Home Nieuw materialisme: een cartografie

Nieuw materialisme: een cartografie

Door Evelien Geerts op 28 mei 2021

Nieuw materialisme: een cartografie
Cover van 02-2021
02-2021 Wijsgerig Perspectief Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Door middel van een cartografie illustreert Evelien Geerts hoe verschillende theorieën uit het nieuw materialisme zich tot elkaar verhouden. Deze kaart toont hoe we speculatief realistische stromingen moeten voeden met kritische theorieën over machtsrelaties als we het antropocentrisme willen overstijgen.

Sinds de opmars van het Foucaultiaanse poststructuralisme – vaak opgepikt door feministische denkers die Michel Foucaults (1976) (le) pouvoir-savoir of de verstrengeling van macht en kennis wel konden appreciëren – zijn er verschillende post-poststructuralistische filosofieën bijgekomen die inzoomen op wereldlijke entiteiten en hun verhoudingen. Naast deze door Foucault opnieuw belichte verhoudingen, en de epistemologische manieren waarop wij kennis kunnen verkrijgen over de subjecten en objecten die achter deze door macht gekenmerkte relaties schuilgaan, bekritiseren deze stromingen ook een ander, door Foucault aangestipt, Verlichtingsthema: het moderne antropocentrische wereld- en mensbeeld.

Deze relationaliteit tussen subjecten en objecten spreekt momenteel meer dan ooit tot de filosofische verbeelding. Dit heeft te maken met de toenemende invloed van populisme, identiteits-benadrukkende burgerrechtengroeperingen en post truth-denken. Ook de huidige coronacrisis, die onze existentiële onzekerheid doet toenemen, speelt hierin een rol. Sinds de coronapandemie, aangedreven door het onzichtbare doch tastbare coronavirus, zijn er drie zaken duidelijk geworden in relatie tot subjecten, objecten en macht. Ten eerste, als we dit virus al een object kunnen noemen, dan is het er één van het weerbarstige type, met heel wat handelingscapaciteit en – hoe cynisch het ook klinkt – vitaliteit. Ten tweede verstoort dit virus door zijn versmeltingsdrang bovendien het moderne mensbeeld van een autonoom, atomistisch subject. En tot slot, omdat dit virus zo vervlochten is met onszelf en de wereld – de coronacrisis werd immers pandemisch door een mix van kapitalisme, vernietigde ecosystemen en verweven infrastructurele hubs – hebben we een vocabulaire nodig waarmee we deze meer-dan-menselijke crisistijden kunnen (be)grijpen.

Een posthumanistisch, nieuw materialistisch denken biedt uitkomst, omdat het expliciet nadenkt over veranderende subject-objectverhoudingen en meer-dan-menselijke fenomenen, zoals het coronavirus. Om de relevantie van dit hedendaags denken te onderschrijven, en de verschillen tussen nieuw materialistische (sub)stromingen te kaderen, wordt er in wat volgt een kritische cartografie geschetst van (kritisch) nieuw materialisme, speculatief realisme en objectgeoriënteerde ontologie (OOO) en actor-netwerktheorie (ANT).

Een kritische cartografie is een strategie om historisch-politieke tendensen, fenomenen en filosofische stromingen te vatten. Voorgesteld door de ‘deleuzoguattariaanse’ nomadische filosofe Rosi Braidotti (2011) is het ‘een theoretisch gebaseerde en politiek geïnformeerde lezing van het heden’ die ons ‘zowel analytische als exegetische tools aanbiedt’ om het nu te beschrijven. Beïnvloed door Foucaults kennis/macht, de niet totaliserende, gesitueerde kennisproductie van Donna Haraway en bewust van het koloniale exploratiedenken, labelt Braidotti het proces van in kaart brengen als machts- en kennis-geladen. Cartografen zijn dus geen ongesitueerde onschuldige kennisproducenten: kaarten representeren niet alleen, maar creëren op epistemologisch-politiek vlak ook een eigen wereld door middel van selectie en begrenzing.

Een kritische cartografie is een strategie om filosofische stromingen te vatten

In dit essay wordt een gelijkaardige kritische cartografie ontworpen, maar dan gebaseerd op hoe nieuw materialistische (sub)stromingen verschillen naargelang hun omgang met deze meer-dan-menselijke crisistijden, hun subject-objectconceptualiseringen en hun (al dan niet aanwezige) machtsfocus.

