Home Ontsnappen aan de massa

Ontsnappen aan de massa

Door Joachim Duyndam op 16 januari 2006

01-2006 Filosofie magazine Lees het magazine

‘Maar wie bén je dan eigenlijk, als aangepaste?’ Het ongenoegen van de succesvol ingeburgerde allochtoon schuilt in de typisch westerse eis om ‘jezelf te zijn’. Over de malaise van de westerse samenleving en een nog ongenoemde bron van het zelfmoordterrorisme, aan de hand van Levinas.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

 Onbegrijpelijk. Niet te bevatten. Waarom toch? Zo ongeveer luidden de reacties toen bekend werd dat de plegers van de terroristische zelfmoordaanslagen in Londen afgelopen zomer gewone burgers waren. Immigranten weliswaar, maar aangepast, in het westen opgeleid, en schijnbaar ingeburgerd. Hoe komen zulke mensen ertoe zichzelf, samen met zo veel mogelijk anderen, in een metro op te blazen? Nee, er liggen beslist geen religieuze motieven aan ten grondslag, zo kon je veel bezwerende commentatoren haastig horen verklaren. Stel je voor. Dat willen we niet, en dus is het niet zo. Dat zeggen deskundigen voor wie de wens de absolute vader van hun gedachten is. Maar is het wel waar dat religie hier geen rol speelt? Dat de islam door deze en andere terroristen slechts als dekmantel wordt gebruikt, lijkt mij evident. Maar kunnen er niet toch dieperliggende religieuze motieven zijn?

In dit essay wil ik niet zozeer de blik richten op de psychologie van de daders en de kapers – daarover is in de media al veel gespeculeerd –, maar vanuit een cultureel-filosofische invalshoek zicht proberen te krijgen op een wat moeilijk grijpbaar motief, niet onmiddellijk zichtbaar maar des te werkzamer. De drijfveer waarop ik doel, kan worden aangeduid met de kernwoorden ontsnapping, identiteit en uitverkiezing, die ik hier achtereenvolgens kort zal uitwerken.

Ik laat me hierbij leiden door De l’évasion (1936), een vroeg essay van Levinas, waarvan onlangs een prachtige Nederlandse vertaling uitkwam: Over de ontsnapping. Dit blijkt een verrassend actuele tekst te zijn, hoezeer deze ook gestempeld is door het klimaat van de jaren dertig.
 

Ontsnapping

Over de ontsnapping behoort tot de eerste zelfstandige werken die Levinas na de publicatie van zijn proefschrift in 1930 heeft geschreven. Het is in veel opzichten een opmerkelijke tekst. De relatie met de ander, waarmee Levinas later zo beroemd geworden is, komt er bijvoorbeeld helemaal niet in voor. Evenmin is in deze tekst sprake van een ethische of morele kern van de werkelijkheid. Toch is het essay qua stijl en denktrant een typische Levinas-tekst. Zo begint hij hier met te benadrukken wat de ontsnapping niet is. Dat kennen we van Levinas. Wanneer hij in zijn latere werk zaken aan de orde stelt als gelaat, transcendentie, scheiding tussen zelf en ander – die overigens in deze vroege tekst nog geen van alle voorkomen – besteedt hij onvermoeibaar de meeste van zijn woorden aan wat deze zaken niet betekenen.

Zo ook in Over de ontsnapping. De behoefte te ontsnappen, zoals Levinas het noemt, is geen psychologisch of psychopathologisch escapisme. Evenmin verwijst zij naar een romantiek die het ware leven elders verwacht. Het is niet de behoefte om grenzen of beperkingen te overstijgen, van het ‘lagere’ naar het ‘hogere’ op te klimmen, de slavernij van het lichaam los te laten of te breken met de sociale dwang van conventies. Nee, zegt Levinas, dit zijn allemaal slechts varianten van een fundamentelere onderliggende ontsnappingsbehoefte, die pas in een filosofische analyse begrepen kan worden: de behoefte om aan het zijn zelf te ontsnappen.

