Home Literaire zone: Lés Miserables

Literaire zone: Lés Miserables

Door Meike Oosterwijk op 25 juni 2008

06-2008 Filosofie magazine Lees het magazine

Les Misérables, een klassiek verhaal over sociaal onrecht, is de literaire verbeelding van een ideaal: ‘Het doel mag ver weg zijn, maar is het een reden om het niet na te streven?’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

‘Hebben jullie vanavond wel gegeten, jongens?’ vraagt het straatjochie Gavroche aan twee zwervende kinderen.
Het zijn zijn eigen broertjes. Maar dat weet hij niet. De jongetjes vertellen dat ze in de straatgoten naar eten hebben gezocht, maar er lag niets.
‘Natuurlijk niet’, zegt Gavroche. ‘De honden zijn ons altijd voor.’
Les Misérables (De Ellendigen) vertelt de levensloop van de voormalig dwangarbeider Jean Valjean. Hij wordt tot vijf jaar gevangenschap veroordeeld voor het stelen van een brood. Voor ontsnappingspogingen krijgt hij er nog veertien jaar bij. In Les Misérables klaagt de schrijver Victor Hugo (1802-1885) de sociale ongelijkheid aan: ‘Heeft de gemeenschap wel het recht haar leden zo zwaar te treffen, en dan juist die leden die door het lot het minst met de aardse goederen zijn bedeeld?’
Les Misérables verschijnt in 1862. Het wordt een bestseller van de Russische steppen tot aan de slagvelden van de Amerikaanse Burgeroorlog. Het boek is diverse malen bewerkt voor film, tv en musical. Dit jaar voert Joop van den Ende Theaterproducties de bewerking op in het Rotterdamse Luxor Theater.

De filosofisch aangelegde Gavroche speelt in de straten van Parijs, waar het lot Jean Valjean ook heen voert, een bijrolletje. Het is 1832 – de monarchie, die tijdens de Franse Revolutie (1789) werd afgeschaft, is weer hersteld. Het regime steunt zwaar op de politie. De bourgeoisie heeft geen andere waarden dan bankrekeningen, aandelen en rentes. En het volk leeft in bittere armoede; werkloosheid, stijgende broodprijzen en voedselcrises bepalen hun dagelijks leven.
In Parijs is het onrustig. ‘De wereldstad deed aan een stuk veldgeschut denken; zodra het geladen is, hoeft men de lont slechts aan te steken en het schot gaat af’, schrijft Hugo. In de straten, de kroegen en op de barricaden waart de geest van de Revolutie rond: ‘Leve de revolutie! Leve de republiek! Broederschap, gelijkheid en de dood!’ In de nevel van de kruitdamp in de rue de la Chanvrerie staan Gavroche en de wanhopige Marius op de barricaden. ‘Terug’, schreeuwt Marius tegen de soldaten, ‘of ik laat de barricade de lucht in vliegen!’ Hij heeft een kruitvaatje en houdt een toorts in zijn hand.
Gavroche zoekt in de tassen van de lijken die tegen de barricade liggen naar bruikbare patronen. ‘Drommels, ze beschieten mijn doden’, roept hij als een kogel een gesneuvelde sergeant treft, van wie hij munitie pikt. Een tweede kogel gaat rakelings langs hem heen. Ondertussen zingt hij:

Men is lelijk in Nanterre,
’t Is de schuld van Voltaire,
En dom in Palaiseau,
Da’s de schuld van Rousseau.

Dan wordt hij geraakt, wankelt, kan zich nog even herstellen om te zingen dat hij op de aarde is gevallen. ‘’t Is de schuld van Voltaire. Met zijn neus in de goot. En dat is de schuld van…’ Een kogel stopt hem. Hij valt, en beweegt niet meer.

‘Ik verjaag de ellende’
Volgens Hugo begint een beschaving bij het bezingen van haar dromen, vertelt dan wat ze doet en beschrijft ten slotte wat ze denkt. Zijn droom is een sociale economie. ‘Het doel mag ver weg zijn, maar is het een reden om het niet na te streven? Ja, zolang een mens ergens naar kan verlangen, verlang ik ernaar het onheil te vernietigen. Ik veroordeel de slavernij, ik verjaag de ellende, ik instrueer de onwetendheid, ik verlicht de duisternis. Ik verwerp het kwaad. Daarom heb ik Les Misérables geschreven.’
Het christendom en de achttiende-eeuwse filosofen vormen zijn twee belangrijke inspiratiebronnen. Het evangelische werk wordt volgens Hugo door de filosofie voltooid; de christelijke geest van zachtmoedigheid gaat over in de filosofische geest van tolerantie. In een lezing ter gelegenheid van de honderdste sterfdag van Voltaire vertelt Hugo hoe deze denker samen met Rousseau, Diderot en Montesquieu de ziel van de Franse Revolutie vormt, de ziel die met de kleine Gavroche rondspookt in kruitdampen van de rue de la Chanvrerie. ‘Wanneer magisters martelen, en de Kerk de inquisitie is geworden, raakt de filosofie vertoornd. Dan roept zij de rechter voor het gerecht en de priester voor God. Dit is wat Voltaire deed. En hij deed het groots.’
Jezus huilde, Voltaire glimlachte, vertelt Hugo. ‘Uit die goddelijke traan en de menselijke lach vloeit de zoetheid van de huidige samenleving voort.’ Het is de – soms door filosofische droefheid getemperde – lach van de wijsheid. Spottend naar de sterken, liefkozend naar de zwakken. De lach die de onderdrukkers verontrust en de onderdrukten geruststelt; schertsend tegen de groten, medelijdend met de kleinen. Hugo droomt van een nieuwe tolerante broederschap, waarin de mensenrechten worden gerespecteerd. Het recht op vrijheid van meningsuiting. De soevereiniteit van de rede. De heiligheid van arbeid. En de weldaad van de vrede. Zodat Voltaire ‘daar in de sterren’ zal glimlachen.
Hoewel het de filosoof volgens Hugo om matigheid gaat, wint de passie het daar soms van, zoals tijdens de Franse Revolutie. Moord is moord. Bloedvergieten is bloedvergieten. Glorieuze oorlogen bestaan niet, zijn niet goed of nuttig, en maken alleen maar lijken; daar laat de pacifist Hugo geen twijfel over bestaan. Vandaar dat hij de Franse Revolutie een gezegende en buitengewone catastrofe noemt.
En Jean Valjean? Hij komt met een verwrongen geest uit de gevangenis. Maar dan ontmoet hij de zonderlinge bisschop Bienvenu. Er volgt een wonderbaarlijke bekering. Voortaan is de raison d’être van Jean Valjean de liefde voor de medemens. Hij neemt Cosette, het dochtertje van een gevallen vrouw, onder zijn hoede. Zij wordt verliefd op Marius. Als Jean Valjean naar Engeland wil vertrekken, omdat de grond hem in het roerige Parijs te heet onder de voeten wordt, denkt Marius dat hij zijn Cosette nooit zal weerzien. Krankzinnig van verdriet begeeft hij zich naar de barricade, waar de soldaten de overhand dreigen te krijgen en de kleine Gavroche al is neergeschoten. Een kogel verbrijzelt zijn sleutelbeen. Maar net voordat Marius het bewustzijn verliest, voelt hij dat een krachtige vuist zich om zijn schouder sluit. Het is Jean Valjean, die hem komt redden.