Home Paul Cliteur: ‘We moeten moderne Papoea’s worden’

Paul Cliteur: ‘We moeten moderne Papoea’s worden’

Door Rosan Hollak op 05 februari 2013

07-2002 Filosofie magazine Lees het magazine

Hij wil de horzel zijn in de dominante cultuur. Paul Cliteur rekent in zijn boek Moderne Papoea’s af met de ‘volksziekte’ van het cultuurrelativisme. Wie niet toegeeft dat sommige culturen superieur zijn, is een moreel nihilist. En bovenaan alle culturen staat de westerse. Over het gelijk van Berlusconi en de noodzaak van een monocultuur. “Ik ben op zoek naar Plato’s Republiek.”
 

“Ik word het meest aangetrokken door intellectuelen die afstand hebben genomen van de ideeën binnen hun klasse. Conservatieven zoals Willem Frederik Hermans of Frits Bolkenstein. Of Karel van het Reve. Die kon over iets, dat als een vanzelfsprekendheid wordt aanvaard, de vraag stellen: is dat eigenlijk wel zo? Dan bedacht hij argumenten waardoor je aan het twijfelen werd gebracht en daarmee zette hij een idee op losse schroeven.”
Jurist en politiek filosoof Paul Cliteur houdt niet alleen van dwarse intellectuelen, zelf is hij er ook niet vies van om prikkelende stellingen te verkondigen. Al jaren mengt hij zich, in de hoedanigheid van humanist, atheïst en liberaal denker in het publieke debat en duiken zijn opinies geregeld op in kranten of weekbladen. Sinds vorig jaar verdedigt hij bij het televisie-programma Buitenhof elke twee weken een stelling die vaak dwars tegen de heersende opvattingen van de intellectuele elite gaat. “Het is vreemd dat Nederland geen traditie van rechtse critici kent,” meent Cliteur. “Dat komt door onze dominante cultuur: het poldermodel. We zoeken altijd naar de consensus. Daarin gedijt de filosofie niet goed. We hebben een zwak ontwikkelde wijsgerige traditie.”

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Met zijn laatste boek hoopt Cliteur opnieuw de gemoederen te prikkelen. Het betreft een onderwerp waar in Nederland al tijden mee wordt geworsteld: de multiculturele samenleving. In Moderne Papoea’s. Dilemma’s in de multiculturele samenleving doet Cliteur een poging om de betekenissen van reeds geïntegreerde begrippen als integratiebeleid, cultuur, godsdienst en tolerantie te ontrafelen en te analyseren. Het doel van zijn boek is voornamelijk praktisch. Volgens Cliteur moet de filosofie zich niet bezighouden met speculatie over wereldvreemde onderwerpen maar met het leven van alledag. Wat de filosofie volgens hem nodig heeft, is niet de benadering van Thales, die filosoferend over de hemellichamen in een kuil viel, maar de benadering van Socrates. “Op het marktplein van Athene deed hij, door middel van een vriendelijk kruisverhoor, zijn tegenstanders inzien dat hun denkbeelden vaak volkomen irrationeel zijn en bracht hij hen tot grensverleggende inzichten. Ik probeer hetzelfde te doen. Juist die onderwerpen, waarvan men denkt dat ze al afgedaan zijn, wil ik aan de orde te stellen. Mijn ambitie is om Kamerleden en ministers te laten zien dat de fundamenten waarop zij hun beleid baseren, vaak zwak zijn. Ik zou de horzel willen zijn in de dominante cultuur.”

Een van de stellingen die Cliteur in Moderne Papoea’s verdedigt, is een uitspraak van Berlusconi. Vorig jaar stelde de Italiaanse premier dat de westerse beschaving superieur is aan de islamitische. Er stak onder Europese politici een storm van protest op. Wim Kok zei zich ‘niet thuis te voelen in dit superioriteitsdenken’. De Belgische premier Guy Verhofstadt vond de uitingen van Berlusconi gevaarlijk. Maar volgens Cliteur is er niks mis met de opvattingen van de Italiaanse premier. “Iedereen denkt over hem: dat is een verschrikkelijk domme man, die kan nooit gelijk hebben. Maar ik vind het wel zo aardig om te laten zien dat Berlusconi in al zijn naïviteit misschien wel iets gezegd heeft wat juist is. Hij maakt die opmerking naar aanleiding van een aantal zaken die ons constitutioneel bestel aangaan. Hij sprak over respect voor mensenrechten en religieuze rechten. Dat deel van de westerse cultuur wordt door hem superieur genoemd. Misschien dat hij genuanceerder had moeten zijn en had moeten aangeven dat je nooit kan zeggen dat westerse cultuur in zijn geheel superieur is aan de islamitische, maar ik reken hem dat niet aan. Je hebt zand in je ogen als je dat niet begrijpt. Je moet snappen dat als die man over cultuur spreekt, hij het niet over tapijtjes of muziek heeft, maar over universele waarden.”
 
