Home Politieke oplossingen voor het ‘Joodse vraagstuk’

Politieke oplossingen voor het ‘Joodse vraagstuk’

Door Marieke Borren op 20 augustus 2008

Filosofie Magazine 07-08
07-2008 Filosofie magazine Lees het magazine

Hannah Arendt schreef er al over in de jaren dertig, de essays van Alain Badiou zijn heel recent: een vergelijking van verschillende politiek-filosofische analyses van de staat Israël.

De zestigste verjaardag van de staat Israël op 14 mei 2008 heeft ongetwijfeld de Nederlandse vertalingen versneld van essaybundels over Joodse kwesties door respectievelijk de Joods-Duitse filosoof Hannah Arendt (1906-1975) en de hedendaagse Franse filosoof en wiskundige Alain Badiou. Het lijvige Joodse essays bevat artikelen uit diverse Engels-, Duits- en Franstalige tijdschriften en enkele niet eerder gepubliceerde essays, afgesloten met de repliek van Arendt op enkele critici van haar reportage van het Eichmann-proces. Het grootste deel van de essays is nooit eerder in het Nederlands verschenen. Het woord ‘jood’ van Badiou is een op het oog wat haastig in elkaar gezette bundeling van eerder gepubliceerde artikelen, hoofdstukken, een romanfragment en een interview. Het is het werk van verschillende vertalers, wat helaas heeft geleid tot inconsistenties in stijl.

Hoewel de boeken zijn geschreven in verschillende politiek-historische situaties – Arendts essays bestrijken de periode van de jaren dertig tot het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw; die van Badiou de afgelopen twee decennia – is het duidelijk dat beiden de vraag of het Israëlische jubileum een feestje waard is, ontkennend zouden beantwoorden. Beiden opperen in hun essays alternatieve politieke oplossingen voor het ‘Joodse vraagstuk’ waarin de Palestijnen volwaardig burgerschap zouden bezitten. Verder levert zowel Arendt als Badiou scherpe kritiek op de overtuiging dat Joden een bijzondere plaats in de geschiedenis zouden innemen en is deze kritiek hun beide komen te staan op de beschuldiging van antisemitisme – in Arendts geval die van ‘Joodse zelfhaat’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Deze overeenkomsten laten onverlet dat de filosofische achtergrond en politieke inzet van de beschouwingen zeer verschillend zijn. Arendts verzet tegen de Joodse uitzonderingspositie sluit naadloos aan bij het thema dat centraal staat in haar filosofische werk: het verdwijnen van het politieke. Politiek is bij haar actief participeren in ‘de menselijke en wereldlijke aangelegenheden’, te midden van de verschillende medeburgers. In haar essays verwijt ze de Joden ‘wereldloosheid’ – oftewel wereldvreemdheid. Door het geloof anders te zijn, het eeuwige onschuldige slachtoffer van de geschiedenis, zo luidt de harde boodschap die Arendt haar Joodse lezers keer op keer voorhoudt, zijn Joden ten prooi gevallen aan de gedachte dat ze geen politieke rol te spelen hebben op het wereldtoneel. Zo neemt ze het hun bijvoorbeeld kwalijk dat ze zich door de eeuwen heen slechts zelden tegen antisemitisme teweer hebben gesteld. Arendt onderscheidt twee vormen van passiviteit die in deze politieke afzijdigheid tot uitdrukking komen: enerzijds de arrogante zelfverheffing van de ‘paria’ als zelfbenoemd lid van het uitverkoren volk, anderzijds de naïeve zelfverloochening van de ‘parvenu’, die niet weet hoe snel hij zich moet aanpassen aan de nationaliteit van zijn toevallige ‘gastland’. Bovenal laten haar essays zich dus lezen als een oproep aan de Joden tot politisering, tot actief politieke verantwoordelijkheid nemen, zoals alle andere volken.