Aan het zijn willen ontsnappen? Het is niet moeilijk om hier een verzet van Levinas tegen zijn leermeester Heidegger in te zien. Levinas was eind jaren twintig zeer onder de indruk van Heidegger, bij wie hij colleges volgde. En hij is Sein und Zeit altijd als een van de belangrijkste werken van de filosofie blijven beschouwen. Het was dan ook niet minder dan een aardschok voor de jood Levinas toen Heidegger zich begin jaren dertig tot het nazisme bekende. Maar hoe begrijpelijk ook in dit licht, wat is de filosofische betekenis van de behoefte aan het zijn te ontsnappen?

Levinas geeft geen voorbeelden van situaties waarin de behoefte te ontsnappen zich voordoet. Toch is Over de ontsnapping wel een echt fenomenologische tekst, in die zin dat hij de ervaring beschrijft waarin deze behoefte zich manifesteert en waaruit de ontsnapping filosofisch kan worden gereconstrueerd. Deze ervaring is drieledig: verstrooiing, schaamte, walging (ik prefereer verstrooiing boven de vertaling genot, vanwege mogelijke verwarring met de – heel andere – betekenis van het genieten in Levinas’ latere werk). Uit deze ervaring wordt duidelijk dat de behoefte aan het zijn te ontsnappen de schijnbaar onmogelijke behoefte is te ontsnappen aan wie men is, aan zichzelf. Ontsnappen aan de gevangenschap van het zijn, zegt Levinas, is ontsnappen aan de meest radicale en onvermijdelijke ketening: het feit dat het ik zichzelf is. Het is het willen ontsnappen aan identiteit.

Op het eerste gezicht lijkt de verstrooiing de druk van het zijn te verlichten of te verdunnen. Door genietend op te gaan in allerlei vormen van verstrooiing, lijk je jezelf even te vergeten. Maar onvermijdelijk tref je jezelf daarna weer aan, als vastzittend aan jezelf. Dit vastgeklonken zijn aan jezelf doet zich voelen als schaamte. Het gaat daarbij niet om schaamte over een morele fout, waardoor je je niet meer met het beeld van jezelf kunt identificeren. De hevigheid van de schaamte, zegt Levinas, bestaat juist in de onmogelijkheid je niet met jezelf te identificeren. Schaamte is de onmogelijkheid jezelf te verbergen, niet eens zozeer voor anderen maar vooral voor jezelf. Heel dit onbehagen van verstrooiing en schaamte culmineert ten slotte in de walging. Onze misselijkheid betreft niet een ziekmakend obstakel van buitenaf, dat overwonnen kan worden of waarvan men zich kan afkeren, maar komt van binnenuit. Het is de weerzinwekkendheid van het zijn, van de onontkoombare aanwezigheid van onszelf bij onszelf die zum Kotzen is, aldus Levinas.
 

Zelfstilering

Heftige woorden, en nogal oneigentijds bovendien, zo lijkt het. Want zien we vandaag niet vooral ideologische beklemtoning en therapeutische versterking van identiteit? Je kunt toch alleen maar gelukkig zijn als je jezelf bent? Het zit anders. En Levinas’ analyse is actueler dan ooit.

In een belangrijk, maar weinig bekend essay: Een hoofdstuk theologie na ‘de dood van God’, maakt de bevrijdingstheologe Dorothee Sölle onderscheid tussen religieuze en postreligieuze identiteit. In een religieuze constructie van identiteit wordt wie je bent niet bepaald door de vele rollen die je maatschappelijk en privé vervult, maar door de unieke relatie die je als individuele ziel onderhoudt met God. Achter de rollen die een persoon in het leven vervult, en waarin iemand in principe vervangbaar is, ziet God het onvervangbare ik, aan wie hij als regisseur de verschillende rollen heeft toebedeeld. Het zijn in deze visie uiteindelijk niet de altijd vervangbare en vergankelijke maatschappelijke functies, posities, statussen, relaties of vriendschappen die iemands identiteit bepalen, maar het is de relatie met God – de uitverkiezing Gods – die iemands eigenlijke identiteit als unieke en onvervangbare persoon áchter al deze rollen bepaalt.