Volgens Cliteur heeft Berlusconi volkomen gelijk wanneer hij meent dat de westerse, democratische rechtsstaat met mensenrechten, scheiding van kerk en staat en vrijheidsrechten superieur is aan een politiek bewind waarin de sharia – de islamitische wetgeving – dominant is. Hij bestrijdt in zijn boek de opvattingen van cultuurrelativisten die beweren dat alle culturen gelijkwaardig zijn. Volgens de relativist is de Aziatische of islamitische cultuur niet beter of slechter dan de westerse cultuur en kan men geen oordeel uitspreken over de waarden die deze verschillende culturen hoog houden. Maar volgens Cliteur kan er geen debat gevoerd worden over verschillen tussen culturen en al helemaal niet over zoiets als de multiculturele samenleving als men niet een aantal universele waarden hanteert die voor ieder mens opgaan. In zijn boek schrijft hij: “Wie ontkent dat een cultuur superieur aan een andere cultuur kan zijn of de ene culturele uiting aan de andere culturele uiting, kan niet anders dan een morele nihilist zijn – iemand die geen kwaliteitsmaatstaven voor culturen wil hanteren.” Cliteur bestrijdt het cultuurrelativisme; er moet zoiets bestaan als een universele moraal die ons allen bindt. Elke samenleving moet, hoe multicultureel ook, een monoculturele kern hebben: een geheel van waarden dat door alle burgers wordt gedeeld. Een samenleving kan alleen functioneren op basis van een gedeeld patroon aan normen en waarden. Ook Nederland kent zo’n monocultuur: klassieke grondrechten zoals de vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting en het gelijkheidsbeginsel worden hoog gehouden. Volgens Cliteur zijn deze Verlichtingswaarden – die het individualisme en de secularisatie hebben mogelijk gemaakt – zo funderend voor de menselijke natuur dat ze als alom geldend kunnen worden aangeprezen.
 
In uw boek stelt u de vraag: ‘Kunnen wij moderne Papoea’s worden?’. Wat bedoelt u daarmee?
“De enige voorbeelden die wij van een monoculturele samenleving kennen is de Papoea-cultuur. Een stam die geen invloeden van buitenaf heeft ondergaan en daarom, afgesloten van de wereld, nog in een stenen tijdperk leeft. In Nederland kennen we deze samenlevingsvorm niet. We zeggen hier dat we leven in een multiculturele samenleving. Maar wat is dat? Zijn dat verschillende culturen die naast elkaar bestaan? Kennen we dan geen monocultuur? Volgens mij kan het niet anders dan dat er over een aantal waarden consensus moet bestaan om het maatschappelijk verkeer draaiende te houden. Het gaat dus om de vraag hoeveel monocultuur een multiculturele samenleving nodig heeft. Als men in Nederland een discussie wil voeren over de multiculturele samenleving moeten we aangeven welke waarden voor Nederlandse waarden doorgaan. Er is namelijk geen enkele vorm van integratiebeleid mogelijk zonder dat je zegt dat de grondslagen van de democratische rechtsstaat ‘superieur’ zijn. Dat woord kan mensen, die een beetje historische kennis hebben, misschien onaangenaam in de oren klinken, maar toch moet een politicus kunnen zeggen dat mensen aan bepaalde voorwaarden en normen moeten voldoen om te kunnen worden toegelaten tot Nederland.”
 
Maar moeten we niet bescheiden zijn in ons oordeel over andere culturen, mede omdat het begrip cultuur niet eenduidig is, maar eerder een amalgaam van meningen, instituties en richtingen?
“Dat vind ik een dooddoener. Een bankstel is ook niet iets eenduidigs. Elk korreltje zand op het strand heeft zijn eigen structuur. De essentie van het leven bestaat uit generaliseren. We zijn er voortdurend mee bezig en kunnen ook niet anders. Wat ik storend vind is dat niemand ooit zegt dat je niet mag generaliseren over het liberalisme, het socialisme of de PvdA. Maar zodra het over religie of cultuur gaat, is het ineens een probleem. Dat ruikt verkeerd. De lijn in mijn boek is dat als het er echt op aankomt, er sowieso niks terecht komt van het cultuurrelativisme. Iedereen generaliseert. De hele politiek correcte goegemeente maakt zich druk of de minister van Buitenlandse Zaken de Chinese premier wel goed de les heeft gelezen over mensenrechten. Terwijl ze eigenlijk zouden moeten zeggen: we zijn cultuurrelativisten en we gaan nu eenmaal uit van verschillende waarden. Ik vind het zo frappant dat ze allemaal lid zijn van Amnesty International. Dat is mooi een organisatie die universele waarden aanhangt.”
 
