Home Levenskunst: De kunst van het wantrouwen

Levenskunst: De kunst van het wantrouwen

Door Wilhelm Schmid op 21 maart 2005

03-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

Het kabinet vraagt de burgers om vertrouwen; partners vragen elkaar om vertrouwen. Uit de oproep zelf blijkt al dat het vertrouwen er niet (meer) is. Was het ooit wel vanzelfsprekend?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.


We krijgen tegenwoordig vaak te horen dat we vertrouwen moeten hebben: vertrouwen in de economie, in de conjunctuur, in de politiek, in genetisch gemanipuleerde voedingsmiddelen… De kwestie van vertrouwen of wantrouwen speelt op alle terreinen en aspecten van het leven en heeft altijd te maken met de onderlinge verstandhouding tussen mensen: werknemers en werkgevers, managers en hun controle-instanties, ondernemers en hun vennoten, producenten en hun klanten, kerken en hun leden, partijen en hun kiezers, vrouwen en mannen, ouders en kinderen. Ook gaat het erom hoe mensen in het algemeen tegenover het leven staan, en of ze dat vertrouwen of toch wantrouwen.

Uit de vele oproepen blijkt dat er geen vertrouwen meer is. Er lijkt de algemene overtuiging te heersen dat het eens rijkelijk voorhanden was maar dat het door lichtzinnigheid, verkeerde beslissingen, leugens en bedrog verloren is gegaan. Toch zijn er wellicht nog andere oorzaken aan te wijzen voor het wegvallen van vertrouwen. De belangrijkste zou wel eens kunnen zijn dat er gedurende zekere tijd te veel van is geweest, en dat dáárin de grote lichtzinnigheid lag. Want het gevolg was dat het wantrouwen erbij inschoot. We zien nu dat het wantrouwen simpelweg zijn gebruikelijke rol weer op zich neemt. Het krijgt deze rol toebedeeld door de grondtrekken van het tijdperk dat men 'de moderniteit' noemt. Alle pogingen om vertrouwen te scheppen komen niet verder dan de grenzen die deze tijd stelt, los van het feit of dit nu goed of slecht is.

Vertonen moderniteit en wantrouwen echt een dergelijke wisselwerking? Men kan alleen van wantrouwen spreken tegen de achtergrond van vertrouwen. Vertrouwen groeit op een ondergrond van zorgvuldig gekoesterde en onderhouden relaties. Het is verbonden met vanzelfsprekendheid, oprechtheid, bestendigheid, gewoonte, volharding, een solide karakter, overeenstemming tussen woorden en daden, tussen beweringen en feiten. Als afspraken worden nagekomen, ontstaat langzamerhand vertrouwen, en anders niet: zo simpel ligt het. Vertrouwen groeit met andere woorden slechts mettertijd, het vergt geduld, standvastigheid en lange adem.

Dit zijn echter precies de eigenschappen die in de moderniteit juist niet gedijen. Wantrouwen is weliswaar van alle tijden, het is niet nieuw, geen uitvinding van de moderniteit. Maar het beleeft een onmiskenbare hoogconjunctuur in het huidige vooruitgangsdenken, in de aanhoudende verdringing van het oude door het nieuwe en het allernieuwste, in de hedendaagse bevrijding van alle denkbare bindingen en relaties, die in de moderniteit tot een ware religie is uitgegroeid. Want dat is de moderniteit: de bevrijding van traditionele structuren, de permanent aanwezige verandering. Dat verhoudingen te veranderen zijn, wordt terecht als vooruitgang beschouwd; maar dat brengt tevens met zich mee dat men zich niet meer op de bestaande verhoudingen kan verlaten. Morgen zijn er immers weer andere. Op geen enkele aangegane binding, zelfs niet de voorheen 'heilige band' van het huwelijk, kan men na het wegvallen van traditionele verbanden en conventie nog permanent vertrouwen. Bindingen zijn er op zijn hoogst nog 'tot zolang het duurt'. Vandaar dat het wantrouwen in de moderniteit als het ware zichzelf aanwakkert. Het vormt een inherent bestanddeel van onze tijd, en daarmee van onszelf. 
                    

