Home Leve de gezagscrisis van de wetenschap

Leve de gezagscrisis van de wetenschap

Door Marianne van Dijk op 28 februari 2012

Cover van 03-2012
03-2012 Filosofie magazine Lees het magazine

Het is zorgwekkend dat nu ook al de wetenschap haar gezag verliest, zo horen we vaak. Maar duidt de scepsis van het publiek niet juist op betrokkenheid?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Misschien is de gezagscrisis van de wetenschap wel het gevolg van de houding van de wetenschap zelf. Ze geeft een verkeerd beeld van zichzelf aan het publiek. Ze zou gebaseerd zijn op het model van ‘well-ordered science’, zoals huisarts en filosoof Paulus Lips opmerkt in de bundel Onzekerheid troef. De politiek stelt een vraag, waar de wetenschap vervolgens een eenduidig antwoord op geeft, waarop de politiek een beslissing neemt.
In werkelijkheid gaat het niet zo simpel. Wetenschappers weten niet alles zeker en er bestaat vaak geen consensus over een probleem. De economie is een goed voorbeeld. Zoals wetenschapsfilosoof Gerard de Vries constateert: in economische modellen zit per definitie een onzekerheidsfactor. Neem het onvoorspelbare gedrag van de wereldhandel, dat in een open economie als die van Nederland grote gevolgen heeft. Ook kan de economie geen voorspelling doen over het gedrag van politici, terwijl dat wel veel invloed heeft op de economische situatie. Daar komt nog bij dat we van de economie veel hogere verwachtingen koesteren dan van andere sociale disciplines; ze wordt ook wel ‘de natuurkunde onder de sociale wetenschappen’ genoemd. Als een socioloog twintig jaar vooruit zou kunnen kijken, zouden we dat dwaas vinden. Van economen verwachten we echter dat ze ver vooruitkijken, en de economen zelf willen ook voldoen aan die verwachting. Dit leidt tot teleurstelling bij het publiek als de voorspellingen niet kloppen, en dat doet wellicht weer afbreuk aan het gezag van de economie.
Er is nog een reden waarom het model van well-ordered science niet voldoet: het is moeilijk aan te geven welke vragen voor de wetenschap zijn en welke voor de politiek. Als de vraag rijst of bepaalde inentingen nodig zijn, wie zegt dan of de gemaakte kosten de moeite waard zijn? En of de gevaren groot genoeg zijn om kostbaar ingrijpen te rechtvaardigen? In het model valt makkelijk aan te wijzen wie waarvoor verantwoordelijk is, maar in de praktijk is dat niet zo. En als het misgaat, heeft de politiek weleens de neiging met de beschuldigende vinger naar de wetenschap te wijzen.
Het is al met al van belang, zo stelt filosoof Lips, dat wetenschappelijke-adviesorganen  open zijn over de onzekerheden binnen een onderzoek en duidelijker maken dat kennis en politiek haast niet te scheiden zijn. Hiermee kan de wetenschap zichzelf beschermen tegen teleurgestelde burgers en het mogelijke wijzende vingertje van de politiek op het moment dat er iets misgaat. Hoogleraar sciëntometrie Paul Wouters merkt echter op dat open en genuanceerd zijn niet gemakkelijk is, aangezien de media toch het liefst korte berichten zien, waarin de nuance mogelijk verloren gaat.
 

Beter luisteren

Hoogleraar science studies Bryan Wynne richt zich niet op hoe de wetenschap haar boodschap naar het publiek zendt, maar stelt dat ze beter naar burgers moet luisteren. Hoewel er allerlei instituten zijn opgericht waarbinnen burgers hun mening kunnen geven over wetenschapskwesties, doen politici in de praktijk te weinig met de zo verzamelde opinies. Wynne geeft het voorbeeld van een Britse debatorganisatie die burgers hun mening liet geven over genetische manipulatie. Hieruit bleek dat het publiek er faliekant op tegen was. Dat kwam de regering echter niet zo goed uit. Daarom beschuldigde ze de debatorganisatie van vooringenomenheid en stelde dat het debat was gedomineerd door een luidruchtige minderheid, die geen goede representatie zou vormen van het publiek. Dit voorbeeld staat niet op zichzelf, aldus Wynne, en dat heeft tot gevolg dat het publiek van de wetenschap vervreemdt en haar daardoor minder hoogacht.
Terwijl de wetenschap wellicht slecht luistert, heeft ze ook nog concurrentie gekregen van internet, waar informatie op elk gewenst moment te krijgen is. De gelijke mate van toegankelijkheid suggereert dat alle informatie evenveel waard is, waardoor het wetenschappelijk advies devalueert, aldus sommige auteurs.
Hoewel de kwesties die de schrijvers aanhalen duidelijk maken dat wetenschap bedrijven en erover communiceren niet gemakkelijk zijn, blijft het de vraag of dit er inderdaad toe heeft geleid dat wetenschap minder betrouwbaar wordt gevonden. Sommige auteurs merken dit zelf op: ze halen onderzoek aan waaruit blijkt dat het wantrouwen wel meevalt. En een terechte opmerking: scepsis van het publiek kan ook gezien worden als betrokkenheid bij wetenschap.
Hier komt nog eens bij dat de formulering ‘Het gezag van de wetenschap is bij het publiek afgenomen’ zo breed is dat die haast betekenisloos wordt: over welke wetenschap hebben we het, over welk publiek? Wat verstaan de auteurs onder gezag? Is kritisch zijn hetzelfde als ergens geen vertrouwen in hebben? Hoewel een enkele auteur zich ook afvraagt of de vraag van de bundel niet problematisch is, beantwoordt iedereen hem wel. Dit levert een grote diversiteit aan teksten op, maar de oplossingen die de auteurs voor het probleem aandragen vallen hierdoor moeilijk te vergelijken.
Dat afname van wetenschappelijk gezag een probleem is, daar gaat de meerderheid van de auteurs van uit. Niemand van hen legt echter overtuigend uit waarom het problematisch is als we minder ontzag  voor wetenschap hebben. Hoogleraar Wouters wijst wel op de positieve kant ervan, namelijk dat de wetenschap meer op zichzelf zal reflecteren: ‘Leve de gezagscrisis van de wetenschap! Zij is een bron van inzicht en kennis.’