Home Klonen: verbieden of bezweren

Klonen: verbieden of bezweren

Door Eveline Steenbrink op 05 maart 2013

04-2003 Filosofie magazine Lees het magazine
Hoe uit de impasse te geraken waar voor- en tegenstanders van klonen zich in bevinden? Twee recente boeken over de omgang met nieuwe technieken lossen het probleem niet op, maar verhelderen wél de vraag: is de cultuur dermate plooibaar dat ze iedere nieuwe techniek kan accepteren, of is er een natuurlijke grens die we niet mogen passeren?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Door het oorlogsgeweld en politieke onrust zouden we het bijna vergeten: het beroemdste dier ter wereld is dood. Het gekloonde schaap Dolly zorgde in de jaren negentig voor een flinke controverse, ze liet niemand koud – werd gehaat en geliefd. De discussie werd nog flink opgeklopt, toen het bedrijf Clonaid – gelieerd aan de sekte van de Raelians – begin januari de geboorte van de eerste gekloonde baby ter wereld claimde.

Wetenschappelijk bewijs bleef uit, en alles rook naar een publiciteitsstunt, maar dat neemt niet weg dat in ieder geval de discussie rond klonen, hetzij therapeutisch, hetzij als middel ter voortplanting, niet meer uit de weg is te gaan. Zeker sinds de Italiaanse arts Severino Antinori óók een kloonbaby claimt: dit keer in China. Bewijzen daarvan zouden volgen in een wetenschappelijk tijdschrift.

De vraag is nu hoe deze discussie op een zinvolle manier te voeren is. Voortdurend dreigt een patstelling, omdat voor- en tegenstanders elkaar zwartmaken met termen die ieder gesprek bij voorbaat onmogelijk maken. Twee recent verschenen boeken halen ons weliswaar niet uit de patstelling, maar ze helpen wel de vraag te verhelderen waar het om gaat. Van de Amerikaanse filosoof Francis Fukuyama verscheen De nieuwe mens. Fukuyama is zeer sterk gekant tegen klonen vanwege het tegennatuurlijke karakter ervan. Volgens Martijntje Smits, techniekfilosoof aan de Technische Universiteit Eindhoven en onlangs gepromoveerd op het proefschrift Monsterbezwering, de culturele domesticatie van nieuwe technologie, zou klonen echter aanvaardbaar gemaakt kunnen worden door aanpassing van culturele grenzen. De vraag is: kan iedere technologische ontwikkeling worden ingepast in de cultuur, of is er een absolute grens – namelijk daar waar de menselijke natuur op zo’n manier wordt gebruikt of gemanipuleerd dat het resultaat onmogelijk binnen een cultuur kan worden geaccepteerd?
 

Frankenstein

Technieken die extreme reacties oproepen, zoals het klonen, worden door Smits  monsters  genoemd. Een monster is een dubbelzinnig wezen, dat elementen in zich verenigt die niet te verenigen lijken. Neem het monster van Frankenstein, dat menselijke trekken heeft, maar ook die van een artefact, opgebouwd uit levenloze materialen. Monsters stellen culturele grenzen op de proef. Zo stelt genetische modificatie bijvoorbeeld de grens tussen mens en dier ter discussie. Klonen overschrijdt de grenzen van natuurlijke voortplanting.


Deze dubbelzinnige fenomenen worden in verband gebracht met onbekende gevaren en grootse beloften. De onzekerheid over de toekomst van een techniek laat ruimte open voor zowel doemscenario’s als paradijsvoorstellingen. De fantasie ondervindt daarbij geen enkele weerstand van de realiteit. In discussies over controversiële technieken raken voor- en tegenstanders steeds verder van elkaar verwijderd. Beide partijen verwijten elkaar dat ze irrationeel en immoreel zijn. Dat frustreert zowel het debat als de debatterenden. De discussie verschuift vaak van een inhoudelijk debat naar een persoonlijke oorlog, waarbij praten niet meer helpt. Smits: ‘In een patstelling komt juist naar voren dat er een probleem is dat niet door middel van nette procedures is op te lossen. We kunnen de nieuwe ontwikkeling niet verenigen met onze visie op de orde van de wereld, ons idee van natuur en waar die ophoudt. We zijn opgegroeid in een bepaalde culturele orde met bijbehorende morele normen en waarden. Wat daar niet in past is óf fout, óf juist spannend en veelbelovend. Monsters raken ons onvermijdelijk. We kunnen niet zomaar ons idee van hoe het hoort aan de kant zetten.’
 
