘Wat er toch god­verdomme aan de hand is! Op massale schaal produceren we verstandige, geletterde, getalenteerde, oprechte enzovoort, enzovoort mensen. En toch zie je, waar je ook kijkt, onwetend­heid floreren, en domheid, talentloosheid, corruptie, inhalig­heid en carrièrezucht. Wat moet dat wor­den?’ Slimme vraag.