Home ‘Onze godsdienst zal heidens zijn of zij zal niet zijn’

‘Onze godsdienst zal heidens zijn of zij zal niet zijn’

Door Peter Henk Steenhuis op 27 november 2012

04-2007 Filosofie magazine Lees het magazine

‘Bij een icoon kan ik mijn woede, mijn haat, mijn eenzaamheid, mijn jaloezie neerleggen en achterlaten.’ Paul Moyaert bezoekt de Amsterdamse Sint Nicolaaskerk en denkt na over beelden in de religie en foto’s van onze geliefden.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Er loopt een rilling over mijn rug’, zegt de Leuvense filosoof Paul Moyaert, als hij op een doordeweekse ochtend de Amsterdamse Sint Nicolaaskerk binnenstapt. Hij slaat een kruisteken en loopt door het middenpad op de Christusicoon voor in de kerk af. ‘Dit is mijn jeugd’, fluistert hij. ‘Ik heb mijn opvoeding bij de jezuïeten genoten, dagelijks kwam ik in dit soort neo-barokke kerken.’

Moyaert wijst op de icoon. ‘Hij hangt op manshoogte, ze verstaan hier dus goed wat iconen zijn: objecten van verering. Een icoon op lichaamshoogte betekent: je mag mij naderen, aanraken met je handen, zelfs met je lippen. Een icoon moet je met je lichaam kunnen vereren.’

In april verscheen Moyaerts nieuwe boek Iconen en beeldverering, een studie naar godsdienst als een symbolische praktijk. In een aanpalend café vertelt Moyaert later dat zijn fascinatie voor iconen niet voortvloeit uit zijn katholieke jeugd, maar uit een bezoek aan Kreta, een paar jaar geleden. Moyaert: ‘Op Kreta bezocht ik met mijn vrouw een tiental kloosters. Tot dan toe was ik er van overtuigd dat de strijd tussen beeldvijandige godsdiensten, zoals het calvinisme en het jodendom, en beeldvriendelijke godsdiensten als het katholicisme en de orthodoxie draaide rond het begrip “zichtbaarheid”. Maar op Kreta ontdekte ik dat gelovigen iconen helemaal niet bekijken, sterker nog, zij naderen de iconostase met gesloten ogen.’

‘Ik herinner me een huilende vrouw, die met haar vingers de tranen van haar wangen veegde, en met die tranen zacht, heel zacht, de icoon aanraakte. Zo schuifelde zij van de ene icoon naar de andere. Toen zij bij de hoofdicoon van de verrezen Christus kwam, ging ze nog ingetogener te werk. Ineens dacht ik: dit heeft niets te maken met de zichtbaarheid van God, wat ik hier zie, gaat over nabijheid, intimiteit, aanwezigheid. Die huilende vrouw onderging de kracht die van het beeld uitging.’
 
Zichtbaarheid of nabijheid, is het verschil daartussen zo belangrijk?
‘Ja. Theologen en filosofen hebben millennia gediscussieerd over de vraag hoe je God kunt verbeelden als je niet weet hoe hij eruitziet. Zich beroepende op het tweede gebod stelt de ene groep: God is onzichtbaar, wij weten niet hoe God eruitziet, en daarom is het verboden beelden van hem te maken. Het weerwoord van de andere groep heeft altijd betrekking op de menswording van God in Christus: wij hebben niet alleen zijn woorden gekregen, maar ook zijn beeld. Daarom is het wel mogelijk beelden van God te maken.
In dat klooster op Kreta besefte ik ineens dat wij net zo met foto’s omgaan als die vrouw met een icoon. In een lade van mijn bureau ligt een foto van mijn vader, die een tiental jaar geleden is overleden. Je zou zeggen: het gaat om de zichtbaarheid van de persoon op de foto. Dat is maar ten dele waar. Ik bekijk die foto van mijn vader zelden. Er zijn momenten – sentimentele momenten – waarop ik de foto uit de lade neem, en er tegen praat. Dan vertel ik wat me dwarszit, zeg dat ik het jammer vindt dat hij er niet meer is, omdat hij nu niet meer kan meemaken dat…vul maar in. Het gaat mij niet om zijn portret, maar om de kracht die van dat beeld uitgaat, en die ik onderga als ik de foto oppak.’

Moet je één foto uitkiezen en tot symbool máken? Want als u honderd foto’s in uw lade legt, werkt het niet.
‘Binnen de honderden foto’s van je vader is er een met een bijzondere kracht. Die leg je in de lade. Je kunt zeggen: je maakt dan toch het symbool door er een uit te kiezen. Ik zou dat afzwakken: door het ene beeld te kiezen, antwoord je op de kracht van dat specifieke beeld.’

