Home Ongelezen boeken: De opstand der horden (1926) – José Ortega y Gasset

Ongelezen boeken: De opstand der horden (1926) – José Ortega y Gasset

Door René Gude op 05 februari 2013

07-2002 Filosofie magazine Lees het magazine

In korte tijd verzamel je meer boeken dan je kunt lezen. Hoe kom je aan een motief om één van die boeken ook echt van kaft tot kaft te lezen? De beste ongelezen boeken aan de hand van de inhoudsopgave, de eerste en de laatste zin. Deze keer: De opstand der horden van Ortega y Gasset.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

La Rebelión de las Masas, van José Ortega y Gasset (1883-1955) bestaat uit een serie tijdsdiagnoses die in 1926 verschenen zijn in een Madrileens dagblad. De artikelen zijn vervolgens in boekvorm uitgebracht, vertaald in alle Europese talen en herdrukt tot ver in de tweede helft van de 20e eeuw. Mijn Nederlandse editie stamt bijvoorbeeld uit 1954 en is de tiende druk. Het voorwoord is getiteld ‘Voorbericht voor den Franschen’.

Volgens dat voorwoord, geschreven in 1937, heeft de Franse uitgever Stock vijf jaar lang moeten aandringen voor Ortega zich liet overtuigen dat “het samenstel der hier geuite denkbeelden” nog steeds de moeite waard was om in boekvorm te verschijnen. Maar dat schrijft Ortega y Gasset zelf natuurlijk. Het is zeer wel mogelijk dat hij in werkelijkheid vijf jaar lang op de stoep van de Franse uitgever heeft geslapen onder een stapeltje Spaanse kranten waarin zijn eigen stukkies waren afgedrukt en dat Stock uiteindelijk overstag is gegaan om van die bende voor zijn deur af te komen.
 
Maar wat is nu de kern van “het samenstel der geuite denkbeelden” dat in 1926 ontwikkeld is en in 1954 nog niet verouderd was? Welnu, dat is de volgende op het eerste gezicht wat ondoorgrondelijke gedachte over de Europese eenheid: “De veelheid van Europese wijzen die onophoudelijk voortspruit uit zijn diep in zijn wezen liggende eenheid en daar weer toe terugvalt, haar aldus in stand houdend, is de grootste schat van het Westen.” Een dergelijke zin is voldoende reden om een boek weg te leggen en iets beters te gaan doen, maar Ortega laat erop volgen: “Trage geesten zijn niet in staat dit grillige denkbeeld te vatten.” Kijk, dat laat ik me natuurlijk niet zeggen, en bovendien ben ik een hartstochtelijk voorstander van Europese eenwording. Ik besluit mij in het voorwoord vast te bijten tot ik begrijp wat de bedoeling is.

Ortega, die rond 1904 in Leipzig en Berlijn ‘Duitsche Philosophie’ studeerde, introduceert een subtiele en bijna dialectische perspectiefwisseling om zijn punt duidelijk te maken: liefhebbers van Europese eenwording moeten volgens Ortega beseffen dat Europa allang één is. Dat was het zelfs in 1926 al. Het is een denkfout met ernstige consequenties als je dat niet onder ogen ziet, omdat je dan in de verleiding komt om te denken dat de pluraliteit, de veelheid van zeden en gewoonten in Europa, het primitieve stadium zou zijn dat wij zo snel mogelijk achter ons moeten laten ten gunste van een eenheid die op de tekentafel van de ingenieur of in de abstracte ideeën van een wetgever tot stand komt.