Nieuw materialisme

Het nieuw materialisme – dat uit verschillende stromingen bestaat – werd begin jaren negentig op de kaart gezet door Braidotti en Manuel DeLanda als een monistische filosofie waarin het materiële de meest fundamentele substantie is. Voortbouwend op de poststructuralistische kritiek op de Westerse moderne wijsbegeerte bekritiseert dit denken ook het antropocentrisme. Daarnaast verstoort het dichotomieën zoals subject/object, geest/ lichaam, cultuur/natuur en wordt alles van materiële aard, waaronder het belichaamde subject, centraal gesteld. Elk materieel lichaam wordt in dit denken gezien als vitalistisch, en dat in plaats van een te beschrijven – en dus passief gemaakte – substantie.

Braidotti (2012) omschrijft deze stromingen in haar eigen cartografie – die meer oog heeft voor kritisch nieuw materialisme – als volgt:

‘Medio jaren ’90 […] ontstond het neo-materialisme als een methode, een conceptueel framework en een politiek standpunt; een standpunt dat het linguïstieke paradigma afwees, en in plaats daarvan de concrete doch complexe materialiteit van lichamen ondergedompeld in sociale machtsverhoudingen benadrukte.’

Op het eerste gezicht lijkt dit weinig ‘nieuws’ te bevatten: sociale machtsverhoudingen en materialiteit werden in het historisch materialisme en poststructuralisme al uitvoerig geanalyseerd. Maar het prefix neo– dient men te interpreteren zoals de post- in postmodernisme: als een herschrijvingsproces. Net zoals de postmodernisten met aangepaste tools uit het filosofische verleden aan de slag gingen om de verbrokkeling van de grote Verlichtingsverhalen te onderzoeken, maken nieuw materialisten eenzelfde beweging, zonder daarbij eerdere wendingen te miskennen: het linguïstiek-discursieve blijft belangrijk, maar wordt in een breder kader geplaatst waarin de lichamelijkheid van materiële wezens als wereldlijke fenomenen een gewichtige rol spelen. Naast een herziene vocabulaire en methode, bieden nieuw materialisten een ethisch-politiek kader om deze meer-dan-menselijke wereld te ontrafelen. Hierbij wordt de bio-/ necropolitieke impact die discoursen op subjecten hebben geaccentueerd, en worden dus het linguïstiek-discursieve en het materiële samen gedacht. De verschillende accenten die gelegd worden op het ethisch-politieke helpen ons de contouren van verschillende nieuw materialistische (sub)stromingen specifieker te schetsen.

Speculatief realisme en materialisme

Speculatief realisme, OOO en ANT zijn door hun focus op objecten zowel binnen als buiten de academische wereld momenteel erg populair. Hoewel deze stromingen meestal in één adem genoemd worden, verschillen ze grondig qua ontstaansgeschiedenis en cartografische contouren.

De term speculatief realisme werd op de kaart gezet in 2007 en verwijst naar de filosofieën van Ray Brassier, Iain Hamilton Grant, Graham Harman en Quentin Meillassoux. Dit viertal hanteert een filosofisch realistische positie, waarin de materiële wereld los van subjecten-als-kenners bestaat. Met hun kritiek op de dominante (post-)Kantiaanse filosofie die stelt dat subjecten-als-kenners allesbepalend zijn, plaatsen ze de wereld van de objecten terug op een voetstuk. Dit past helemaal binnen het nieuw materialistische plaatje en de uitdagingen die verbonden zijn aan de desoriënterende crisis die we nu ervaren: we hebben immers concepten nodig die meer oog hebben voor hoe het virus zich relationeel verspreidt via menselijke en ook niet-menselijke gastheren, zoals slecht geventileerde klaslokalen, nertsenkolonies in gevangenschap, Bol.com-pakketjes, en niet ontsmette deurklinken. Speculatief realisten gaan, zoals we zien in wat volgt, op bijzondere wijze om met de verhoudingen tussen deze menselijke en niet-menselijke gastheren.

