Home Onverstoorbaar, maar niet onverschillig

Onverstoorbaar, maar niet onverschillig

Door Ludo Hekman op 27 november 2012

Onverstoorbaar, maar niet onverschillig
04-2007 Filosofie magazine Lees het magazine

De wereld van alledag is zo onoverzichtelijk, dat het moeilijk is je niet verloren te voelen. De Griekse en Romeinse Stoa leert hoe je je zelf weer terug kunt vinden: geef gewoon toe dat je niet alles kunt controleren.

Mijn gespaarde pensioentegoed zwerft in Hedgefondsen over de wereld op zoek naar snelle winsten. Mijn bescheiden genot van een stuk chocola wordt bezoedeld door de wetenschap dat er misschien kinderslavernij bij betrokken is geweest. De dreiging van culturele en religieuze conflicten zetten de toon in onze samenleving en het klimaat lijkt langzaam maar zeker te buigen voor de druk van zes miljard consumenten. Wie om zich heen kijkt en zich bewust is van de omvang, de dynamiek en de structuren van onze leefomgeving zal zich zo nu en dan verloren voelen – of leeft in een illusie.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Hoewel dit gevoel van onzekerheid typisch lijkt te zijn verbonden met deze tijd, is het allesbehalve nieuw. Al tijdens de Klassieke Oudheid moesten mensen leren leven in een rijk waarbinnen veranderingen elkaar in hoog tempo opvolgden. Tijdens de Helleense en later Romeinse expansies werden de grenzen van de veilige stadstaat, met haar homogene en overzichtelijke cultuur, afgebroken. Met als gevolg dat ‘exotische’ culturen en religies een plaats moesten krijgen in nieuwe wereldrijken.

De Romeinse keizer Marcus Aurelius (121 – 180) leefde in deze tijd en zou ons waarschijnlijk goed begrepen hebben. Toch maakte hij zich geen zorgen over zijn grip op de wereld, evenmin illusies. ‘De hele oceaan is niet meer dan een druppel in het heelal. De tegenwoordige tijd niet meer dan een moment in de eeuwigheid.’ Wie zijn Overpeinzingen  leest, ziet dat hij relativeert, maar niet cynisch wordt.

Marcus Aurelius was een leerling van de ethische beweging die het stoïcisme wordt genoemd. Het is een grote, en zeer invloedrijke leerschool die zijn eerste bloei kende in Athene tijdens de derde eeuw voor Christus, en die later in het machtige Romeinse rijk zowel slaven als geleerden en keizers tot haar leerlingen mocht rekenen. Het is een nuchtere ethiek die de toenemende complexiteit beantwoordt met een praktische levenshouding. Onverstoorbaarheid speelt daarbij een grote rol. We hoeven de wereld niet naar onze hand te zetten, of haar onze particuliere levensvisie op te leggen. Soberheid, matigheid en een goede inschatting van wat onze invloed op deze wereld is, daar gaat het om. Dat die invloed gering is maakt niet uit. Wie zijn innerlijke rust bewaart en in harmonie weet te leven met de feitelijke wereld, bereikt toch een grote mate aan vrijheid en geluk.

Klassieke stoïcijnen als Marcus Aurelius, maar ook Zeno (vierde eeuw v.C.)en Epictetus (eerste eeuw n.C.), zouden daarom juist nu waardevolle adviseurs kunnen zijn. De vragen waarop de Stoa antwoorden formuleerde zijn in ieder geval onverminderd actueel: hoe geef ik mijn persoonlijk leven vorm in een wereld met een onbegrijpelijke veelheid aan oriëntaties op het leven, toenemende bovenindividuele verbanden en gebrek aan een overtuigend Groot Verhaal?

In die wereld is de mens teruggeworpen op zichzelf. Dat lijkt een zwakte. De machteloze mens die overgeleverd is aan de willekeur van klimaatveranderingen, instabiele hypotheekrentes en terroristische aanslagen. De mens; een zielige speelbal van externe invloeden. Een druppel in de oceaan. Maar met het erkennen van het oncontroleerbare worden ook de contouren van het controleerbare zichtbaar: ons zelf.