Identiteit

Het hoofdprobleem is dat 'het zelf' zichzelf niet meer vertrouwen kan. Het weet namelijk niet zo goed meer wie of wat 'het zelf' is. De moderniteit eist van de individuele mens dat hij een 'identiteit' heeft. Zo'n identiteit is echter slechts een ster in de verte, die niemand in de moderne tijd nog van dichtbij heeft gezien. Een gelijk-blijven-aan-jezelf, zoals het identiteitsbegrip letterlijk impliceert, was in pre- en niet-moderne tijden zonder meer mogelijk, maar is in strijd met de moderniteit, waarvan verandering en voortdurende vernieuwing de wezenstrekken vormen. Daardoor raakt de enkeling steeds meer in een toestand van innerlijke verscheurdheid, en het komt steeds vaker voor dat een ik zichzelf radeloos en met diep wantrouwen bejegent: 'Ik ben een vreemde voor mezelf.' De verhouding met zichzelf is problematisch geworden, en dat heeft tot gevolg dat ook de vertrouwelijke band met anderen niet meer vanzelf tot stand komt.
Zelfvertrouwen vereist zelfbewustzijn, op zijn beurt vergt zelfbewustzijn een helder afgebakend zelf, dat bij alle veranderingen in de tijd een innerlijke samenhang weet te behouden. Deze coherentie of integriteit waarborgt een zekere stabiliteit en duurzaamheid van het zelf, zonder het te verplichten tot 'identiteit'. Zelfvertrouwen groeit bij wie zichzelf in de hand heeft. Het berust op een goede omgang met jezelf en het vermogen jezelf te beïnvloeden. Eigenschappen zoals oprechtheid, bestendigheid en volharding worden dan mogelijk, eerst in de verhouding tot zichzelf en op basis daarvan ten slotte ook in de verhouding met anderen. Op die manier ontstaat een nieuw vertrouwen, mits men het beschouwt als iets waaraan men zowel in de omgang met zichzelf als met anderen moet werken: een ideële werkzaamheid, die minstens evenveel aandacht en kracht vraagt als elke materiële werkzaamheid. 

Gezonde scepsis

Deze werkzaamheid is echter niet gericht op het ideaal van volledige argeloosheid. Wil het individu zich niet opsluiten in de gevangenis van een blind vertrouwen, waarin geen afwijking, geen nieuwe aspecten, geen verrassende ontwikkeling meer zijn toegestaan, dan kan het doel niet het totale verlies van alle wantrouwen zijn, ook niet ten opzichte van zichzelf. Zonder een restant aan wantrouwen wordt de verhouding tot zichzelf en anderen te naïef en spanningsloos. Welke zin het wantrouwen heeft, komt het duidelijkst naar voren wanneer we haar een ogenblik 'wegdenken': we beseffen immers pas echt wat iets voor ons betekent als we het missen. Hoe zou ons eigen leven, hoe zou de wereld eruitzien als er geen wantrouwen bestond? Gesteld dat alle mensen zichzelf en anderen altijd konden vertrouwen, niemand iets tegen een ander in zijn schild voerde, het uitgesloten was dat je ooit werd misleid… zou dat geen zeer saaie wereld zijn? Misschien vol harmonie, maar zonder enige spanning, terwijl die het leven pas echt de moeite waard maakt. Elke geringe verstoring zou worden opgeblazen tot een buitensporige bedreiging van het alomvattende evenwicht.

Als de zaak zo in elkaar zit, dan is het zinvol om een zekere mate van wantrouwen te blijven koesteren, al was het maar omdat je daardoor het vertrouwen dat je ontmoet beter naar waarde kunt schatten. In concreto betekent dat: goed van vertrouwen zijn, maar niet onbegrensd. Oprechtheid veronderstellen, maar niet in goedgelovigheid laten omslaan. Streven naar overeenstemming tussen woorden en daden, maar nooit exact in de verhouding 'één-op-één'. Zorg dragen voor bestendigheid in je verhoudingen, maar ze van tijd tot tijd ook tegen het licht houden.

Moeten we het dan uiteindelijk helemaal zonder vertrouwen stellen? Zeker niet. Hoe vreeswekkend een wereld zonder enig vertrouwen zou zijn, merken we al enigszins nu het tanende is. Maar door het heimwee naar het verloren gegane vertrouwen raakt de betekenis van het wantrouwen wat al te gemakkelijk buiten beeld. Wantrouwen heeft zin wanneer het op zijn plaats is, en dat is het geval als vertrouwen gelijkstaat aan dwaasheid. Wantrouwen is een vorm van behoedzaamheid. Daarom verdient niet alleen het herwonnen vertrouwen aanbeveling, maar tevens een dosis wantrouwen, de 'gezonde scepsis'. Welhaast meer dan al het andere is het de argeloosheid van goede mensen die slechte ontwikkelingen in gang kan zetten. Als dat niet wordt gecorrigeerd, dan hebben we van de geschiedenis van het verloren gegane vertrouwen niets opgestoken en zijn we gedoemd telkens weer dezelfde bittere ervaring te ondergaan: hoe een overmaat aan vertrouwen plotseling omslaat in een overmaat aan wantrouwen. Vertrouwen heeft nu nog zin, maar alleen wanneer niet volledig aan het wantrouwen voorbij wordt gegaan. 

Vertaald uit het Duits door Ruud van de Plassche 

Dit was de laatste aflevering van de serie Levenskunst