Sinds de dood van God in de westerse cultuur is de moderne zelffundering als constructie van identiteit hiervoor in de plaats gekomen. Het moderne individu ontleent zijn identiteit niet aan zijn relatie met God, maar aan de relatie met wat het zelf voortbrengt: zijn werk, zijn prestaties, zijn status, zijn hobby’s, zijn smaken en voorkeuren, kortom: de zelfstilering van zijn leven. Deze tonen het authentieke zelf van het moderne individu. Als het gaat om identiteit, is authenticiteit de opdracht die de postreligieuze mens zichzelf stelt. Men moet zichzelf zijn, en dit bereikt men door zelfconstructie van de eigen identiteit. Maar identiteit die wordt ontleend aan werken en prestaties is per definitie voorwaardelijk. Want in zijn werk, prestaties en producten is de mens altijd vervangbaar of inwisselbaar, juist daarin is niemand onmisbaar.

Daardoor is met de overgang naar postreligieuze identiteit, hoe historisch begrijpelijk en onvermijdelijk ook, iets belangrijks verloren gegaan, namelijk de vanzelfsprekende en onvoorwaardelijke uniciteit of onvervangbaarheid van het individu. Het grote belang hiervan is gelegen in de dreiging van het afschrikwekkende tegendeel van uniciteit: overbodigheid. In onze globaliserende massacultuur, waar het zijn zich even massief als massaal voordoet, is overbodigheid een gevaar dat het individu ten diepste raakt. Het besef overbodig te zijn is voor een mens onverdraaglijk, met alle gevolgen van dien. En authenticiteit kan geen wapen of schuilplaats bieden tegen dreigende overbodigheid, omdat ieder individu in dit opzicht altijd vervangbaar is.

Toch beleven we vandaag een massale zucht naar authenticiteit. In de media en vooral op het internet trekt een onafgebroken stroom van zelfvertoon en zelfophemeling voorbij, in de hoop dat men gezien en erkend wordt. Het is al vaker door cultuurfilosofen opgemerkt dat in onze tijd het oog van de camera in de plaats is gekomen van het oog van God. Ik vermoed dat onder het opzichtige streven naar authenticiteit eigenlijk een verlangen naar uniciteit schuilgaat, naar onvervangbaarheid, naar niet-overbodigheid. Het is deerniswekkend hoezeer al die authentieke individuen hun keuzes en zelfstilering afstemmen op erkenning door anderen, op erbij horen, en hoezeer men daardoor juist op elkaar gaat lijken: in keuzes, in smaken, in levensvoering, en vooral in het elkaar napraten. Authenticiteit is een leugen, en als authenticiteit voor het ware zijn doorgaat, zoals vandaag, dan is het zijn inderdaad weerzinwekkend, zoals Levinas zegt. Over de ontsnapping is meer dan actueel.
 

Uitverkiezing

Met het bovenstaande in gedachten probeer ik me de identiteit van een aangepaste ingeburgerde immigrant in het westen voor te stellen. Ik probeer me in te leven in de zelfbeleving van iemand van monotheïstisch gelovige afkomst, wonend en functionerend in een postreligieuze cultuur. Monotheïsme betekent een relatie met een God van wie je aanneemt of hoopt dat hij jou ziet, maar die jij niet kunt zien. In de cultuur waarin jij functioneert, speelt deze God geen gezaghebbende of doorslaggevende rol. Hij is, zogezegd, dood. Op de vraag wie jij bent, of zou moeten zijn, antwoordt de cultuur dat jij dit zelf moet uitmaken. Het is aan jou je eigen identiteit te construeren, als die maar authentiek is. Opmerkelijk genoeg – want verdraagt authenticiteit zich wel met het navolgen van voorbeelden? – reikt de cultuur daarbij indrukwekkende ideaalbeelden aan: vrouwen die een succesvolle carrière in een creatief beroep schijnbaar moeiteloos combineren met toegewijd moederschap en een interessant vriendennetwerk, en die daarnaast ook nog eens een aantrekkelijke echtgenote zijn. Ook de hedendaagse man moet een alleskunner zijn, die zijn uitdagende en creatieve werk combineert met zorgend vaderschap, een rijke vriendenkring, sporten, uitgaan en vakanties, en natuurlijk een bloeiend seksleven.

