Home Paradijs in de achtertuin

Paradijs in de achtertuin

Door Patrick van IJzendoorn op 19 maart 2013

05-2004 Filosofie magazine Lees het magazine
In de Franse tuin staan de bloemen in regimenten opgesteld om een eerbetoon te brengen aan de vorst. Een crime voor Immanuel Kant, die zich liever liet betoveren door de ‘democratische’ Engelse tuin.

 

In Julian Barnes’ roman Engeland, Engeland wil projectontwikkelaar Sir Jack Pitman het oude Engeland nabouwen op het eiland Wight. Met zijn adviseur overlegt hij hoe dit product ‘in de markt moet worden gezet’. Al snel klinkt het ‘Shakespeare, koningin Victoria, de Industriële revolutie, tuinieren…’ Tuinieren! Hoe kan het ook anders. De ‘wilde’ Engelse tuin heeft altijd een grote populariteit gekend, bij Rudyard Kipling, de grote schrijver van het Engelse Empire, tot de miljoenen kijkers van Hidden Gardens en de hedendaagse landschapsarchitecten. Buiten Engeland waren opvallende bewonderaars Louis Napoleon III en Immanuel Kant, die in de Engelse tuin een voorbeeld van ‘het Schone’ zag.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In tegenstelling tot Jean-Jacques Rousseau staat Kant niet bekend om zijn botanische belangstelling. Zelf had hij althans weinig oog voor de kleine tuin bij zijn woning. Ook de Engelse cultuur had hij nooit van dichtbij meegemaakt, dit overigens tot verbazing van een Engelse gast met wie de filosoof de bouw van de Westminster Bridge ooit tot in het detail besprak. Een liefde voor reisverslagen gekoppeld aan een goed geheugen deed echter wonderen.

In de Engelse tuin herkent Kant de schoonheid waarvoor hij in zijn Kritik der Urteilskraft (1790) een pleidooi houdt. Het is een schoonheid die zich aan de regels onttrekt, of in ieder geval de regels verbergt. Hoewel de wilde Engelse tuin net als de Franse het product is van een strenge tuinarchitect, ziet Kant in het resultaat toch de ‘vrije beweging’ van de natuur.

Die paradox van ingrijpen in de natuur om zo de schijn van een niet door mensenhanden aangeraakte paradijselijke plek te creëren, zal kenmerkend blijven voor de Engelse tuin. Als de Engelsen hun tuin cultiveren, gaat het hen niet om het onderwerpen van de natuur aan de menselijke geest, maar om het herscheppen, het melancholisch zoeken naar een paradijs dat volgens de dichter John Milton verloren was gegaan. De Engelse tuin is dan ook onvergelijkbaar met de onheilspellende oernatuur, waar Nietzsches held Zarathoestra naar de kernvragen des levens zocht. Waar een berglandschap Subliem is, daar is de landschapstuin Schoon. De Zwitserse Alpen geven een ‘unheimlich’ gevoel, de Engelse tuin een sfeer van geborgenheid. Het ene zorgt voor een combinatie van angst en bewondering, het andere voor contemplatie.
 

Calculerende zonnekoning

Deze lofzang op ‘dem englischen Geschmack in Garten is meteen een kritiek op het ‘steif-regelmassige’ absolutisme in het Frankrijk van Lodewijk de Veertiende. De natuur in de symmetrische tuinen van Versailles is met succes getemd door de calculerende Zonnekoning. Bloemen en bomen staan er in regimenten opgesteld. Op een Engels hoekje na, organisch door Marie-Antoinette aangelegd, valt er voor de bezoeker weinig te ontdekken. De tuin is bedoeld om van bovenaf op neer te kijken. Hij is bestemd voor de vorst, niet voor zijn onderdanen. Als er al een onderdaan in de tuin rondloopt, kan hij zich niet onttrekken aan de blik van de vorst die vanaf zijn balkon of paviljoen de tuin in de gaten houdt. Deze classicistische tuin met zijn rijtjes bomen symboliseert de gecentraliseerde staat.

Daartegenover staat de sierlijke, lichtelijk anarchistische en door Oosterse ideeën beïnvloede Engelse tuin die in de werken van Edmund Burke fungeerde als parabel. Voor deze conservatieve achttiende-eeuwse denker stond de Engelse tuin voor decentralisatie, eenheid in verscheidenheid, voor een plek waar individuen, families en gemeenschappen plezier vinden en hun creativiteit kunnen uiten. Hier kunnen ze, zo schreef Burke, zichzelf op zo’n manier besturen dat hun hogere waarden een vervulling vinden. Dan kan het gaan om het scheppen van een tuin vol tijm met het motief van een dambord tot het picknicken in de tuin van operahuis Glyndebourne vóór, in de pauze van en na Madame Butterfly. Het is geen toeval dat in het Engelse deel van het Parijse Jardin de Luxembourg een vrijheidsbeeld staat.
 