In Après la finitude (2006) geeft Meillassoux de discussie omtrent subject-objectverhoudingen vorm aan de hand van zijn kritiek op het correlationisme. In het correlationisme, net als in het (post-) Kantiaanse denken, gaat men uit van de veronderstelling dat mensen enkel toegang hebben tot de correlatie tussen denken (het epistemologische) en zijn (het ontologische), en nooit enkel tot óf het zijn, óf het denken. Dit vindt men in het Foucaultiaanse denken terug (waar het epistemologische gerelateerd wordt aan macht), in de fenomenologie (waar een relatie tussen de leefwereld en het belichaamde subject wordt geponeerd) en in vele andere hedendaagse op de mens gefocuste denkmodellen. Meillassoux tracht dit soort denken te doorbreken door objecten in de wereld – het Ding an sich – los van het subject-als-kenner te beschrijven. Onder zijn eigen label van speculatief materialisme – een subset van speculatief realisme die de wereldlijke materialiteit benadrukt – kijkt Meillassoux naar wat hij ancestraliteit noemt: de wetenschappelijk bewezen werkelijkheid die er was vóór het bestaan van de mens.

Eigenlijk wil Meillassoux ons via speculatieve denkbeelden over de werkelijkheid van vroeger doen inzien dat er iets schort aan het correlationisme: dit denken kan, schijnbaar, nooit iets zeggen over een werkelijkheid waarin de mens nog geen rol speelde, en zou dus bij voorbaat te verknoopt zijn met het menselijke perspectief.

OOO en ANT

Speculatief realisten Harman, Grant en Brassier nemen Meillassoux’ kritiek op correlationisme over en gaan nog dieper in op de rol van antropocentrisme binnen de filosofie. Grant en Brassier plaatsen zichzelf onder transcendentaal materialisme (inclusief een terugkeer naar Plato’s anti-somatische materieopvatting) en transcendentaal nihilisme (dat de stelling dat de werkelijkheid geen betekenis in zich draagt omarmt), wat sterk contrasteert met het immanente, wereldgerichte denken van Meillassoux en de meer ‘deleuzoguattariaanse’ nieuw materialisten, zoals Braidotti en DeLanda. De posities van Levi Bryant – die vallen onder Harmans filosofie – en van Bruno Latour worden in wat volgt verder onderzocht, omdat deze twee denkers ook meer focussen op het immanente, en bovendien het coronavirus als een beladen object binnen een groter netwerk plaatsen.

Samenvattend kan nieuw materialisme worden gezien als een verzameling filosofieën die de materialiteit van alle wereldlijke fenomenen centraal zetten, en daarin het antropocentrisme loslaten. Speculatief realisten vormen daar een subset van, al zijn er ook duidelijke verschillen. Dit is logisch, daar vele kritisch nieuw materialistische denkers, zoals Braidotti, maar ook Haraway, Jasbir Puar en Mel Chen wél vertrekken vanuit de Foucaultiaanse verwevenheid van kennis/macht, en vaak gemotiveerd worden door feministische, queer, en critical race studies-georiënteerde tradities. Bij speculatief realisten/ materialisten is dit minder het geval omdat ze een focus op kennis/macht en ethiek en politiek vaak ‘al-te-menselijk’ vinden. ANT is hier een vreemde eend in de bijt: kennis/macht staat hier ook centraal, maar de meeste ANT-denkers (tenzij feministisch georiënteerd) gaan niet zo ver om daar echt ethisch-politieke, normatieve theorieën aan te verbinden.

De objectgeoriënteerde filosofie van Harman– door Bryant omgevormd tot een object-georiënteerde ontologie – is even kritisch voor correlationisme en antropocentrisme, maar legt eigen accenten. Dit wordt duidelijk in Bryants The Democracy of Objects (2011). Voor Bryant (en Harman) is er maar één type zijn: objecten. In Bryants ogen zijn er verschillende objecttypes. Deze types hebben verscheidene gradaties qua actorschap en handelingsruimte: er zijn bright objects (met een grote invloed op andere objecten), dim objects (kleinere onderdelen in een groter objectennetwerk), dark objects (volledig opzichzelfstaande objecten) en rogue objects (die kort een relatie aangaan met een objectennetwerk). Het coronavirus zou, Bryants denken volgend, tot deze laatste categorie behoren: het virus dringt immers op parasitaire wijze lichamen binnen, brengt allerlei veranderingen teweeg en herhaalt, als het de kans krijgt, steeds hetzelfde besmettings-versmeltings-besmettingsverloop. Ook menselijke ‘objecten’, zoals politieke demonstranten, vallen onder dit objecttype, en maken tijdens een protest kortstondig deel uit van een gemobiliseerd netwerk.

