Home Praktische filosofen achter de dijken

Praktische filosofen achter de dijken

Door Else de Jonge op 13 november 2012

03-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

Denk zelf, lijkt het motto van de filosofen die buiten de academie werkzaam zijn. Afgelopen maanden verschenen drie boeken van en over denkers die niet terugschrikken voor de praktijk.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Denken kun je het beste ergens bovenop doen (een aardappelkistje, een fiets), ergens middenin (een kring, een samenleving), of ergens overheen (een grens). In Nederland denkt men niettemin bij voorkeur ergens achter. Dat suggereert althans de titel van Antoine Verbijs boek Denken achter de dijken. Of de auteur zich bij de keuze voor deze titel liet inspireren door die van het essay 'Achter de zeewering' van Lolle Nauta is mij niet bekend. Wel roepen beide benamin­gen het beeld op van een benepen denkklimaat.

Bij het essay van Nauta, verschenen in 1987, was die sug­gestie niet misplaatst. Hij hekelt in 'Achter de zeewering' immers het 'sociaal immobilisme' en de 'identificatie-angst' van Nederlandse intellectuelen. Het is er inmiddels, voor zover dat de universitaire filosofie betreft, volgens Nauta niet veel beter op geworden. In het recent verschenen Onbehagen in de filosofie omschrijft Nauta de geschiedenis van de filosofie als 'een geschiedenis van verplaatsingen'. De dynamiek van de filosofie ligt besloten in een voortdurende verandering van onderzoeksgebieden en thema's. Eén zo'n verplaatsing, de met Descartes ingezette verwetenschappelijking van de filosofie, heeft er toe geleid dat de wijsbegeerte niet meer boven de vakwetenschappen is gelokaliseerd, maar inmiddels een beschei­den plaats inneemt terzijde daarvan. Toch verschansen nog veel acade­mische filosofen zich in de spreekwoordelijke ivoren toren. Daarmee laten zij zich weinig gelegen liggen aan de rol die hen toekomt: vakwetenschappelijke kwes­ties in een wijsge­rig perspectief plaatsen.

Dat veel filosofen een tweede be­langrijke verschuiving in de wijsbegeerte, de verplaatsing naar het individu, niet erken­nen, leidt er toe dat ze weinig oog hebben voor actuele poli­tieke thema's: kosmopolitisme, racisme en vreemdelingenhaat. Dat verwijt kan Nauta zelf niet gemaakt worden. In acht fraai­e en hier en daar aangenaam vlammend getoonzette beschouwin­gen over onder meer competent burgerschap, verschuivende beelden van vreemdelingen en aspecten van het moderniteitsde­bat, brengt Nauta het door hem bepleite engagement actief in prak­tijk. Minder overtuigend vind ik de auteur in zijn kritiek op de houding van collegafilosofen. Op wie of wat is Nauta's onbehagen nu precies gericht? Ik kwam er niet goed uit. Wie immers op de vaderlandse universiteiten nog het geloof in de koninklijke status van de filosofie aanhangt, behoort tot een wel heel kleine minderheid. En op het door Nauta gesignaleerde gebrek aan politieke betrokkenheid zijn toch ook heel wat (niet in de laatste plaats uit zijn eigen oud-leerlingen te recruteren) tegenvoorbeelden aan te voeren.

Uit Antoine Verbijs Denken achter de dijken rijst allesbehalve een beeld op van benauwdheid of isolationisme. Journalist Verbij offreert de lezer een staalkaart van de Nederlandse buitenacademische filosofie. Dat blijkt een levendig toneel waar er lustig op los gedacht wordt. In tien thematisch geor­dende hoofdstukken beschrijft de auteur een bonte verzameling van filosofische activiteit. Behalve de wijsbegeerte in het middelbaar onderwijs, omvat die de bemoeienissen van filosofen met politiek en bedrijfsleven, het café philo, denk­vakanties en de eerste schreden van filosofen op de zingevingsmarkt.

De bloei van de publieke filosofie is, stelt Verbij, deels te danken aan de professionalisering ervan: aanbieders ervan organiseren zich steeds beter. In het kielzog van die profes­sionalisering heeft bovendien een proces van protoprofessiona­lisering plaats. Met deze door De Swaan gemunte term duidt Verbij op de groeiende popularisering van filosofisch jargon en de toenemende vertrouwdheid daarmee bij filosofieconsumen­ten, die leidt tot een steeds grotere eensgezindheid tussen aanbieder en gebruiker over wat zich wel en juist niet leent voor wijsgerige reflectie. Dat de auteur het nodig vond de lezer deelge­noot te maken van onzinnigheden als bijvoorbeeld de maat van Luuk van Middelaars (hagelwitte!) overhemd en Miriam van Reijens onvermogen tot koffie zetten is een journa­listieke eigenaardigheid die we hem maar zullen vergeven. Want Denken achter de dijken is een leuk boek dat leest als een trein. Behalve een state of the art en een who is who is dit boek ook een (zij het voorlopige) plaats­bepaling van de Neder­landse buitenacademische filosofie.