Dergelijke idealen zijn maar voor weinigen bereikbaar. Voor de meesten die met de lege huls van authenticiteit worden opgescheept, zijn ze ziekmakend. Als autochtonen er al burnt out van raken, hoe is dit dan voor allochtonen? Aanpassing en inburgering vereisen dat men zich de authenticiteitverwachting eigen maakt, maar onze cultuur laat allochtonen – meer nog dan autochtonen – op dit punt in de steek. Door een andere en langere voorgeschiedenis sinds de Verlichting en door de afnemende betekenis van God en religie in het westen, zijn wij langzaam naar de zelfconstructie van identiteit en authenticiteit toegegroeid, terwijl de zich aanpassende allochtoon ineens met zoiets ingrijpends wordt geconfronteerd. Daardoor is de authenticiteiteis voor hen bedreigender dan voor de meeste moderne westerlingen, die er domweg achteraan lopen. Authenticiteit werpt het individu volledig terug op zichzelf, ze isoleert, ze bindt je vast aan wie je bent. Maar wie bén je dan eigenlijk, als aangepaste? Ineens wordt de ervaring van verstrooiing, schaamte en walging heel voorstelbaar. Je komt niet meer onder jezelf uit, je stikt er haast in, je walgt van jezelf. En vergeet niet dat schaamte en walging gepaard gaan met woede. Wanneer je vervolgens je eigen kleine verhaal van schaamte, walging en woede kunt verbinden met een groter verhaal, ook al is dit oud en verbrokkeld, dan kan dit een bevrijding van jezelf lijken, zeker wanneer het grote verhaal een externe oorzaak van de ellende aanwijst. Het bestrijden van ‘ongelovigen’ kan door de verbinding van het kleine met het grote verhaal de allure krijgen van een goddelijke opdracht, waartoe jij bent uitverkoren.

En uitverkiezing maakt iemand uniek, zoals we zagen. Dat is niet te versmaden. Ze is bovendien een krachtige remedie tegen de schaamte en de walging waarmee de authenticiteiteis jou opzadelt. Want doordat ze je van bovenaf (onzichtbaar) aanroept, doorbreekt ze jouw gevangenschap in jezelf. Ze biedt ontsnapping. En door woede te kanaliseren helpt uitverkiezing ook tegen de verstrooiing. Uitverkiezing is bevrijdend en levensgevaarlijk tegelijk, omdat die je geschikt maakt voor elke opdracht die als goddelijk wordt ervaren. Zelfs als deze uitverkiezing de hoogste prijs van je vraagt, die van je eigen leven? Ja, het geldt ook – en misschien wel júist – voor de zelfmoordterrorist. Want hoe paradoxaal het ook klinkt (en hoewel Levinas de dood als ontsnappingsmogelijkheid afwijst), met het ultieme zelfoffer bevestig je je onvervangbaarheid.

En dan zijn er natuurlijk altijd nog de omstandigheden. Zoals het isolement van de gesloten groep, waarin men elkaar beïnvloedt zonder mogelijke correcties van buitenaf. Velen hebben daar al op gewezen. Maar isolement komt altijd van twee kanten. Eén belangrijke wortel daarvan aan onze kant is nu blootgelegd: authenticiteit. Daarom is het ook aan ons om dit te doorbreken. Door niet in de steek te laten, contact te zoeken, door werkelijke interesse, door onderwijs en studie, door elkaars bronnen, teksten en verhalen te leren kennen. En ook door onze eigen cultuur, normen en waarden – bijvoorbeeld de waarde van authenticiteit – kritisch ter discussie te durven stellen. Te lang heeft het isolement al kunnen duren, dankzij de apartheid die tolerantie heet.
 
Over de ontsnapping. Voorafgegaan door Enkele beschouwingen over het Hitlerisme, door Emmanuel Levinas, inl. Ruud Welten. Vert. Rico Sneller & Ruud Welten, uitg. Ten Have, Kampen 2005., 71 blz., € 14,90