Home Kunstenaar Marc Quinn: Voorbij vlees en bloed

Kunstenaar Marc Quinn: Voorbij vlees en bloed

Door Patrick van IJzendoorn op 16 mei 2006

05-2006 Filosofie magazine Lees het magazine

Een beeld van Kate Moss hangt tegenover haar DNA-portret. De Engelse kunstenaar Marc Quinn – nu te zien in een expositie in het Groninger Museum – zoekt naar wat de mens uniek maakt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

         
In de jaren dertig van de vorige eeuw schreef Walter Benjamin zijn beroemde boek over het kunstwerk in de tijd van de technische reproductie. Door de techniek van het reproduceren, zo beweerde de Duitse filosoof, verdween voorgoed elke schijn van uniciteit, die het kunstwerk dankte aan zowel zijn eenmalige bestaan op de plaats waar het zich bevindt, als aan de plaats in de maatschappelijke traditie. Hetzelfde geldt een goede driekwart eeuw later voor het menselijk lichaam. Harten, nieren en zelfs complete gezichten kunnen worden getransplanteerd. De gekloonde mens is niet ver weg. Dit roept meer dan ooit de vraag op waar de uniciteit van het menselijke wezen in schuilt. De Londense kunstenaar Marc Quinn (1964) – wiens werk nu wordt tentoongesteld in het Groninger Museum – is al jaren op zoek naar het antwoord op deze vraag.

Bij zijn zoektocht zet Quinn zijn eigen lichaam in. Zo maakte deze vertegenwoordiger van de Young British Artists daarbij aanvankelijk gebruik van diverse lichaamssappen. Dit is geen unicum in de beeldende kunst. Gevraagd naar wat hij zou doen wanneer hij zonder schilderkwast in een gevangeniscel zou zitten, antwoordde Pablo Picasso ooit dat hij dan zijn handen zou gebruiken om z’n ontlasting op de muur aan te brengen. Sommige kunstenaars namen deze raad ter harte, overigens zonder dat ze in zo’n noodsituatie waren beland. Andy Warhol plaste op doeken, Andres Serrano op Jezus en Piero Manzoni benutte poep als alternatief voor verf. Sterker, het Britse kunstenaarsduo Gilbert & George stelde ooit een simpele drol tentoon. Vooral bij de Young British Artists bij wie Quinn behoort, is lichamelijkheid een belangrijke rol gaan spelen, variërend van vingerafdrukken, een bloedige Barbiepop en kots.
 

Da Vinci

Quinn is niet zozeer beïnvloed door de poep van Picasso, maar door Leonardo da Vinci. Als een autodidactische anatoom pleegde de Italiaan ’s nachts op zoek te gaan naar verse, ontzielde lichamen, om deze in het diepste geheim – als het ontdekt was, zou hij op een Rooms vreugdevuur zijn beland – te ontleden. Hij bezat een drang om meer over het menselijke lichaam te weten te komen. ‘Wat is de mens?’ was de vraag die de Italiaanse kunstenaar en clandestiene lijkschouwer bezighield, een vraag die een half millennium later nog steeds klinkt, niet alleen bij Quinn maar ook bij de kunstenaar David Shrigley, maker van de schets Anatomy en bij de Duitse anatoom/artiest Gunther von Hagen die in strijd met de anatomiewetgeving zelfs openbare anatomielessen geeft, en lichamen, of delen ervan, ten toon stelt, ter lering en vermaak. De belangstelling voor ingewanden is – ook buiten de kunst – groot. Wie rond etenstijd de televisie aanzet, loopt een gerede kans om midden in het bloedige spektakel van een openhartoperatie te vallen.


Bloedig en spectaculair was ook de Britart-tentoonstelling met de passende naam Sensation. Hier schitterde Quinn met Self, een afgietsel van zijn hoofd, gemaakt van zijn eigen, ingevroren bloed. Voor hem was het niet zozeer de bedoeling om te schokken, hoewel dat verkooptechnisch wel goed uitkwam, als wel het laten zien wat een mens op de been houdt, wat de olie van de menselijke machine is. Quinn maakte een variant op Self nadat hij vader werd. De placenta gebruikte Quinn, als een moderne Prometheus (of bodybuilder), om het hoofd van zijn zoontje mee af te gieten. Een andere variant op Self is Shit Head, dat volgens hetzelfde procédé gemaakt is, en knipoogt naar Manzoni’s Merda d’Artista. De vergankelijkheid van Self werd onbedoeld aangetoond door de beschermheer van de Britse kunstenaars, Charles Saatchi. Naar verluid stond Self in zijn koelkast toen een monteur de stroom afsloot om een klusje te verrichten. Rap veranderde de organische readymade in een poel van bloed.