Volgens u is onze cultuur niet superieur omdat ze westers is, maar omdat haar waarden universeel zijn. Maar waarom acht u universele waarden hoger dan andere waarden?
“De menselijke natuur is zo geconstitueerd dat er bepaalde normen en waarden zijn die – wil de mens het meest tot zijn recht komt – niet mogen worden geschonden. Niet zo lang geleden werd in Pakistan een achttienjarig meisje bij wijze van straf verkracht. De straf werd uitgesproken door een dorspjury, één van de leden deed aan de verkrachting mee. Dat vind ik nou een hard case voor de cultuurrelativist. Die kan zeggen: ‘Tja, dit is nu eenmaal een deel van de Pakistaanse cultuur.’ Ik behoud daarentegen mezelf het recht voor om dat deel van die cultuur te verwerpen. We moeten moderne papoea’s worden inzoverre dat we zeggen dat er waarden zijn die onaantastbaar zijn. De moderne papoea is de Verlichte mens die zich heeft kunnen bevrijden van het cultuurrelativisme van de grachtengordel. Het is iemand die gewoon durft te zeggen dat cultuur waarin vrouwenbesnijdenis en verkrachting als straf wordt toegestaan, verwerpelijk is en inferieur.”
 
We moeten er volgens u dus vanuit gaan dat er een model is waarin de mens het beste tot zijn recht komt. Daar steekt een bepaalde opvatting van de mens achter. Wat is dat mensbeeld?
“Dat is grofweg het mensbeeld van de Europese Verlichting. Het idee dat de mens een gebrekkig wezen is. Hij hangt tussen engel en beest in en kan twee kanten uit. We zijn geneigd tot het kwaad en verval, maar kunnen ook opklimmen. Om dat te kunnen, moeten we een idee van het goede hebben. Je moet het universalisme, met een geminimaliseerde kern van waarden, als pragmatische claim hoog houden. Dat is een enorme pretentie, dat weet ik. Maar ik kan ’s ochtends toch niet uit mijn bed komen om over deze kwesties te denken als ik niet geloof dat sommige dingen beter zijn dan andere? Er moet een samenlevingsvorm zijn waarin verschillende waarden op de meest bevredigende wijze met elkaar samenhangen. Eén model moet het beste zijn. En daar kan je alleen maar achter komen door er over te praten. Als politiek filosoof ben ik op zoek naar Plato’s Republiek: een politiek systeem waarin de mens optimaal tot zijn recht komt. Ik weet dat we dat systeem nooit kunnen realiseren. De westerse cultuur is net zo goed een onvolkomen afspiegeling van die ideale maatschappij waar we naar op zoek zijn. Maar van alle empirische culturen die door antropologen worden bestudeerd, denk ik dat je wel moet vaststellen dat de westerse het beste is. Waarom? Omdat er democratie is, omdat mannen en vrouwen gelijk behandeld worden en mensen een behoorlijk proces krijgen voor ze veroordeeld worden. Dat zijn allemaal procedurele waarden voor de bescherming van de vrijheid.”
 
In uw boek concludeert u dat de vrije gedachte belangrijker is dan welke waarde dan ook in de geschiedenis. In een democratie moet het primaat toekomen aan de vrijheid van meningsuiting. Waarom?
“De vrijheid van meningsuiting is de vrijheid om bepaalde gedachten te openbaren. Dat is van enorm belang voor ons systeem. Het geeft dynamiek aan onze cultuur, biedt de mogelijkheid om misvattingen te corrigeren en vormt de grondslag van de democratie. Ik vind de vrijheid van meningsuiting met name belangrijk omdat het samengaat met intellectuele nieuwsgierigheid en een deemoedige houding stimuleert, je kunt het namelijk zelf wel eens bij het verkeerde eind kan hebben. Als we van een heleboel dingen niet weten wat we ervan vinden en ook niet weten welke waarde de hoogste is, dan zijn de waarden die garanderen dat het zoekproces onbelemmerd kan plaatsvinden, van centrale betekenis. Als de onzekerheid groot is, moeten de procedurele voorwaarden voor het zoekproces stevig verankerd liggen. Dat proces moet optimaal worden gewaarborgd en dat kan door middel van die vrijheid van meningsuiting. In mijn boek geef ik daar een vrij radicale duiding aan: een imam in Nederland mag rustig zeggen dat homoseksualiteit een ziekte is, net zoals het homo’s vrij staat hetzelfde te zeggen over godsdienst. Als we werkelijk kritische, liberale intellectuelen zijn, moeten we ook openstaan voor cultuurkritiek vanuit radicaal-islamitische kring.”
 