Een democratisch Palestina

Ook Badiou verwerpt het geloof dat Joden anders zijn dan alle anderen (en kiest daarom consequent voor de spellingswijze ‘joden’). Een dergelijk geloof, zo luidt zijn stelling, is van nationaalsocialistische makelij. Alleen door alles wat zij als niet-arisch definieerden – in het bijzonder de ‘Jood’ – te vernietigen, konden de nazi’s inhoud geven aan de ‘tautologie’ ‘ariër’ (‘een ariër is een ariër’). Wie nu een speciale – ditmaal niet kwaadaardige, maar ‘heilige’ – status toekent aan het woord ‘Jood’, doet omgekeerd precies hetzelfde als Hitler en de zijnen. Net zoals tijdens het Derde Rijk de arische en Joodse identiteit van elkaar afhankelijk waren, suggereert Badiou bovendien, zijn de Joodse en de Palestijns-Arabische identiteit dat tegenwoordig. Dat kan volgens hem alleen maar leiden tot ‘grenzeloze bloedbaden’.

Ziedaar Badious kritiek op Israël. De oprichting van de ‘Joodse staat’ is niet minder dan een ‘verschrikkelijke herhaling’ van de Holocaust. De moord op de Europese Joden vormde niet alleen de legitimatie voor de stichting ervan, maar wordt nog steeds dagelijks gebruikt om het gewelddadige militaire optreden tegen de Palestijnen – Badiou aarzelt niet om te spreken van ‘genocide’ – te rechtvaardigen. Daarmee pleegt de Israëlische staat verraad aan zijn ‘universele roeping’ volgens Badiou. Model voor dit universalisme – een van de kernbegrippen in Badious filosofie – staat Paulus, de voormalige Jood Saulus die zich na een visioen tot Jezus bekeerde en als diens dertiende apostel de basis legde voor het Nieuwe Testament. Met het verkondigen van het universalistische evangelie – ‘Er is noch Jood noch Griek, noch slaaf noch vrije, noch man noch vrouw, want gij zijt allen één in Christus Jezus’ (Paulus’ brief aan de Galaten, 3:28) – rekende hij af met de bevoorrechting van het Joodse volk in het Oude Testament. Waar de Wet van Mozes slechts opgaat voor het uitverkoren volk, geldt het evangelie voor iedereen. Paulus is voor Badiou de ware (universalistische) Jood, omdat hij het (particularistische) Jodendom opheft. In politieke termen vertaald zou dat betekenen dat Israël zichzelf als Joodse staat opheft en omvormt tot een ‘seculier en democratisch Palestina’ dat ‘Joods noch Arabisch’ is. Hier toont Badiou zich schatplichtig aan een Franse traditie binnen het politieke denken, die minstens tot de revolutie van 1789 teruggaat: in de publieke ruimte zijn we allemaal mensen-zonder-meer en dienen we onze verschillen thuis te laten. Het beginsel van de neutrale staat is hiervan een goed voorbeeld.

Badious betoog gaat uiteindelijk mank aan een merkwaardige incoherentie: hij sacraliseert zelf opnieuw het woord ‘jood’. Het Joodse volk is volgens hem immers drager van een bijzondere erfenis – een universalistische moraal – en heeft daarom een dito opdracht in de geschiedenis. De beschuldiging van antisemitisme – naar aanleiding van de Franse publicatie van deze bundel in 2005 woedde maandenlang een filosofisch binnenbrandje in Le Monde en Les temps modernes over Badious vermeende ‘judeofobie’ – is dan ook een beetje vreemd.

