Home Maak me gelukkig!

Maak me gelukkig!

Door Mieke van Dijk op 19 maart 2013

05-2004 Filosofie magazine Lees het magazine
‘We hebben recht op geluk’ – Pieter Pekelharing en Willem Witteveen maken zich zorgen om de ‘nieuwe mentaliteit’ die door deze kreet wordt uitgedrukt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Tot nu toe heb ik nog niet vernomen van een jongeman die geklaagd zou hebben dat zijn mensenrechten werden geschonden omdat een dame niet met hem naar bed wilde, maar het zou me niet verbazen als ook dergelijke zaken intussen aanhangig waren.’ De Poolse denker Leszek Kolakowski formuleert – ironisch – zijn kritiek op onze tijd. De mensenrechten, ooit bedoeld om de mens te beschermen, zijn geperverteerd tot ‘het absurde geloof dat iedereen recht op geluk heeft’.

 

‘Er worden bij bijvoorbeeld letselschade steeds meer claims ingediend bij de rechtbank voor een immateriële schadevergoeding.’ Zo bevestigt Willem Witteveen deze tendens. Witteveen, hoogleraar Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Tilburg en lid van de eerste kamer namens de Partij van de Arbeid, ziet in die claims de aanspraak op geluk weerspiegeld. ‘Maar belangrijker nog is dat die aanspraak op het recht op geluk niet alleen in de rechtszaal wordt uitgevochten, maar dat die getuigt van een nieuwe mentaliteit. Van de vaste overtuiging dat een ander verantwoordelijk is voor mijn geluk. Steeds vaker zie ik de nieuwe mentaliteit, vooral ook in de verhouding tussen de burger en de overheid: de overheid zou het geluk van de burger moeten garanderen. Dat vind ik als liberaal geen goede ontwikkeling omdat een samenleving die alles verzorgt ten koste gaat van onze autonomie.’

Rotgevoelens

Onze intuïtie zegt dat geen mens het verdient om te lijden, en daarom wordt iedere vorm van ongeluk waaraan we zelf geen schuld hebben, beschouwd als onrechtvaardig ‘De heersende definitie van geluk is een utilitaristische definitie’, zegt Pieter Pekelharing, politiek filosoof aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Hierin wordt de mens gezien als een kwetsbaar wezen, waarvan voorkomen moet worden dat het rotgevoelens heeft; geluk is de optelsom van gelukkige ervaringen, ongeluk het cumulatieve leed. We vinden dat de gemeenschap moet bijdragen aan het menselijk geluk en ons moet compenseren voor het leed dat ons wordt aangedaan. Recht op geluk in de utilitaristische definitie betekent dus dat de samenleving voor alles moet opdraaien wat ons buiten de eigen schuld overkomt, met als hoofdverantwoordelijke de overheid.’De claim op geluk is het residu van een rechtsopvatting die van zijn basisprincipes vervreemd is geraakt. Pekelharing: ‘Hoewel de rechtvaardiging van een individueel recht dikwijls draait om concepties van geluk, kan die grondslag niet worden vertaald in een individueel recht op geluk. Net zo min als we ons recht op gezondheidszorg kunnen vertalen in een recht op gezondheid.’

De claim op geluk is volgens hem tekenend voor deze tijd. We vinden steeds vaker dat we recht hebben op zaken hebben die we buiten onze schuld om missen. Een actueel voorbeeld is de cosmetische chirurgie. ‘De mogelijkheden van deze tak van de “geneeskunde” kunnen suggereren dat er zoiets bestaat als een “recht op schoonheid”, wat vervolgens aanleiding geeft tot klagen omdat we zo stiefmoederlijk door de natuur bedeeld zijn. Alle natuurlijke verschillen zijn een grond voor onrechtvaardigheid en moeten daarom worden weggewerkt. Maar als alles een recht wordt, betekent dat op den duur rechtsinflatie. Dat je minder mooi bent, of minder grote borsten hebt kan heel vervelend zijn, het lot is zeker onrechtvaardig, maar er volgt niet uit dat mensen recht krijgen op zorg omdat ze ongelukkiger zijn.’

