Dit artikel is exclusief voor abonnees
Wetenschappelijk bewijs bleef uit, en alles rook naar een publiciteitsstunt, maar dat neemt niet weg dat in ieder geval de discussie rond klonen, hetzij therapeutisch, hetzij als middel ter voortplanting, niet meer uit de weg is te gaan. Zeker sinds de Italiaanse arts Severino Antinori óók een kloonbaby claimt: dit keer in China. Bewijzen daarvan zouden volgen in een wetenschappelijk tijdschrift.
De vraag is nu hoe deze discussie op een zinvolle manier te voeren is. Voortdurend dreigt een patstelling, omdat voor- en tegenstanders elkaar zwartmaken met termen die ieder gesprek bij voorbaat onmogelijk maken. Twee recent verschenen boeken halen ons weliswaar niet uit de patstelling, maar ze helpen wel de vraag te verhelderen waar het om gaat. Van de Amerikaanse filosoof Francis Fukuyama verscheen De nieuwe mens. Fukuyama is zeer sterk gekant tegen klonen vanwege het tegennatuurlijke karakter ervan. Volgens Martijntje Smits, techniekfilosoof aan de Technische Universiteit Eindhoven en onlangs gepromoveerd op het proefschrift Monsterbezwering, de culturele domesticatie van nieuwe technologie, zou klonen echter aanvaardbaar gemaakt kunnen worden door aanpassing van culturele grenzen. De vraag is: kan iedere technologische ontwikkeling worden ingepast in de cultuur, of is er een absolute grens – namelijk daar waar de menselijke natuur op zo’n manier wordt gebruikt of gemanipuleerd dat het resultaat onmogelijk binnen een cultuur kan worden geaccepteerd?
Frankenstein
Wetenschappers stellen vaak dat het publiek niet voldoende weet van de kwestie om een voldoende onderbouwd oordeel te kunnen geven. Smits denkt dat een voorlichtingscampagne geen wonderen zal doen. ‘Het is arrogant van wetenschappers om te denken dat voorlichting genoeg is om het publiek voor zich te winnen. Ik denk zelfs dat dat averechts werkt. Het versterkt alleen maar het idee dat die wetenschappers maar wat zitten te doen in hun laboratoria. Mensen schrijven in het algemeen meer risico’s toe aan zaken waarover ze geen macht hebben. Hieruit kun je wellicht ook verklaren waarom wetenschappers over het algemeen veel positiever denken over nieuwe ontwikkelingen. Ze zijn het zelf die zitten te knutselen.’
Kunnen ethici de discussie uit een patstelling halen? Smits twijfelt: ‘Hoewel ethici er in dit soort situaties altijd bijgehaald worden, geloof ik niet dat ze veel meer doen dan de patstelling reproduceren. Ze vertellen nogmaals dat er een probleem is en welke argumenten een rol spelen in het debat, maar ze dragen niet bij aan een wezenlijke oplossing.’
Fukuyama – die dezelfde patstelling constateert – heeft een andere oplossing. Hij pleit voor instellingen die de juridische en technische implementatie van technieken controleren. Terwijl iedereen zich heeft beziggehouden met ethische stellingnames vóór of tegen verschillende technologieën, heeft bijna niemand nog concreet gekeken naar het soort instellingen dat samenlevingen nodig hebben om het tempo en het bereik van de technologische ontwikkeling onder controle te houden.
Smits betoogt echter dat juridische en technologische implementatie weliswaar noodzakelijk, maar niet voldoende zijn. Er zal ook implementatie op cultureel niveau plaats moeten vinden, juist ook om die ethische patstellingen te doorbreken. Smits heeft in haar proefschrift een aantal strategieën ontwikkeld die ons in staat stellen met monsters om te gaan.
Monsterbezwering
In het geval van monsterassimilatie worden culturele grenzen als menselijke conventies gehanteerd. Monsters worden niet als een bedreiging ervaren, maar als een uitdaging. Monsters worden geassimileerd op een manier die zowel het karakter van het oorspronkelijke monster als de culturele grenzen drastisch herziet. Een voorbeeld van monsterassimilatie door middel van aanpassing van categorieën is de vondst van het begrip hersendood .
Een aantal vitale organen uit het lichaam zijn slechts bruikbaar voor donatie, indien ademhaling en hart van dit ten dode opgeschreven lichaam nog functioneren. Omdat de dood traditioneel verbonden werd met hartstilstand, was orgaandonatie een monster omdat de organen moesten worden ontnomen aan een lichaam waarvan het hart nog klopte, zodat de uitvoerende artsen volgens de geldende definities een moord moesten plegen. In de jaren zeventig werd de afwezigheid van hersenactiviteit als een exacter criterium voor vaststelling van de dood ingevoerd. Het monster werd dus acceptabeler gemaakt door nuancering van het begrip dood. Naast het reeds geaccepteerde begrip van dood als hartstilstand, ontstond een nieuwe categorie: dood als afwezigheid van hersenactiviteit. De oude categorieën bleven intact, maar er werd een nieuwe categorie toegevoegd. In het geval van klonen zou dit een goede benadering kunnen zijn. Wanneer bijvoorbeeld het begrip natuurlijke voortplanting wordt uitgebreid tot alle voortplanting waarbij de vrucht op natuurlijke manier gedragen en geboren wordt, zou dit acceptatie van klonen kunnen vergemakkelijken.