U denkt werkelijk dat er iets ín die beelden zit.
‘Ja. Het is niet zo dat ik kracht in die beelden leg. Dat moet u begrijpen.’

Ik weet niet of ik dat doe.
 ‘Draagt u foto’s op zak?’

Ja, van mijn kinderen, van mijn vrouw.
‘Waarom doet u dat?’

Als men vraagt hoe je kinderen eruitzien, is het makkelijk even een foto tevoorschijn te halen.
‘Dat is de gangbare mening. Maar foto’s die men met zich meedraagt, zijn meestal al jaren oud, beetje versleten, verkleurd. Kun je zo tonen hoe je kinderen eruitzien? Hoofdzaak is dat je een symbolische band hebt met je kinderen. Door de foto voel je verbondenheid.’

U bedoelt dat ik liefde voel als ik zo’n foto bekijk?
‘Nee! Symbolen moet je opvatten in sterke zin. U zegt: foto’s hebben voor mij een tekenwaarde, ze bevatten informatie, ik kan aan anderen laten zien hoe mijn kinderen eruit zien. Voor mij zijn symbolen meer, ze bevatten iets van de werkelijkheid waarnaar ze verwijzen.’

Dat is rare praat.
‘Ik verwachtte al dat u dit zou zeggen. We zetten een stap terug. Ik vraag u: “Hoe ziet uw vrouw eruit?” U zegt: “Dat is moeilijk onder woorden te brengen, maar ik heb een foto, ik kan u haar laten zien.” U pakt de foto, legt hem op tafel. Ik zeg: “Dat is een mooie vrouw.”

Dat compliment zou ik graag in ontvangst nemen.
‘Vervolgens neem ik de foto van tafel en ga het beeld zoenen. Wat nu?’

Daarvan zou ik behoorlijk schrikken. Waarschijnlijk zou ik de foto onmiddellijk uit uw handen pakken.
‘Dáár gaat het om! Die foto van je vrouw is niet van jou! Die is van háár! Als u die foto terugpakt, beschermt u uw vrouw. Als ik dat beeld zoen, kom ik te dichtbij uw vrouw! Daarom zeg ik: het verbod God af te beelden, heeft weinig met zichtbaarheid te maken, maar alles met eerbied. Beeldverering draait niet om de vraag of je God kunt verbeelden maar of je God mag verbeelden.’
 
U trekt de vergelijking tussen een beeld van God en een foto van uw vader. Maar u omzeilt wel het heikele punt van het tweede gebod dat immers gebiedt dat God niet afgebeeld mag worden. Dat geldt toch niet voor je vader? Want wat is er mis met een foto van hem?
‘Nu gaan we verder. In mijn boek trek ik ook de parallel met erotische foto’s. Niemand zal zich afvragen of naaktfoto’s mogelijk zijn, en in onze westerse maatschappij zullen ook weinigen ten strijde trekken tegen naaktfoto’s, hooguit een enkele wereldvreemde, hypocriete moraalridder. En toch zijn we het er allemaal over eens dat niet alle naaktfoto’s kunnen.’

De koningin kan niet.
‘Voilà. Dat is toch raar. Uw moeder? Uw vrouw? Uw kinderen? Het is prima mogelijk van hen naaktfoto’s te maken, dat is het punt niet. De achterliggende gedachte is: het is te intiem.’

Te intiem, wat zeg je daar precies mee?
‘Je komt te dichtbij.’

Daarom moet je ook geen beeld van God maken.
‘Beeldvijandige filosofen en theologen zullen dit inderdaad zeggen. Een icoon, zoals daar hing in dat klooster op Kreta, kun je aanraken, zoenen. Dat mag niet, vinden zij, dat is oneerbiedig. Je moet afstand bewaren.’

Lijkt mij een juist standpunt.
‘Zo’n beeldvijandige filosoof heeft in ieder geval begrepen wat een icoon is, hoe een icoon werkt. De vraag is vervolgens wat afstand is, wat eerbied is. Binnen de Byzantijnse traditie zeggen de gelovigen dat God ons meer dan zijn zoon heeft gegeven; doordat hij ons zijn lichaam heeft gegeven, heeft hij ons zijn beeld gegeven. Christus is dan ook de meest oorspronkelijke icoon.