Bloed is inwisselbaar. Als het bloed vers was geweest, dan had iemand met een zelfde bloedgroep als Quinn er, indien nodig, gebruik van kunnen maken. Self gaat dan ook niet zozeer over Quinn’s ‘zelf’, als wel over ónszelf. In zijn gevecht tegen de vergankelijkheid, tegen de aftakeling van het lichaam, speelt de inwisselbaarheid van lichaamsdelen voor de mens een belangrijke rol. Een wasmachine kan gemakkelijk worden vervangen wanneer er een onderdeel kapot is, maar een mens wordt vooralsnog gerepareerd wanneer er een functie uitvalt. De Londenaar mag wat dit betreft graag verwijzen naar twee afbeeldingen van macchine anatomiche in de kapel van Sansevera te Napels. Deze skeletten zijn versierd met honderden bloedvaten, gemaakt van metaal. In het essay De onvolledige werken van Marc Quinn schrijft de Engelse kunsthistoricus Rod Mengham dat aan Quinn’s gerichtheid op onderliggende substanties en structuren een zekere universaliteit ten grondslag ligt. ‘Dit blijkt niet alleen uit de verwijzing naar de ‘memento mori’-traditie, maar ook uit de nadruk op materialen die vervangen, uitgewisseld en getransplanteerd kunnen worden zonder dat de individualiteit getast wordt.’
 

DNA

Een groot deel van het menselijk lichaam is inwisselbaar, maar waar ligt de grens, waar houdt het op, wat maakt een individu bijzonder? Quinn lijkt een antwoord te vinden bij de harde wetenschappen: DNA. Ieder mens heeft zijn eigen ‘barcode’, het ‘ware’ ik. Met deze biologische handtekening kan de geschiedenis worden herschreven en de toekomst voorspeld. In politieseries worden de denkende, bierdrinkende en kettingrokende detectives langzaam vervangen door afgetrainde rechercheurs die zoeken naar DNA-sporen. En wie kent de beelden niet van de Amerikaanse soldaten, die op zoek naar DNA-sporen in de mond zaten te porren van de gearresteerde Saddam Hoessein? Het meest ‘wetenschappelijke’ kunstwerk van Quinn is het portret van Sir John Sulston, de vader achter het Human Genome Project. A genomic portrait: Sir John Sulston toont niet het gezicht, maar het DNA-profiel van de Nobelprijswinnaar. Deze reductio ad absurdum leidt tot een perfect, objectief portret van Sulston, en in wezen van elk mens. Vanuit DNA-perspectief zijn mensen voor 99,99 procent hetzelfde en verschillen ze bovendien niet veel van de geraniums op de vensterbank.

 
Quinn neemt geen genoegen met de vaststelling dat de mens niet veel meer is dan een samenstelling van chemische reacties, al is het maar omdat niemand een museum vol karakterloze, voor het blote oog inwisselbare DNA-profielen met een bezoek zal vereren. Zijn aandacht verschuift naar de 0,01 procent die het verschil maakt. Hij verruilt het innerlijk voor het uiterlijk. Binnen de lichamen mogen de fundamentele verschillen tussen individuen dan alleen voor het geoefende, deskundige en door computers geassisteerde oog zichtbaar zijn, wat de buitenkant betreft lijken de zaken helder te liggen. Ieder mens ziet er immers anders uit, en doet er zoveel mogelijk aan de eigen individualiteit te benadrukken. Tegelijkertijd lijkt het er echter op dat mensen, zelfs zonder te worden gekloond of genetisch gemanipuleerd, steeds meer op elkaar gaan lijken, zelfs in fysieke zin door steeds meer waarde te hechten aan mode en bijbehorende modellen. Plastische chirurgie en huidtransplantaties maken het niet alleen mogelijk om verval te stoppen, maar ook om een kunstmatig ideaalbeeld te creëren. De kunstmatigheid duikt op bij Chemical Life Support, een reeks sculpturen die bestaan uit medicijnen, vermengd met kunstwas. Het werk toont mensen die zonder medicatie niet normaal kunnen leven. Net zoals bij zijn andere werken, zit de betekenis hem ook in het gebruikte materiaal.

Quinn’s interesse voor het menselijk gebrek komt ook naar voren in het door Italiaanse beeldhouwers gemaakte Alison Lapper Pregnant –  een knappe zwangere vrouw, zonder armen en met extreem korte benen. Tegenover het gemankeerde lichaam – vooralsnog is een been niet inwisselbaar – staat de perfectie van het leven in de buik Het gemankeerde lichaam, of gewoon het gebrek, is dat Quinn’s minimalistische opvatting van lichamelijke uniciteit? Ook het ‘spiegelbeeld’ dat Quinn maakte van Alison Lapper Pregnant wijst daar op. In contrast met het gehandicapte lichaam van Lapper staat het volmaakte lichaam van Kate Moss. Het fotomodel is het onderwerp van Sphinx, een ander geruchtmakend beeld van Quinn. Het is echter niet de Moss die we kennen van Calvin Klein, Vogue en de voorpagina’s van The News of the World. Ze zit in een onmogelijke yogahouding. Het lijkt erop alsof ze net als de Hindoegod Shiva (of de man van Vitruvius van Da Vinci) vier armen heeft. Er is een spanning tussen de perfecte, openbare Moss en de gepijnigde, privé-Moss. Haar perfecte lichaam houdt een getroebleerde geest gevangen. Het steekt mooi af bij haar DNA-portret dat tegenover haar hangt. Dat mag dan in wetenschappelijke termen Moss’ ‘ware ik’ voorstellen, maar in menselijke termen blijkbaar niet. En, minstens even belangrijk, een esthetische voldoening roept het DNA-portret niet op.

Door Patrick van IJzendoorn