Is dat niet paradoxaal? Aan de ene kant zegt u dat het in het Westen ontwikkelde waardesysteem, waarin discriminatie wegens seksuele voorkeur wordt afgekeurd, universeel is. Aan de andere kant mag zo’n imam alles zeggen. Tast hij dan niet onze universele waarden aan?
“El-Moumni is ook een Socrates. Vanuit zijn perspectief zegt hij: ik zie chaos en verkeerde dingen om mij heen. En misschien heeft hij soms nog gelijk ook. Volgens mij zijn er een heleboel opvattingen over het homohuwelijk en de doodstraf die we moeten openhouden voor discussie. Ik ben het overigens niet met El-Moumni eens. Het homohuwelijk beschouw ik als een van de verworvenheden van onze maatschappij. En homoseksualiteit kan volgens mij niet als een ziekte worden gekwalificeerd. Maar het moet wel ter discussie worden gesteld. En dat geldt ook voor de universele waarden. We moeten altijd in staat zijn om uit te leggen waarom we vinden dat iedereen deze waarden zou moeten aanhangen.”
 
Wanneer moet de vrijheid van meningsuiting dan aan banden worden gelegd?
 
“Alleen wanneer er een duidelijk gevaar is dat die vrije mening aanleiding geeft tot gewelddadig gedrag. Als mijn buurman beweert dat blonde mensen met blauwe ogen een hoger IQ hebben dan zwarten, dan valt dat volgens mij onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting. Dat wil echter niet zeggen dat hij ook mensen met geweld moet overtuigen van zijn standpunt. Je mag niet iemand op zijn gezicht slaan omdat hij verkeerde dingen zegt.”

Maar als te veel mensen radicale meningen verkondigen, leidt dat dan niet automatisch tot geweld?
“Daar zullen we mee moeten leren leven. We zullen er ruimhartig mee om moeten leren gaan. Maar ik denk wel dat een samenleving op bepaalde momenten zo explosief kan zijn dat de vrijheid van meningsuiting moet worden beperkt. De situatie in nazi-Duitsland in 1933 was van een geheel andere orde dan in het Nederland van nu. Alhoewel, na de moord op Pim Fortuyn ligt de situatie hier misschien ook wel weer anders.” 
 
Moet de vrijheid van meningsuiting uiteindelijk een doel dienen? Om het zoekproces naar het goede leven te bevorderen, zou je toch willen, net als bij een socratisch gesprek, dat iemand uiteindelijk tot het juiste inzicht komt?
“Ik vertrouw er wel op dat door de schok der meningen de waarheid boven komt drijven. Maar die garantie heb je niet. Toch is het beter dan wat de katholieke kerk destijds dacht: vrijheid van meningsuiting? Dat wordt chaos. Als we die Galileo maar wat kunnen laten roepen en iedereen gaat geloven dat de aarde uit het middelpunt van het universum is gestoten en zich daarnaar gaat gedragen, wordt het een beestenbende. Maar ik sta niet in die traditie en meen dat de vrije gedachte de beste waarborg is voor het zoeken naar de waarheid.”
 
Maar als we de waarheid misschien wel nooit bereiken, waarom zou de vrijheid van meningsuiting niet alleen tot chaos en conflicten leiden?
“De vrije gedachte als beste waarborg voor het zoeken naar de waarheid is een noodzakelijke vooronderstelling. Zoals zeelui zich oriënteren op de poolster zonder hem ooit vast te kunnen pakken. Soms heb je fictie nodig omdat je anders totaal verlamt raakt. Zolang ik goede redenen heb om me ergens aan vast te houden, moet ik me daar aan vasthouden. Ronald Dworkin noemt het ‘the dance of scepticism’. Hij constateert dat er onder intellectuelen een soort rituele dans plaatsvindt. Eerst zeggen ze: ach, er is niet zoiets als waarheid en schoonheid. Vervolgens gaan ze toch over tot debatteren. Dworkin zegt daarover: als je uiteindelijk toch gaat praten over wat je ziet als de waarheid, waarom dan die dans? Het antwoord van de relativisten is hierop: het houdt de mens bescheiden. Maar tegenwoordig zit die bescheidenheid er zo diep in dat het relativisme een volksziekte is geworden.”