Bestaansminimum

Ook Witteveen is van mening dat een recht op geluk onzinnig is, maar zijn opvatting van wat het recht wel zou moeten waarborgen is veel soberder. ‘Ons rechtsidee gaat uit van autonome individuen, die geacht worden binnen bepaalde voorwaarden zelf te streven naar een zo groot mogelijk geluk.’ De taken van de overheid en het recht strekken niet verder dan het garanderen van een bestaansminimum waarbinnen mensen niet heel ongelukkig zijn. Een voorbeeld is het recht op bijstand. Ook verzorgt het recht een soort conflictoplossingssysteem zodat mensen niet onder constante bedreiging leven. Maar de overheid verantwoordelijk houden voor het menselijk geluk valt niet te rijmen met het beginsel van menselijke autonomie. Bovendien zou een poging om geluk tot een recht te verheffen volgens Witteveen leiden tot perversiteit. ‘Een vage notie van geluk zou dan tot norm moeten worden gemaakt. Als mensen vervolgens in die norm gaan geloven, geloven ze in feite in illusies. Daaruit zou volgen dat we recht hebben op de verwezenlijking van illusies. Zo gesteld blijkt onmiddellijk de absurditeit van een juridische aanspraak op geluk.’

 

De reden waarom juist tegenwoordig gedacht wordt dat geluk een recht is ligt volgens Pekelharing in de toename van technologische mogelijkheden: ‘Vroeger wisten we waar de natuur ophield en waar de politiek begon, maar die grens is in de loop der tijd komen te vervagen.’ Tegenwoordig reikt de macht die we hebben over de natuur zo ver, dat de meeste gebeurtenissen die eens toegeschreven werden aan de grillen van de natuur, een politieke dimensie krijgen. Een voorbeeld zijn natuurrampen. Natuurrampen overkomen ons niet louter meer, maar kunnen gedeeltelijk voorkomen worden door de overheid. We denken steeds vaker dat alles wat ons overkomt het gevolg is van menselijke of beleidsmatige keuzes en zodra we ons gedupeerd voelen geven we daarvan de schuld aan de beslissende derde. Hoe beheersbaarder de natuur wordt, hoe meer we vinden recht te hebben op de gunstigst denkbare uitkomst.Net als Pekelharing constateert Witteveen dat de toenemende technologische mogelijkheden, in het bijzonder in de geneeskunde, bijdragen aan de suggestie dat we recht hebben op al wat mogelijk is. In eerste instantie denkt hij hierbij aan in vitro fertilisatie: waar de natuur eens onverbiddelijk was in het geval van onvruchtbaarheid kan ze nu worden omzeild. Dit leidt tot het idee dat ieder mens recht heeft op het krijgen van een kind. ‘Ik betwijfel niet het belang en de waarde van IVF’, waarschuwt Witteveen. ‘Het krijgen van kinderen is een heel existentiële wens. Maar ik betwijfel wel de illusie dat er zoiets zou bestaan als het recht op het krijgen van een kind. Zelfs door technisch ingrijpen is het immers lang niet altijd mogelijk om een kind te krijgen.’
‘Maar als we ook zouden gaan claimen dat we recht hebben op schoonheid en intelligentie’, vervolgt Witteveen, ‘gaan we een paar stappen te ver’. Dan zijn we volgens hem bezig om een erg narcistische cultuur te worden: ‘Niet alle menselijke begeerten mogen worden gedefinieerd in termen van recht. Als dat wel gebeurt verliezen we de prioriteiten van het recht uit het oog. Dan vervaagt op den duur ieder onderscheid tussen basaal recht en ijdel verlangen, je kunt dan alles en iedereen gaan aanklagen. Bijgevolg wordt het recht overbelast en kunnen ook zijn meest fundamentele taken niet meer naar behoren worden uitgevoerd. Dit is in het nadeel van iedereen.’

