Home ‘Ouders die de beste vrienden van hun kinderen zijn – dat werkt alleen maar contraproductief’

‘Ouders die de beste vrienden van hun kinderen zijn – dat werkt alleen maar contraproductief’

Door Johan van de Werken op 28 november 2012

05-2007 Filosofie magazine Lees het magazine

Volgens Ger Groot verwaarlozen vaders hun klassieke vaderrol, met als gevolg ontsporende kinderen. ‘In de opvoeding vertegenwoordigt de vader de wet en de moeder de liefde. Die binding is sterker dan de eenentwintigste-eeuwse mens graag zou willen.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Het gezin’ mag zich, na de individualistische jaren tachtig en negentig, heugen in hernieuwde belangstelling. Kranten schrijven dagelijks over probleemwijken waar onhandelbare kinderen en jongeren op straat de dienst uitmaken, een nieuw fenomeen als de ‘gezinscoach’ wordt officieel erkend in de Wet op de Jeugdzorg en in het huidige kabinet is een speciale ministerspost ingeruimd voor Jeugd en Gezin. Filosoof Ger Groot, verbonden aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit, ziet deze trend als een correctie op de kapitalistische rat race, die mensen tot het uiterste heeft gedwongen, met alle gevaren voor morele ontsporing van dien. In zo’n tijd is het logisch dat discipline en opvoeding weer op de politieke agenda komen. Groot: ‘In het kapitalisme heeft de prestatiemoraal de plaats ingenomen van de arbeidsmoraal. Er wordt sterk de nadruk gelegd op productie, waarbij competitie dan het middel is om “het beste uit mensen te halen”. Een neoliberaal thema. Daarbij wordt vergeten dat competitie ook een probaat middel is om het slechte in de mens naar boven te halen. Op het moment dat je mensen systematisch onder druk zet, doordat je ze alle zekerheden ontneemt – zoals een vaste baan – dan haal je daar misschien op bepaalde terreinen een zekere winst mee, maar tegelijkertijd verlies je de morele evenwichtigheid van mensen. Dat wreekt zich onder andere in het feit dat we eigenlijk constant overspannen zijn. Hierdoor bouw je een continue gevaar voor explosie in de psyche in.’

Om je in een ‘barse’ maatschappij als de onze staande te kunnen houden is het zaak dat deugden als redelijkheid, tolerantie en incasseringsvermogen al in een vroeg stadium zijn aangeleerd, stelt Groot. ‘Beschaving en discipline vormen een buffer tegen de aandriften van het getergde gemoed en weten de opspelingen ervan te onderdrukken voordat er woorden of klappen vallen. Een goede opvoeding maakt je weerbaar voor frustraties en ìs – met Freud gezegd – eigenlijk een belangrijke oefening in het omgaan met frustraties. Opvoeding is temmen. Kinderen komen als wilde beesten ter wereld en moeten in het gareel gebracht worden. Deze zware botsing is misschien wel het sterkst in de eerste levensjaren als kinderen met hun eis om onmiddellijke behoeftebevrediging stuiten op de grotemensenwereld die hen moet aanleren om die behoeftebevrediging uit te stellen. Dit uitstel is in feite het begin van “emotie-management”: je moet met je eigen behoeften en driften kunnen omgaan.’
 
Volgens Groot is het een vergissing om te denken dat de klassieke rolverdeling tussen twee ouders in een gezin – de vader streng en rechtvaardig, de moeder zorgzaam en koesterend – afgedaan heeft. ‘Buitengewoon verlicht of modern is die rolverdeling niet, maar effectief is ze wel, zoals iedere kenner van detective- of spionageromans weet. De rolverdeling tussen de harde en de zachte ondervrager is even klassiek als effectief. In de opvoeding vertegenwoordigt de vader de wet en de moeder de liefde, volgens de wat versimpelde enscenering van de psychoanalyse. Ik denk dat die binding sterker is dan de maakbare eenentwintigste-eeuwse mens graag zou willen. Ik verzet me dan ook tegen het idee dat de ouders de beste vrienden van hun kinderen zijn, dat werkt alleen maar contraproductief. Ik heb eerder betoogd dat het onjuist is om kunstmatige inseminatie van overheidswege – toen nog via ziekenfonds – beschikbaar te stellen aan alleenstaande vrouwen. Er moet een ouderpaar zijn, waarmee ik niet wil suggereren dat we terug moeten naar de verstoting van ongehuwde moeders, zoals dat in de negentiende eeuw het geval was. Maar het moet in ieder geval niet door de staat bevorderd worden. Het probleem is namelijk dat er bij een eenoudergezin nauwelijks speelruimte zit tussen het kind en de ouder. Terwijl een kind met twee ouders dat een conflict heeft met de vader, altijd de moeder heeft die het conflict kan doorbreken, of vice versa. Als er twee ouders zijn is het voor het kind duidelijk waar de grenzen liggen, maar de situatie is niet zo verstikkend als in een eenoudergezin het geval zou zijn: een driehoek geeft nu eenmaal meer ruimte dan een verhouding van een op een.’

Verloochenen

Groot wijst erop dat ontspoorde jongeren vaak afkomstig zijn uit vaderloze gezinnen, maar constateert dat de symbolische vader ook lijkt te zijn verdwenen uit gezinnen waar de biologische vader wèl fysiek aanwezig is. ‘Er is een zekere neiging van vaders om die klassieke vaderrol te verloochenen. Men legt zijn rol van wetgevende autoriteit onder maatschappelijke en ideologische druk naast zich neer en meet zich een verkapte moederrol aan. Je hoort ze zeggen: “Ik wil niet zo streng zijn als mijn vader was”.’

Dit wordt beaamd door Dorien Pessers, hoogleraar Rechtstheorie aan de Vrije Universiteit, in NRC Handelsblad: ‘Het is historisch gezien opmerkelijk hoe snel de patriarchale macht die tweeduizend jaar het familierecht heeft beheerst, is vervangen door een matriarchale macht. De moeder staat nog altijd voor lichamelijkheid, liefde, troost en geborgenheid. Maar waar verwijst de vader nog naar in een samenleving waar een patriarchale verantwoordelijkheidsethiek zelfs bij de politieke, sociale en economische elite is verdwenen?’

De gevolgen van een vaderloze opvoeding – of de vader nu fysiek afwezig is of zijn symbolische vaderrol naast zich neer heeft gelegd – zijn desastreus, constateert Groot: ‘In een dergelijk gezin zal het kind nauwelijks ervaren hoe het is om tegenover de wet te staan, om de wet gesteld te krijgen. Dit is van het grootste belang, omdat dit na de opvoeding in de samenleving hoe dan ook zal gebeuren: tegenover de werkgever, de overheid en de samenleving als geheel. Op het moment dat in de vormende fase van de persoonlijkheid niet is aangeleerd hoe hiermee omgegaan dient te worden, zal de ontzetting die toeslaat op het moment dat die botsing plaatsvindt bijna onoverkomelijk worden. Dan ben je reeds zo ver gevormd – of beter gezegd: misvormd – dat het heel veel moeite zal kosten en met veel pijn gepaard zal gaan om dit herstellen.’