Wie zijn eigen lot ter hand wil nemen moet dan ook bij zichzelf aankloppen, houdt de stoïcijn ons voor. Dat klinkt als een spotje van Postbus 51. Maar zelfbeheersing is niet van belang omdat een betere wereld nu eenmaal bij jezelf begint. Of omdat jij de maatschappij bent. Of omdat alle kleine beetjes helpen. Zelfbeheersing is van belang omdat het de enige plek is waar de wereld verovert kán worden. Het zijn niet de dingen, zei Epictetus, die ons van streek maken, maar onze opvattingen over de dingen.

Het is verbluffend eenvoudig. Zeker als Epictetus het zelf uitlegt. ‘Als je gesteld bent op een stenen pot, bedenk dan: ‘Ik ben gesteld op een stenen pot.’ Want wanneer de pot breekt, zal je niet in verwarring worden gebracht. Wanneer je je kind of je vrouw innig omhelst, bedenk dan dat je een mens omhelst. Dan zal ook zijn sterven je niet in verwarring brengen.’

Het is gemakkelijk deze houding te verwarren met het imago dat aan de stoïcijnen kleeft. Onafhankelijkheid door desinteresse. Een bestaan in grijstinten. Maar het stoïcisme is ten diepste eudaimonistisch, dat wil zeggen het is gericht op een gelukkig leven. Het dient een positief praktisch nut: het floreren van de individuele mens. Epictetus stelt in het citaat dan ook niet; zorg dat je niet van je vrouw houdt, dan zal ze je ook geen verdriet kunnen doen. Maar hij pleit voor een houding die recht doet aan de simpele feiten – dus ook aan het feit dat de vrouw die je innig lief hebt op een dag zal sterven. En dus ook dat vermenging van culturen spanningen zal opleveren. En dat een democratie gevoelig is voor populisme. Dat zijn feiten. En hoe minder een mens zich daar rekenschap van aflegt, hoe harder de confrontatie met de werkelijkheid zal zijn. Veel verwarring en onbegrip zijn daarom het gevolg van dit gegeven: gebrek aan (erkenning van de) feiten.

En dat is jammer. Want het accepteren van die feitelijkheid is tegelijk de poort naar een leven in vrijheid. Gebondenheid verliest dan de macht om je uit balans te brengen. Daarbij hoort ook de heerlijke toestand van wat stoïcijnen apatheia, of onverstoorbaarheid noemen. Dat is niet de affectloze desinteresse die wij onder ‘apathie’ verstaan. In veel situaties – of het nou dubbele paspoorten zijn, spanningen op het werk, overspel, of materieel verlies – doet een nuchtere houding meer recht aan de werkelijkheid. Een onverstoorbare houding tegenover de van emoties en vooroordelen doordrenkte wereld biedt juist de mogelijkheid om daadwerkelijk op de wereld betrokken te zijn. Wie zich door het lot emotioneel uit evenwicht laat brengen is, aldus Marcus Aurelius, als een krijsend varken dat geslacht wordt of als iemand die stilletjes alleen in zijn bed jammert. Het ideaal van vrijheid is voor de stoïcijnen dan ook onverstoorbaar, maar niet onverschillig. Dat gaat niet vanzelf. Voor apatheia moet gestreden worden. Het is een rust met de heroïsche glans van een gewonnen strijd.
De strijd is gewonnen wanneer je in staat bent te ‘willen wat is’. Het lijkt op een soort doe-het-zelf cognitieve therapie. Onjuiste of verstorende gedachten moeten worden gedetecteerd en vervangen door gedachten die overeen komen met de werkelijkheid. Dat is een proces van zelfverovering. Jezelf winnen op de omstandigheden die zo allesbepalend lijken. Wie daarin slaagt, heeft niet alleen zichzelf, maar ook de wereld verovert.