Onder het OOO-denken vallen ook Ian Morton en Timothy Bogost, evenals Latours ANT. ANT heeft niettemin een andere filosofische genealogie dan OOO, en wordt in deze cartografie daarom weergegeven als een aparte stroming die niet direct uit het speculatief realisme voortkomt. Voortbouwend op Foucaults macht/kennis en wetenschapsfilosofie, focust Latour (2005) met zijn ANT op het uitbreiden van actorschap. De wereld en diens instituties – denk aan een laboratorium of regeringsapparaat – bestaan volgens Latour uit relaties van (en tussen) netwerken met interagerende menselijke en niet-menselijke actoren, die elk over gelijke handelingscapaciteiten beschikken. Deze actoren dienen vanuit ANT op gelijke wijze beschreven te worden om sociale fenomenen, zoals de klimaat- of coronacrisis, in hun geheel te kunnen duiden.

Deze focus op gelijke beschrijving roept een heleboel vragen op: als de wereld in ANT en vooral OOO ontologisch gezien enkel nog uit netwerken met veronderstelde gelijke actoren bestaat, waar is het normatieve karakter van deze theorieën dan naartoe? Hoe kan men zo bijvoorbeeld nog bepleiten dat de status quo veranderd dient te worden? En hoe kan men, nog op epistemologisch niveau iets zeggen over wie deze OOO- en ANT-beschrijvingen uitvoert?

Macht

Net zoals Harman en Latour, wil Bryant een ‘subjectloos object’ (2011) binnen een anti-antropocentrisch denken centraal zetten. De meer-dan-menselijke coronacrisis toont aan dat dit een belangrijke onderneming is, maar Bryants ‘democratie van objecten’ (7) is ergens ook weer niet zo democratisch, en dit brengt ons bij het probleem van flat ontology of vlakke ontologie. Dit probleem heeft betrekking op de ontologische visie van speculatieve realisten en materialisten, OOO- en sommige ANT-denkers: een vlakke ontologie stelt dat er geen echt ontologisch onderscheid is tussen mensen en objecten. Of, zoals Bogost (2012), instemmend met Bryant, claimt: in een dergelijke vlakke ontologie heeft niets nog ‘een speciale status’ en bestaat alles ‘op gelijke wijze – zoals bijvoorbeeld loodgieters, katoen, bonobo’s, dvd-spelers en zandsteen’.

Hoewel speculatief realisme, OOO en ANT luisteren naar de lokroep der dingen – wat welkom is in deze meer-dan-menselijke crisistijden – negeren ze via het prioriteren van het (theoretische) niveau van het ontologische de ethisch-politieke nuances binnen (de beleefde) leefwereld. Vanuit zulk opzicht kan men niets meer zeggen over hoe het komt dat politieke demonstranten de nood voelen om te protesteren; waarom dvd-spelers de connotatie hebben van snel inwisselbare consumptieproducten; waarom hamsters en niet mensen de ideale proefdieren zijn voor de eerste fases van coronavaccintesten; of waarom het coronavirus harder blijkt toe te slaan bij economisch achtergestelde gemeenschappen.

Het kritisch nieuw materialisme en de feministische versies van OOO en ANT (denk aan Katherine Behar en Annemarie Mol) verkennen deze complexe kwesties wél, en zetten zich zo af tegen vlakke ontologieën. Puar (2007) die een assemblagedenken centraal zet dat, versus DeLanda, ingaat op racialiseringsprocessen; en tot slot Chens (2012) animacy theory,waarin hiërarchische graden van vitaliteit worden onderzocht aan de hand van meer-dan-menselijke casestudies, zoals het problematisch gebruik van toxisch lood in de VS.