Avant-garde van statelozen

Ook Arendt was zeer ongelukkig met de stichting van Israël. In een artikel uit 1948 rekent ze zichzelf expliciet tot het ‘verzet tegen de huidige zionistische politiek’. Haar bezwaar gold niet de stichting van een ‘Joods thuis’, maar de keuze voor het Europese, in het bijzonder het Duitse, concept van de natiestaat als politieke vorm. In haar analyse van het imperialisme in The Origins of Totalitarianism (1951) laat Arendt zien dat de vorming van moderne staten op basis van een homogene nationale identiteit altijd ten koste gaat van minderheden. In het Interbellum raakten als gevolg van soevereine besluiten van Europese staten grote groepen minderheden, waaronder Joden, op drift. Als statelozen konden ze nergens terecht en waren ze volkomen rechteloos. Met superieur sarcasme stelt Arendt in haar meest persoonlijke essay ooit, ‘Wij vluchtelingen’ (1943), dat de Joden die na Hitlers machtsovername Europa ontvluchtten (onder wie zijzelf) een ‘avant-garde’ vormden. Zij waren namelijk de eersten van wat Arendt in een brief in de zomer van 1940 aan Erich Cohn-Bendit, vader van de huidige voorzitter van de Groenen in het Europese parlement, een ‘totaal andere klasse mensen in Europa’ en ‘het belangrijkste voortbrengsel van de moderne geschiedenis’ noemt, namelijk de statelozen. Het lot van de Palestijnen na 1948 vormde daarvan voor haar het voorbeeld bij uitstek. De essays uit de jaren veertig laten zien dat Arendt er steeds meer van overtuigd raakte dat de verhouding tot de Palestijnse Arabieren het ware morele en politieke probleem van zionistische politiek vormde. De stichting van de staat Israël als oplossing van de ‘Joodse kwestie’ had alleen maar geleid tot een nieuw probleem en nieuwe rechteloosheid: de ‘Arabische kwestie’.

Waar Badiou stelt dat we de Holocaust moeten vergeten opdat Joden en Palestijnen in broederschap samenleven op een nationaal grondgebied, omdat het ‘op geen enkele manier nodig is om te spreken in termen van ‘meerderheid’ en ‘minderheid’, probeerde Arendt zich echter een oplossing van het Joods-Palestijnse conflict voor te stellen voorbij de natiestaat. Een Arabisch-Joodse federatie was volgens haar de beste kandidaat, omdat een federatie in tegenstelling tot de natiestaat recht doet aan de pluraliteit van burgers met ‘verschillende, duidelijk te onderscheiden nationaliteiten of andere politieke elementen’ en daardoor het ‘onoplosbare probleem van de verhouding tussen meerderheid en minderheid’ zich niet voordoet.

Na de verschijning vorig jaar van het Engelstalige origineel van Joodse essays, is Arendt geprezen om haar vooruitziende blik – al voor 1948 voorzag ze de bloedigheid van het huidige Joods-Palestijnse conflict –, maar ook is haar federatieve oplossing door sommige commentatoren bestempeld als luchtfietserij en vonden anderen haar gelijktijdige oproep aan de Joden tot politieke mobilisatie en kritiek op Israël ongerijmd. De gematigd-conservatieve Israëlische krant de Jerusalem Post noemde haar weliswaar een groot filosoof, maar gezien haar ambivalente relatie tot haar Joodse identiteit en het zionisme ‘niet meer dan een marginale Joodse denker’.

Toch getuigt het alternatief dat Arendt voorstaat van een scherper politiek inzicht dan Badious ‘universalisme’, dat volgens Arendt in het politieke domein helemaal niet bestaat. Alleen al door de keuze voor de naam ‘Palestina’ voor het land dat Israël zou moeten opvolgen, en de typisch Franse formulering van de beginselen waardoor dit vervolgens zou moeten worden geleid, illustreert Badiou zelf dat het binnen de politiek niet mogelijk is een absoluut universalistisch standpunt in te nemen. Eerder dan een land te worden dat ‘noch Joden noch Arabieren’ kent, bestaat de politieke uitdaging voor Israël er waarschijnlijk uit een land te vormen van ‘Joden en Arabieren’.

Het woord ‘jood’, door Alain Badiou, vert. Annette van der Elst, Rokus Hofstede en Dominiek Hoens, uitg. Ten Have, Kampen 2008, 123 blz., € 14,90

Joodse essays, door Hannah Arendt, samengesteld door Jerome Kohn & Ron H. Feldman, uitg. Atlas, Amsterdam 2008, 720 blz., € 49,90