Wereldwijde broederschap

De sterke nadruk op de mens-op-zichzelf verklaard ook waarom de stoïcijnen als de avant-garde van het kosmopolitisme mogen worden beschouwd. Vrij van alle niet-natuurlijke invloeden zoals cultuur, religie en afkomst blijft alleen de naakte individuele mens over. Goed beschouwd is ieder mens dan eenzelfde ding en daarmee fundamenteel gelijkwaardig. Het is een ethiek zonder aanzien des persoons.

Dit besef van de universele gelijkwaardigheid van alle mensen is een morele intuïtie die onder andere wortelt in de Stoa. Morele subjecten zijn niet alleen in je eigen polis te vinden, maar de hele mensheid is een grote broederschap.

De stoïcijnen zijn daarmee een stuk radicaler dan Aristoteles, die de Atheners nog zag als het beste dat de mensheid tot dan toe had voortgebracht. Zeno, de grondlegger van het stoïcisme, was zelf geen Griek en voelde zich daarom waarschijnlijk niet aangetrokken tot het trotse nationalisme van de Grieken. Hij kon als buitenstaander de zeepbel van superioriteitsgevoel lek prikken. Uiteindelijk lijkt een Athener verdacht veel op een Romein. Het kosmopolitisme als onderdeel van de Stoa is dus een directe vrucht van de uitwisseling tussen culturen. Later komt dat terug in de openheid bij de Romeinen ten opzichte van niet-Romeinse legeroversten of keizers.

In de loop der jaren heeft deze fundamentele gelijkwaardigheid – waar ook het begrip natuurrecht op gestoeld is – haar natuurlijke oorsprong verloren. Zeno wilde nog wel eens bij de dieren te rade gaan in zijn verlangen een nuchtere natuurlijke ethiek te ontwikkelen. En hij wees daarmee (politieke) instituties af als tegen-natuurlijk. Tegenwoordig lijkt de natuur opnieuw aan autoriteit te winnen, omdat we door schade en schande ontdekken dat maakbaarheid een illusie is. Zeker als het om de natuur gaat. Toch gaat het ons te ver om Zeno te volgen in zijn radicale afwijzing van instituties. We zijn best bereid iets van de apen te leren, maar ze zullen ons niet kunnen verleiden de rechtstaat bij het grofvuil te zetten. En bovendien, kosmopolitisme kan ook pragmatisch worden ingevuld.

De ethiek van de Stoa geldt in de geschiedenis van de filosofie als minder volwaardig dan de theorieën van Plato of Aristoteles. Het zou louter een levenshouding zijn, praktisch van nut maar theoretisch nauwelijks interessant. Dat laatste is niet helemaal waar. Wil ethiek waardevol zijn, dan moet recht worden gedaan aan alle beschikbare kennis over de (natuurlijke) wereld. Theorie en kennis zijn dus heel belangrijk: om tot betere morele oordelen te komen moet je bijvoorbeeld weten hoe emoties en begeerten werken. Die kunnen je ten slotte onbewust binden aan objecten buiten je invloedsfeer en daarmee je grip op geluk in de weg staan. Maar die kennis dient inderdaad een praktisch doel: ze verwijst naar de praktijk van het leven waar de ethiek uiteindelijk op gericht moet zijn. Het is praktisch redenen – all things considered.

We moeten daarom niet blijven hangen in de universiteitsbibliotheek; de praktische ethiek van de Stoa wil geen intellectuele aangelegenheid zijn. Zo’n ethiek wil de mens handen en voeten geven om te leven. Dat is heel pragmatisch – zeker voor ons, moderne westerlingen, die al snel geneigd zijn te vragen naar het waarom. Het is de vraag of dat laatste altijd nodig is.