Deze filosofieën gaan verder dan die van Bryant en co, en doen dat door het ontologische niet los te koppelen van het ethisch-politieke en micro- en macro-machtsanalyses meteen mee te nemen. Bovendien zetten deze net genoemde stromingen een kritische conceptualisering van het menselijke subject centraal – een subject dat, om het met de woorden van de ecofeministische kritische nieuw materialist Haraway (2016) te zeggen, zowel verantwoordelijkheid draagt voor ecologische destructie als voor een respectvol denken met de wereld. Verandering scheppen door de planeet te zien als een fenomeen in relatie tot de mens (in plaats van een object tussen de objecten), is dus een optie in het kritisch nieuw materialisme. Elk stukje materie is hier van belang, waardoor dit denken makkelijker
normatief ingezet kan worden om de brutale exploitatie, commodificatie en destructie van alles wat leeft te bekritiseren.

Bij Braidotti, Haraway en Karen Barad wordt de valkuil van een vlakke ontologie vermeden en dit terwijl de mens ook ‘op z’n plaats’ wordt gezet. Juist doordat men hier een stevig materieel geworteld denken naar voren schuift – een niet onschuldig ‘kennen vanuit het zijn’ (Barad 2007) waarin het creëren van theorieën zélf een ‘materieel engagement met de wereld’ is – wordt de subject-objectverhouding niet zomaar achteloos omgedraaid. Deze denkers hameren op een gesitueerd filosoferen. Dit gaat regelrecht in tegen de meeste speculatief realisten die zo belust lijken te zijn op het onttronen van de moderne mens dat ze zichzelf verheffen tot denkers die buiten de wereld staan. Hiermee ondermijnen deze laatste
uiteindelijk, ironisch genoeg, hun eigen ontologische premisse.

Bovenstaande kritische cartografische contouren duiden op belangrijke verschillen binnen het nieuw materialistische denken, dat dus nooit als monolithisch gepresenteerd mag worden. Zoals de coronacrisis ons momenteel toont, hebben we een filosoferen nodig dat het puur menselijke overstijgt, zonder daarbij het zicht op de door machtsrelaties doordrongen materiële werkelijkheid te verliezen. Hoewel alle vormen van nieuw materialisme het westerse antropocentrisme uitdagen, toont deze cartografie aan dat het louter ontologisch bekijken van deze meer-dan-menselijke wereld niet radicaal genoeg is: als we een volledig beeld willen verkrijgen van de materiële werkelijkheid, en de daarin verankerde door de mens gecreëerde crises, dan kunnen we niet zonder het kritisch nieuw materialisme dat gevoed wordt door kritische theorieën omtrent gender, ras, etniciteit, seksualiteit en extraherend
kapitalisme.

Literatuur

• Barad, K. (2007), Meeting the Universe Halfway: Quantum Physics and the Entanglement of Matter and Meaning. Durham: Duke University Press.
• Bogost, I. (2012), Alien Phenomenology, or What is it Like to Be a Thing. Minneapolis: University of Minnesota Press.
• Braidotti, R. (2011), Nomadic Subjects: Embodiment and Sexual Difference in Contemporary Feminist The ory. 2nd edition. New York: Columbia University Press.
• Braidotti, R. (2012), Interview with Rosi Braidotti. In: New Materialism: Interviews & Cartographies, geredigeerd door R. Dolphijn & I. van der Tuin, 19-37. Ann Arbor: Open Humanities Press.
• Bryant, L. (2011), The Democracy of Objects. Ann Arbor: Open Humanities Press.
• Chen, M. Y. (2012), Animacies: Biopolitics, Racial Mattering, and Queer Affect. Durham: Duke University Press.
• Foucault, M. (1976), Histoire de la sexualité, volume 1: La volonté du savoir. Paris: Éditions Gallimard.
• Geerts, E., A. Hebing, & J. de Kruif (2019), Digital Cartography of New Materialisms. Met het Utrecht Digital Humanities Lab. http://dhstatic.hum.uu.nl/digicart/.
• Haraway, D. J. (2016), Staying with the Trouble: Making Kin in the Chthulucene. Durham: Duke University Press.
• Latour, B. (2005), Reassembling the Social: An Introduction to Actor-Network-Theory. Oxford: Oxford University Press.
• Meillassoux, M. (2006), Après la finitude: Essai sur la nécessité de la contingence. Paris: Editions du Seuil.
• Puar, J. K. (2007), Terrorist Assemblages: Homonationalism in Queer Times. Durham: Duke University Press.