Home Marli Huijer: Hartslag

Marli Huijer: Hartslag

Door Marli Huijer op 25 oktober 2016

Cover van 11-2016
11-2016 Filosofie magazine Lees het magazine

Twee jaar geleden hoorde ik het voor het eerst uit de mond van een piloot: de mens zou een vastgesteld aantal hartslagen in zijn of haar leven hebben. De piloot was ervan overtuigd dat ze langer zou leven als ze sportte, want sport verlaagt de polsslag in rust. Jaja, dacht ik, en ik vergat het.

Onlangs hoorde ik het opnieuw, nu uit de mond van een hersenwetenschapper. Hij meende dat je juist niet moet sporten, want daarmee zouden onnodig veel hartslagen verloren gaan. ‘Zo’n vast aantal hartslagen wordt toch weersproken door de dood van jonge mensen door verkeersongevallen of zelfmoord?’, wierp ik tegen. ‘Dat kun je verrekenen’, meende de hersenwetenschapper. ‘Zij hebben hun hartslagen gewoonweg niet volledig opgesoupeerd.’ En jonge kankerpatiënten dan, wilde ik zeggen, maar onze wegen gingen alweer uiteen.

Onderweg naar huis bedacht ik dat dit verhaal over een vast aantal hartslagen past bij een mechanisch en organisch denken over het lichaam. Het hart wordt gereduceerd tot een mechaniek, een machientje, waarvan het aantal slagen in de ‘fabriek’ al zou zijn voorgeprogrammeerd. Tegelijkertijd hijst dit verhaal het hart op de troon; het wordt het hoogste, allesbepalende orgaan. Niet het aantal keren dat we de darmen legen, seks hebben of met de ogen knipperen, maar het aantal hartslagen zou onze levensduur bepalen.

Dit denken over het lichaam als een stelsel van organen hebben we volgens Michel Foucault te danken aan de opkomst, eind achttiende eeuw, van de pathologische anatomie. Door het openen van de lijken werd zichtbaar dat de dood van het hart een kettingreactie in het organisme in gang zette, die tot de dood van de hersenen, de longen en vervolgens alle organen leidde. Het lichaam werd in de pathologische anatomie een gesloten, via het mes toegankelijke ruimte waarin ziektes en de dood aan de organen waren af te lezen.

Tegenover dit lichaam met organen stellen Gilles Deleuze en Félix Guattari het ‘lichaam zonder organen’, een lichaam dat geen gesloten ruimte met begrensde organen is, maar een beweeglijk geheel dat in open verbinding staat met de omgeving, de wereld en zelfs het universum.
Deze niet-organische kijk op het lichaam maakt duidelijk dat niet het hart zelf de levensduur bepaalt, maar dat waarnaar ons ‘hart’ uitgaat, dat wat ons ‘hart’ raakt en dat wat ons ‘hart’ omringt. De een houdt van zon, de ander van roken; de een voelt zich aangetrokken tot sport en de ander tot wetenschap; de een ademt smog en de ander schone lucht.

En toch: wie van hen het oudst wordt, valt alleen maar achteraf te zeggen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.