De Byzantijnse spirituele traditie stelt dat iconenschilders dit prototype doorgeven. Deze traditie is van groot belang, zij betekent: geen subjectieve rommel, geen eigen inbreng van de schilder, geen inspiratie. De schilder stelt zich de taak het oorspronkelijke icoon zo dicht mogelijk te benaderen. De monnik geeft niet weer hoe hij zich voorstelt dat Christus eruitziet, de bedoeling is dat hij zich leegmaakt, zijn geest doodt, zijn fantasie aflegt, zodat hij ontvankelijk wordt, en het beeld door hem op het houten paneel geschreven wordt. Men spreekt dan ook van iconografie, dat van het Griekse “eikonographia” stamt, en schets betekent, of een lijn trekken in de zin van omlijning.’

Dat schrijven van een icoon zie ik niet voor me.
‘Vergelijk het met de kopiisten, de monniken die in de Middeleeuwen teksten overschreven. Zij kenden nauwelijks de inhoud van de teksten die ze overschreven; het was alsof hun hand zich liet leiden door de letter die ze kopieerden. Icoonschilders geven niet weer wat er in hun hoofd zit; door meditatie, gebed openbaart God zich opnieuw. Hij neemt hen bij de hand, en laat hen de lijnen tekenen die zij niet zien. Dat is de oosterse spiritualiteit, zo krijgt het beeld de kracht die de vrouw doet huilen.’

Komt mij tamelijk heidens voor.
‘De joodse filosoof Levinas noemt deze praktijk niet alleen heidens, hij noemt het zelfs duivels, omdat de transcendentie of het noumenon zich vermengt met het empirische. Een ware godsdienst zou het atheïsme gepasseerd moeten zijn, wat onder andere inhoudt dat de mens de radicale scheiding tussen de wereld en het goddelijke bevestigt. De openbaring van God is ook altijd de openbaring van een niet te overbruggen afstand tussen God en mens. Welnu, iconen passen helemaal niet in deze godsdienstige visie, want in de icoon maakt God via de menswording van zijn Zoon opnieuw iets ongedaan van de afstand die ons van Hem scheidt. Sterker nog, in de icoon laat God zich aanraken in zijn Zoon. Dat de aanraking de mystieke waarheid is van icoonverering moet, denk ik, een gruwel zijn voor iemand als Levinas. Waarschijnlijk zou hij daar alleen maar de hekserij van een duivelse en heidense symbiose in zien.    
De grote Duitse theoloog Karl Barth verfoeide deze praktijk ook. Door een beeld te maken, stelde hij, leggen gelovigen de hand op God, zij grijpen naar hem, zij oefenen macht over hem uit.
Dit lijkt me om verschillende redenen onjuist. Icoonschilders maken geen beeld, ze doen wat God hen gevraagd heeft: houd mijn beeld in ere. Ze nemen het beeld in genade in ontvangst, zoals het christendom dat ook met het woord gedaan heeft. Dat is iets anders dan macht uitoefenen. Het beeld is een vertroosting van God. Het zegt: ik ben er voor u, als gij mij zoekt, dan vindt ge me hier, net als in het woord. Het is een plaats waar ik mijn woede, mijn haat, mijn eenzaamheid, mijn jaloezie kan neerleggen en achterlaten. De icoon zal er voor zorgen. En dat deze gedachtegang heidens is, prima. Mijn voorspelling is: onze godsdienst zal heidens zijn of ze zal niet zijn.’

Pardon?
‘We zeggen vaak: godsdienst is diep menselijk. Dat betekent dat wanneer godsdienst wil aanslaan, wil werken, ze moet aansluiten bij diep menselijke interesses. Maar bij welke interesses moet godsdienst aansluiting zoeken? Op dat punt heeft de moderniteit een fout gemaakt: zij dacht dat godsdienst moest aansluiten bij de verstandelijke zoektocht naar waarheid. Godsdienst zou helpen de wereld te begrijpen en te verklaren. Mocht dat de kern zijn van godsdienst, dan is ze nu overbodig. De wereld begrijpen en verklaren doet de wetenschap beter.
Godsdienst zal bij andere interesses moeten aansluiten, bij onze zin voor symbolen en onze behoefte aan nabijheid, intimiteit, aanwezigheid. Voor de vrouw op Kreta doet godsdienst dat ook. Maar voor haar is godsdienst dan ook geen rationele speurtocht naar waarheid maar een symbolische praktijk.’
 
Iconen en beeldverering. Godsdienst als symbolische praktijk, door Paul Moyaert, uitg. Sun, Amsterdam 2007, 200 blz., € 24,50