De hedendaagse Afrikaanse filosoof Kwame Anthony Appiah geeft daar in zijn onlangs in het Nederlands vertaalde kosmopolitisme een goed voorbeeld van. De wereldburger Appiah vraagt zich in dit boek af hoe een wereldwijde broederschap gestalte kan krijgen, ondanks alle verschillen in cultuur en religie. Kennis van de verschillende religies en culturen is daarvoor van groot belang, maar die kennis hoeft niet te dienen om de vraag te kunnen beantwoorden waarom we willen samen leven. Die vraag naar het ‘waarom’ is onnodig groot. Het is veel praktischer, nuttiger, en uiteindelijk ook universeler om die vraag naar het waarom opzij te schuiven, en te kijken hoe we kunnen samenleven zonder elkaar naar de strot te vliegen. Moeten we bijvoorbeeld altijd willen uitzoeken waarom een hand schudden tussen mannen en vrouwen van meer respect getuigt dan juist geen hand schudden – of andersom? Als we in de dagelijkse praktijk merken dat beide naar tevredenheid werken, en we regels kunnen vinden die niemand schoffeert, dan is de ‘waarom’- vraag misschien niet eens zo relevant. ‘Zo werkt het nu eenmaal’ kan heel bevredigend zijn.

Goed leven volgens de stoïcijnen

1. ‘Als je je wilt bevrijden van al je zorgen, moet je maar denken dat de dingen waar je bang voor bent, zeker zullen plaatsvinden’
(Seneca, Epistulae Morales)
De Romeinse keizer Nero beschuldigt Seneca (ca. 4 v.C-65 n.C.) in 65 van deelname aan een samenzwering tegen zijn regime. Seneca, tot dan toe adviseur van Nero, moet zelfmoord plegen van de Romeinse keizer. Hij reageert overeenkomstig zijn raadgevingen aan anderen, waarin hij stelt dat je zelfs de angst voor de dood geen rol hoeft te spelen als je bedenkt ‘dat je bang bent voor dingen die maar weinig voorstellen of slechts korte tijd duren’. Seneca snijdt de aderen van zijn armen en benen door. Als blijkt dat zijn bloed te dik is, neemt hij vergif in, maar ook dat krijgt zijn taaie lichaam er niet onder. Uiteindelijk springt hij in een warm bad en bezwijkt volgens de overlevering aan de hete dampen.

2. ‘Als je je ergert aan iemands fouten, kijk dan onmiddellijk naar jezelf en bedenk hoe ook jij fouten maakt’
(Marcus Aurelius, Leven in het heden)
De filosoof Marcus Aurelius (121—180) is twintig jaar keizer van het Romeinse rijk. Overdag is hij aanvoerder van de Romeinse legers, de nachten besteedt hij aan het noteren van zijn overpeinzingen over het goede leven. Kijk bij een conflict naar jezelf, schrijft hij, ‘hierdoor zul je snel je ergernis vergeten, vooral als je beseft dat de persoon onder spanning stond en weinig anders kon doen. En probeer, als je kunt, een manier te vinden om die spanning te verlichten.’

3. ‘Wanneer je geschoffeerd wordt, kun je dat het beste gelaten over je heen laten gaan’
(Epictetus, Wenken voor een evenwichtig leven)
Epictetus (55-ca 125), geboren als kreupele slaaf, wist wat het was om vernederd te worden. Nadat hij een vrij man is geworden, sticht hij een belangrijke filosofenschool – eerst in Rome, later in Griekenland. ‘Je mag er nooit van uitgaan’, doceert hij, ‘dat de man die jou uitscheldt of een pak slaag geeft, je kan krenken. Het is niet meer dan een idee dat dergelijke mensen je kunnen krenken.’

4. ‘Ga er bij een conflict niet van uit dat je onrecht is aangedaan’
(Epictetus, Wenken voor een evenwichtig leven)
‘Stel nu dat je broer je slecht heeft behandeld. Pak het probleem dan niet aan vanuit het perspectief dat hij je onrecht heeft aangedaan (want daarmee kun je het probleem niet oplossen), maar liever vanuit het perspectief dat hij je broer is, dat je samen met hem bent opgegroeid; dan wordt de zaak hanteerbaar.’