Het bevorderen van de Europese civilisatie begint volgens Ortega juist bij het vaststellen van de reeds bestaande eenheid en vervolgens het koesteren van de pluraliteit, veelzijdigheid en individualiteit die daarbinnen plaatsvindt. Als je eenheid als abstract en verafgelegen ideaal voor ogen hebt, dan doe je precies het tegenovergestelde. Je zwakt de verschillen juist af en het charmante woord ‘eenwording’ fungeert dan als een perverse gelijkmaker, die het einde van de Europese cultuur betekent. En dat is precies waar Ortega in 1937 voor waarschuwt. De massa die bevangen door één gezamenlijk gevoel opstaat tegen alles wat anders is, die massa is het weerzinwekkende tegendeel van een democratische veelheid van mensen die op redelijke wijze in staat zijn juist hun verschillen te laten voortbestaan. Ortega’s ideaal: Europa als een veelzijdige eenheid, een symfonie van eigenaardige Catalanen, Pruisen en ander wonderlijke individuen. Hij waarschuwt voor de angstwekkende gelijkheid waarin het Westen langzaam vervalt “want datgene wat in ieder land als een smartelijke omstandigheid wordt gevoeld, verveelvoudigt zijn deprimerende uitwerking tot in het oneindige, wanneer de betrokkenen bemerken dat er nauwelijks meer een plaats in dit werelddeel is waar niet  precies hetzelfde plaatsvindt”.

Wij, spruitenkokers
De periode waarin Ortega dit schreef was dramatischer dan de onze, maar niettemin is zijn analyse van toepassing. Wij hoeven maar te kijken naar het enthousiasme waarmee alle Europese landen enige jaren geleden de ‘third way’-combinatie van liberalen en sociaal-democraten hebben omarmd en naar de volledige eensgezindheid waarmee die politieke richting op dit ogenblik in heel Europa weer volledig ontmanteld wordt. Ortega heeft gelijk. Degene die het in zijn eigen land bedompt vindt ruiken, schiet er geen klap mee op om de vensters naar het buitenland te openen. Die maatregel “dient tot niets, want het is in het andere land al even bedompt als in het eigene. Vandaar deze drukkende gewaarwording van stikkende benauwdheid”, aldus Ortega.

De methode die Ortega suggereert voor de problemen in een verenigd Europa is een verademing: zoek de verschillen! Het dialectische idee dat je juist de verschillen in Europa moet benadrukken om een levende eenheid te krijgen, lijkt mij zeer juist en veel beter werkbaar als het gaat om toetreding van nieuwe lidstaten. Je kunt van bestaande verschillen uitgaan en hoeft geen beledigende programma’s te starten om die op te heffen. Je moet er toch niet aan denken wat er zou gebeuren als wij spruitenkokers de norm voor Europese Eenheid mochten vaststellen?
 
Ortega blijkt een hartstochtelijk verdediger van het type individualistisch liberalisme – gebaseerd op vrijheid, gelijkheid en broederschap – dat de wetgeving van de Franse Revolutie heeft geïnspireerd en vervolgens met haar te gronde is gegaan. In die oervorm van  liberalisme zit de merkwaardige spanning dat iedere Broederschap op ieder willekeurig ogenblik het resultaat is van Gelijkheid én Vrijheid. Het grote gevaar is dat gelijkheid (=eenheid) en vrijheid (=veelheid) van elkaar losgezongen raken, bijvoorbeeld omdat uiteenlopende politieke partijen elkaar bestrijden met een jargon waarin óf vrijheid óf gelijkheid de hoofdrol speelt. Die situatie is ideaal voor het voeren van scherpzinnige debatten, maar je hoeft niet te rekenen op een constructieve samenspraak over het feit dat “de eenheid en het pluralisme twee dingen zijn die elkaar wederzijds beïnvloeden en samen het blijvend organisme van Europa vormen.”

Ortega geeft ons het paradoxale advies dat wij ons moeten “schrap zetten om ons te laten meeslepen”. Als je je schrap zet voor de reëel bestaande Europese gelijkheid, dan kun je je vrijelijk laten meeslepen door de evenzeer bestaande verschillen. Als je je over deze kwestie helderheid verschaft vóór de debatten losbarsten dan belooft Ortega dat je “de branding van de strijd [zult] trotseren met de gemoedsrust van iemand die – in principe – deze strijd al uitgevochten heeft.”