We leven in een indiscrete tijd, schrijft Peter Venmans. We moeten weer leren afwachten, uitstellen, zwijgen.
Butlers en diplomaten kunnen simpelweg niet zonder. Bij ieder ander is discretie een eigenschap die het (samen)leven veraangenaamt. Of eigenlijk geen eigenschap: filosoof Peter Venmans beschouwt discretie niet als een karaktertrek, maar als een keuze, een houding die je al dan niet kunt aannemen. Een vorm van levenskunst, die voor introverte mensen wellicht iets gemakkelijker bereikbaar is dan voor extraverte. De kern ervan is zelfbeperking: je houdt je in uit respect voor een ander en omdat de situatie dat vraagt.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Venmans onderscheidt vier vormen van discretie. Ten eerste is er de keuze om niet te koop te lopen met je eigen gevoelens en meningen. Dat is een vorm van bescheidenheid – je wilt een ander de ruimte laten –, maar het is ook gewoon verstandig om niet alles te zeggen. Het onmiskenbare strategische voordeel van discretie geeft deze deugd iets ambivalents, merkt de auteur op. Nobele discretie dient meteen het eigenbelang.
Dan is er de keuze om niet toe te geven aan je nieuwsgierigheid en niet te spitten in andermans privéleven. Dat is een kwestie van respect.
Ten derde kun je ervoor kiezen – als je toch iets te weten bent gekomen over iemand –, dat niet aan derden door te vertellen. De waardigheid van de persoon in kwestie is daarbij in het geding. Persoonlijke informatie moet vertrouwelijk blijven, tenzij er een zwaarwegend publiek belang is voor openbaarmaking.
Ten slotte ziet Venmans discretie in een afwachtende houding, in uitstellen van besluiten en acties. Kijk het even aan, laat het op zijn beloop. In de huidige cultuur, waarin tijd geld is, wordt in allerlei zaken halsoverkop ingegrepen, maar dat werkt vaak averechts.
Dat er ook zoiets als discreet filosoferen bestaat, bewijst dit boek. Venmans valt de lezer namelijk niet lastig met persoonlijke beslommeringen. Is hij getrouwd, heeft hij kinderen, traint hij voor de marathon? We hebben geen idee – tegenwoordig is dat een verademing! Daarbij is hij terughoudend en genuanceerd in zijn oordeel: hij begint ons niet meteen de oren te wassen, maar haalt volgens de regelen der kunst eerst het woordenboek tevoorschijn: het woord ‘discretie’ is afkomstig van het Latijnse werkwoord discernere, voltooid deelwoord discretum, dat ‘(onder)scheiden’ betekent. Hoewel de gangbare betekenis in hedendaags Nederlands ‘bescheidenheid, kiesheid, terughoudendheid’ is, vermeldt Van Dale ook die oorspronkelijke betekenis van (ethisch) onderscheidingsvermogen. Overigens spreken de Fransen over de jaren des onderscheids als l’âge de discrétion.
Goede maat
Aangezien discretie volgens Venmans niet de meest in het oog springende deugd was van Grieken en Romeinen in de klassieke periode, schetst hij de ontwikkeling van het christelijke discretiebegrip in de middeleeuwen. Discretie was lange tijd vooral een vaardigheid waarover een abt in een klooster moest beschikken, in die zin dat hij beoordeelde wat de goede maat was en zorgde dat de gelovigen de boetedoening niet overdreven (zelfkastijding was een populair exces). In de zeventiende eeuw begon de betekenis van het woord geleidelijk te verschuiven van oordeelsvermogen naar respectvolle afstandelijkheid. De nieuwe betekenis was als het ware een toespitsing van de oude: als gevolg van je oordeel over een situatie kies je ervoor terughoudend op te treden.
In de moderne tijd raakte discretie uit de gratie. De opkomst van de natuurwetenschap hing samen met een grenzeloze nieuwsgierigheid naar de wereld. Sluiers wegrukken, geheimen doorgronden, ‘de wil tot weten’ – dat werk. Zo was Descartes gefascineerd door het idee van transparantie. Vervolgens was de Verlichting vanzelfsprekend geen geschikte tijd voor discretie, ‘zijnde de subtiele kunst van het halfduister’. Denkers uit de Romantiek voelden zich meer aangetrokken tot de ‘schemerzone’ van het mysterieuze, maar stonden met hun gebod tot zelfexpressie weer haaks op de discretie.
Om de stap naar de eenentwintigste eeuw te maken: wij zijn kinderen van Jean-Jacques Rousseau. Net als hij zijn we geobsedeerd door onszelf, we zoeken naar ons authentieke ik en vinden het belangrijk deze unieke persoonlijkheid uit te drukken. Hoe intiemer hoe beter. Met discretie valt dat niet te rijmen.
Wie te veel van zichzelf houdt, houdt te weinig van de wereld. Voor een narcist is de wereld alleen een spiegel waarin hij zichzelf bewondert. Hannah Arendt (1905-1976) bepleitte daarentegen een liefde voor de wereld of amor mundi. Om een volwaardig mens te zijn, moeten we ons in de wereld begeven. Ontmoetingen met anderen leveren meer geluk op dan afzondering in ons privéleven. Maar in de wereld treden maakt ook kwetsbaar, en dan schept discretie een veilige tussenruimte. Discretie is nodig ‘omdat we niet geheel van de wereld en niet geheel van onszelf zijn’, concludeert Venmans.
Discretie is goed geschreven, helder en precies. Wat ontbreekt, is alleen een uitleg waarom dit boek nu urgent is. Dat we leven in ‘een indiscrete tijd die gekenmerkt wordt door nieuwsgierigheid, bemoeizucht en transparantiedwang’ en waarin we ‘onze persoonlijke, zelfs meest intieme data [delen met] Facebook en Google’ wordt door de auteur wel in zijn voorwoord vermeld, maar de verwachte uitwerking – een analyse van discretie in tijden van internet – blijft uit. Dat is een gemiste kans. Of bewaart Venmans deze analyse voor een volgende publicatie? ‘Niet alles ineens geven’ is ook een vorm van discretie.