De liberale versie van de Tuin van Eden is niet alleen een reactie op het Franse absolutisme, maar ook op het classicisme in eigen land. Na de onteigening van de gemeenschapsgronden in de zestiende eeuw – ‘de tragedie van de commons’ – vielen lappen grond in handen van de absolute vorst en grootgrondbezitters, voor wie de aanleg van een tuin een welhaast industriële bezigheid vormde. Voor avontuurlijk tuinieren, door de filosoof Francis Bacon omschreven als het puurste soort plezier, was geen ruimte meer. Na de Glorieuze Revolutie eind zeventiende eeuw ageerden de libertijnen Joseph Addison en Lord Shaftesbury tegen de tirannie der kaalgeschoren heggen en rechte paden. In The Moralists schreef Shaftesbury, die de geschiedenis in zou gaan als ‘the first philosophical sponsor of a new movement in gardening’, lyrisch over een tuin waar kunst noch de grilligheid of de ijdele hoogmoed van de mens de oorspronkelijke orde had vernietigd. De koninklijke tuinen, zowel in Frankrijk als in Engeland, noemde hij schijnvertoningen.

Deze kleinburgerlijke opkomst van de schier onverzorgde en ‘informele’ tuin bleek een constante te zijn, bezongen door dichters en slechts onderbroken door een modernistische tuinkundige als Joseph Paxton, tevens de ontwerper van het afgebrande Crystal Palace. William Wordsworth componeerde zijn natuurgedichten in een Engelse tuin, de Parijse romancier Marcel Proust wandelde vaak door het ‘Engelse’ droomparkje Monceau in Parijs, Bertrand Russell putte meer moed uit gesprekken met zijn tuinman dan met een geleerde, George Bernard Shaw schreef in een tuinhuisje waar hij met de zon meedraaide, Agatha Christie verzon misdaden in haar paradijselijke tuin en Isaac Newton zag er een appel vallen.
 

Kanaaltunnel

Wie de Engelse ziel wil begrijpen, moet zich ook nu nog verdiepen in de Engelse tuin. Voor de Engelsman is tuinieren een met schep en gieter bewapende terugkeer naar de natuur. Een beetje kwaliteitskrant heeft wekelijks een tuinbijlage met beschouwingen over Sensuel Gardens, de Victoriaanse devotie voor varens, tuinieren in oorlogstijd, de gevolgen van de waterprivatisering op het sproeien van gazons, de charme van de corylus avellana en over hoe kronkelpaden de duivel op het verkeerde spoor zetten. Het poezenvakblad Your Cat had laatst een serie over de kat in de tuin. In geen ander parlement dan The House of Commons vinden debatten plaats over de renovatie van tinmijnen omdat omwonenden bang zijn dat hun tuin op een dag in de grond zakt.



Een veel grotere bedreiging dan de renovatie van de tinmijnen, is de aanleg van de kanaaltunnel – vooral ook omdat die tunnel zo’n krachtig symbool is. Hoewel Cumbria meteorologisch gezien het beste tuinklimaat heeft, staat Kent bekend als ‘de Tuin van Engeland’. Dit graafschap heeft echter een historisch probleem: het ligt op de route naar het continent. Waar in Frankrijk de aanleg van de hogesnelheidslijn op geen enkele weerstand stuitte, daar woedde in Kent jarenlang een oorlog tussen diverse ministeries en tuinliefhebbers die opeens een, nota bene in Frankrijk gemaakte, trein langs of zelfs door hun tuin zagen razen. Het Kanaaltunnel-project werd niet alleen ervaren als een ongekende aanval op de tuinen zelf, maar ook op de Tuin als een met klaprozen (poppys) en rotsplanten gedecoreerd stukje vrijheid. De Nederlandse discussie over de aantasting van het Groene Hart of de Betuwe was er niets bij. In The English; portrait of a people maakt BBC-journalist Jeremy Paxman zich vrolijk over de betekenis van de tuin voor zijn landgenoten. ‘Rijk en arm hebben andere verwachtingen, maar één ambitie delen ze. Dat is een huis mét een tuin. Niet alle Engelsen kunnen in een kasteel wonen. Maar ze willen allemaal hun grachten en ophaalbruggen. Waar ter wereld wordt serieus beweerd dat wonen in flats onvermijdelijk leidt tot oproer?’