Verbij besluit zijn boek met een beschouwing over de vraag of publieke filosofie moet worden begrepen als een geseculari­seerd substituut voor religie. Publieke filosofie biedt, zo meent Verbij, geen vulling voor enige levensbeschou­welijke leemte. De gemeenschap van publieke filosofen kent weliswaar eensgezindheid over de teksten die tot de filosofische canon mogen worden gerekend, en over wat de voor filosofie benodigde instrumentaria en deugden zijn. Ook biedt de publieke filoso­fie ruimte voor zingevingsvragen. Maar pasklare antwoorden zijn er niet te vinden. Evenmin is er onder de leden sprake van sociale verbondenheid. Deelnemers aan de publieke filoso­fie vormen een zelfde non-gemeenschap als die aan de humanis­tische beweging. Zij delen hoogstens een bepaalde houding tegenover de wereld: een van tolerantie, openheid en construc­tieve twijfel. Dat is de bescheiden maar voldoende betekenis van publieke filosofie voor de samenleving. 
 
Een kloeke en wellicht aanvullende verklaring voor de aanzwel­lende populariteit van de wijsbegeerte geven de samen­stellers van het vorig jaar verschenen boekje Filosoof in de praktijk. Deze bundel bevat vraaggesprekken met en artike­len van buiten de academie actieve filosofen. Zo komen een kinderfilosoof, een filosofisch consulent en een trainer in de socratische gespreksmethode aan het woord. De meeste van de hier optreden­de wijsgeren maken ook hun opwachting in Verbijs boek. Opge­wekt verklaren inleiders en samenstellers Olga Crapels en Edgar Karssing de oplevende belangstelling voor filosofie onder verwijzing naar een door hen gesignaleerde groei van de behoefte tot zelf denken. Zelf denken: het lijkt me een ge­meenplaats die om enige relativering vraagt. Als opdracht verscheen het jaren geleden regelmatig in graffiti, soms in combinatie met het gratis advies de gang naar de stembus achterwege te laten. 'Stem niet: denk zelf!' Nu is het een filosofisch cliché dat vaak samen met dat andere filosofische cliché kan worden aangetrof­fen: dat van het einde van de grote verhalen. Zo ook bij Crapels en Karssing, waar zij met instem­ming Wansink en Obbema citeren die schrijven: 'De moraal wordt ons niet meer van buiten aangereikt, we moeten hem zelf in elkaar knutselen.'

Wat bedoelen mensen nu precies als zij die, kennelijk met een opnieuw uit te vinden moraal samenhangende, intellectuele autonomie poneren? Het is, om je te kunnen redden in een complexe wereld als de onze, juist vaak, en mis­schien wel vaker dan ooit tevoren, noodzakelijk je te verlaten op ander­mans deskundigheid. Dat doen mensen geregeld op basis van rationele argumenten, maar niet zelden zit hier ook een ele­ment van vertrouwen in. Hetgeen een spanning oplevert tussen auto­nomie en afhankelijkheid die enige scepsis tegenover de gestelde denk-autonomie rechtvaardigt. Ook zijn er nog steeds dominante, want andere verhalen marginaliserende, vertogen, ook al zijn de daarbij horende instituties niet zo zichtbaar als vroeger de kerk en de partij dat waren, en ook al zijn die verhalen wellicht minder dwingend dan vroeger.

In Denken achter de dijken noemt Joep Dohmen de grote vier -ismen uit een van die 'nieuwe' grote verhalen: materia­lisme, consumenta­lisme, utilisme en doorgeschoten individua­lisme. Ook Dohmen is optimistisch over de mogelijkheden die de filo­sofie biedt voor verzet en bepleit dat we, in weerwil van zulke verhalen, 'onszelf opnieuw uitvinden'. Dat is een mooi maar problematisch idee. Alsof we niet met allerlei draden aan elkaar, onze cultuur en onze persoonlijke en collectieve geschiedenissen vastzitten. Het idee van cognitieve autonomie, zonder meer, is zo niet aan herziening, dan toch zeker aan grondige precisering toe. Laten we daar maar eens een socra­tisch gesprek tegen aan gooien!
 
Onbehagen in de filosofie, door Lolle Nauta, uitg. Van Gennep, ¦ 39,90/BEF.798.
Denken achter de dijken – De opmars van de filosofie in Neder­land, door Antoine Verbij, uitg. Ambo, ¦ 42,20/BEF.850.
Filosoof in de praktijk, Olga Crapels en Edgar Karssing, uitg. Van Gorcum, ¦ 26,-/BEF.520.