De vierde stijl, monsteromhelzing, verruilt angst voor fascinatie. Anomalieën worden niet afgewezen, maar geaccepteerd. Het onbegrijpelijke wordt op een voetstuk geplaatst. Monsters worden geaccepteerd juist om en in hun monsterlijke verschijning. Deze benadering is in principe mogelijk voor elke nieuwe techniek. Klonen lijkt echter niet op deze manier benaderd te kunnen worden, gezien de vele afwijzende reacties.
De fascinatie van wetenschappers voor klonen, die een drijfveer is om het te blijven proberen, is volgens Smits echter wel een vorm van monsteromhelzing.
Smits noemt monsteruitbanning geen vruchtbare manier om met monsters om te gaan. Toch pleit Fukuyama voor deze aanpak. Hoewel het bewonderenswaardig is om een discussie open te willen houden en te streven naar integratie van nieuwe ontwikkelingen in de maatschappij, moet je op een gegeven moment durven concluderen dat een ontwikkeling niet in de maatschappij geïntegreerd zou moeten worden. Klonen is daar een voorbeeld van. Fukuyama schrijft: ‘Er zijn bepaalde dingen die absoluut verboden moeten worden. Een daarvan is reproductief klonen: klonen met het voornemen een kind ter wereld te brengen. Voor zo’n verbod bestaan zowel morele als praktische redenen, die veel verder gaan dan de zorg van de Nationale Adviescommissie voor de Bio-ethiek, dat het klonen van mensen op dit moment nog niet veilig kan plaatsvinden.’
Fukuyama stelt niet alleen dat klonen een onnatuurlijke vorm van voortplanting is, maar ook dat dit zeer onnatuurlijke betrekkingen zal opleveren tussen ouders en hun kind. Dit kind zal immers de tweeling zijn van de ene ouder, maar geen enkele verwantschap hebben met de tweede ouder. De niet-verwante ouder zal een jongere versie van zijn of haar huwelijkspartner grootbrengen.
Smits reageert: ‘Dit soort tegenwerpingen moet je zeker serieus nemen. Fukuyama heeft gelijk wanneer hij zegt dat de verhoudingen tussen ouders en hun kind zullen veranderen. Maar hij leidt daar meteen uit af dat ze niet anders mógen zijn dan in de natuur gebruikelijk is. Hij verheft natuurwetten tot menselijke normen. Dat is naturalisme. Ik zeg niet dat alles zomaar mag, maar het is een filosofisch verkeerd oordeel om te zeggen dat de wetten van de natuur ook de normen moeten zijn voor wat mensen doen.’
Interventies
Monsters kunnen bezworen worden door culturele grenzen aan te passen, maar ook door interventies. Deze interventie komt altijd in de vorm van een onverwachte gebeurtenis en kan zowel vanuit technische als vanuit culturele hoek komen. De invoer van het begrip hersendood is een voorbeeld van een interventie uit culturele hoek. De uitvinding van biologisch afbreekbaar plastic is een voorbeeld van een interventie vanuit technische hoek. Een patstelling kan alleen doorbroken worden door een interventie van buiten de discussie.
De geboortes van de gekloonde baby’s van Antinori kunnen de rol van interventie spelen. Smits: ‘Antinori is weliswaar mediageil. Hij voert zijn experimenten uit om te provoceren. Het geeft hem een kick om grenzen te overschrijden. Maar na de geboorte van gekloonde kinderen kunnen we onze verwachtingen en angsten toetsen aan de werkelijkheid. Dat zal zowel voor voorstanders als voor tegenstanders betekenen dat ze hun toekomstverwachtingen moeten bijstellen.’
Fukuyama is negatiever: ‘Misschien moet de regelgeving voor het klonen van mensen wel wachten op de geboorte van een afschuwelijk misvormd kind als gevolg van een mislukte poging tot klonen. De biotechnologische industrie moet erover nadenken of het beter is om zulke problemen te voorkomen via de uitwerking van een systeem dat haar belangen dient door mensen te verzekeren van de veiligheid van het ethisch gehalte van haar producten, of dat ze moet wachten totdat het publiek massaal in opstand komt naar aanleiding van een schokkend ongeluk of een rampzalig verlopen proefneming.’
Francis Fukuyama, De nieuwe mens, Uitgeverij Contact, 2002, 320 blz.
Martijntje Smits, Monsterbezwering, Uitgeverij Boom, 2002, 292 blz.