Roken

De overheid moet, kan en mag in onze tijd veel en neigt ernaar de samenleving te overreguleren. Er wordt bij vrijwel alles gedacht: kan er niet een regeltje voor komen? Het begrip basisvoorwaarden, waar het bij recht om draait, wordt volgens Witteveen teveel opgerekt waardoor er op een gegeven ogenblik voor gestelde regels geen rechtvaardiging meer is. De overheid zou daarom goed moeten overwegen waarvoor ze wel verantwoordelijk is en waarvoor niet. Het kan daarbij zinnig zijn een onderscheid te maken tussen publieke en private sferen. De bemoeienis van de overheid zou dan alleen thuishoren in de publieke sfeer, maar het zou te ver gaan als ze zich gaat bemoeien met de manier waarop mensen kiezen te leven.Maar ook hier is het moeilijk de grenzen tussen één en ander te bepalen. Zaken die op het eerste gezicht thuishoren in de private sfeer hebben gevolgen voor de gemeenschap, waardoor ze toch weer gedeeltelijk onder de verantwoordelijkheid van de overheid komen te vallen. Een voorbeeld hiervan is roken. Roken lijkt een individuele keuze, maar door de hoge kostenpost die het vormt in de gezondheidszorg wordt het uiteindelijk toch een publieke aangelegenheid.

Er dient in de politiek en het recht een kritische discussie gevoerd te worden over de grenzen van en de prioriteiten binnen het recht, vindt Witteveen. Het moet gaan over het scheppen van randvoorwaarden, niet over het overnemen van verantwoordelijkheden van de burger. ‘Ik vind het een taak van de overheid om mensen te wijzen op de problemen die ze ziet en hen vervolgens zo veel mogelijk zelf de verantwoordelijkheid te geven om naar een oplossing te zoeken, in plaats van alles door regeltjes te bepalen.’ Prioriteiten moeten overigens niet alleen door de overheid en het recht worden gesteld, vindt hij, maar ook door de mensen zelf. Helaas is Witteveen niet erg optimistisch: ‘Ik denk dat we voortdurend waakzaam moeten zijn. De neiging om alles te reguleren is erg sterk, en de risico’s daarvan worden te weinig gezien.’

Pekelharing: ‘Waar het om zou moeten gaan is menselijke waardigheid, het recht om volwaardig mee te kunnen draaien. De samenleving moet ervoor zorgen dat iedereen zijn huis uit kan en op plaatsen kan komen waar andere mensen elkaar ontmoeten of dat mensen niet gediscrimineerd worden. Een handicap mag niet tot sociale uitsluiting leiden. Dáárom zou iemand die gehandicapt is een rolstoel moeten krijgen, en niet omdat hij gecompenseerd moet worden voor zijn ongeluk.’

Milan Kundera: ‘Alles werd een recht’

‘Ik ken niet één politicus die niet tienmaal per dag de “strijd voor de mensenrechten” of “het schenden van de mensenrechten” aanhaalt. Maar aangezien de mensen in het Westen niet bedreigd worden door concentratiekampen en zeggen en schrijven kunnen wat ze willen, verloor de strijd voor de mensenrechten, naarmate hij aan populariteit won, hoe langer hoe meer aan inhoud, en werd ten slotte zoiets als een algemene houding van iedereen tegen alles, een soort energie die al het menselijke willen verandert in recht. De wereld werd een recht van de mens en alles werd een recht: verlangen naar liefde werd recht op liefde, verlangen naar rust werd recht op rust, verlangen naar vriendschap werd recht op vriendschap, verlangen naar geluk werd recht op geluk, het verlangen om hard te rijden werd het recht om hard te rijden, het verlangen om een boek uit te geven werd het recht om een boek uit te geven, het verlangen om ’s nachts op een plein te schreeuwen werd het recht om ’s nachts op een plein te schreeuwen. Werklozen hebben het recht een delicatessenzaak te bezetten, dames in bontjassen hebben het recht om kaviaar te kopen, Brigitte heeft het recht haar auto op de stoep te parkeren en iedereen, werklozen, dames in bontjassen en Brigitte, maakt deel uit van hetzelfde leger strijders voor de rechten van de mens.’ (Milan Kundera in Onsterfelijkheid)