Wetenschappers stellen vaak dat het publiek niet voldoende weet van de kwestie om een voldoende onderbouwd oordeel te kunnen geven. Smits denkt dat een voorlichtingscampagne geen wonderen zal doen. ‘Het is arrogant van wetenschappers om te denken dat voorlichting genoeg is om het publiek voor zich te winnen. Ik denk zelfs dat dat averechts werkt. Het versterkt alleen maar het idee dat die wetenschappers maar wat zitten te doen in hun laboratoria. Mensen schrijven in het algemeen meer risico’s toe aan zaken waarover ze geen macht hebben. Hieruit kun je wellicht ook verklaren waarom wetenschappers over het algemeen veel positiever denken over nieuwe ontwikkelingen. Ze zijn het zelf die zitten te knutselen.’
Kunnen ethici de discussie uit een patstelling halen? Smits twijfelt: ‘Hoewel ethici er in dit soort situaties altijd bijgehaald worden, geloof ik niet dat ze veel meer doen dan de patstelling reproduceren. Ze vertellen nogmaals dat er een probleem is en welke argumenten een rol spelen in het debat, maar ze dragen niet bij aan een wezenlijke oplossing.’
 
Fukuyama – die dezelfde patstelling constateert – heeft een andere oplossing. Hij pleit voor instellingen die de juridische en technische implementatie van technieken controleren.  Terwijl iedereen zich heeft beziggehouden met ethische stellingnames vóór of tegen verschillende technologieën, heeft bijna niemand nog concreet gekeken naar het soort instellingen dat samenlevingen nodig hebben om het tempo en het bereik van de technologische ontwikkeling onder controle te houden.
Smits betoogt echter dat juridische en technologische implementatie weliswaar noodzakelijk, maar niet voldoende zijn. Er zal ook implementatie op cultureel niveau plaats moeten vinden, juist ook om die ethische patstellingen te doorbreken. Smits heeft in haar proefschrift een aantal strategieën ontwikkeld die ons in staat stellen met monsters om te gaan.
 

Monsterbezwering

Zij onderscheidt vier vormen van monsterbezwering: monsteruitbanning, -aanpassing, -assimilatie en -omhelzing. De eerste, monsteruitbanning, is geen vruchtbare manier om een monster in de samenleving op te nemen. In dit geval wordt strikt vastgehouden aan de vaste culturele categorieën. Geldende kennis en moraal worden als hard en onbuigzaam ervaren. Monsters worden uitgedreven. Er is voor hen geen plaats in onze wereld.


Ook in het geval van monsteraanpassing staan de culturele grenzen niet ter discussie. Zij worden niet als plooibare, menselijke constructies ervaren, maar als afspiegeling van de werkelijkheid. De dreiging van monsters wordt nu weggenomen door ze aan te passen aan de heersende categorieën en subcategorieën. Plastics kwamen in het begin van de twintigste eeuw in opspraak, omdat ze onafbreekbaar waren door middel van biologische processen. Hun schijnbaar oneindige levensduur gaf ze een monsterlijk karakter. Deze zweem van monsterlijkheid werd weggenomen door de uitvinding van biologisch afbreekbaar plastic. In dit geval werd de techniek aangepast, zodat deze binnen de heersende grenzen zou vallen. Monsteraanpassing lijkt mogelijk waar het klonen betreft. Het zou mogelijk kunnen zijn de kloontechniek zo te veranderen dat ze binnen ons categorieënsysteem past. Door bijvoorbeeld ‘gelijktijdige’ klonen te maken, die ontstaan uit eicellen. Dat zou een eeneiige tweeling opleveren, die we in zijn natuurlijke variant accepteren.

In het geval van monsterassimilatie worden culturele grenzen als menselijke conventies gehanteerd. Monsters worden niet als een bedreiging ervaren, maar als een uitdaging. Monsters worden geassimileerd op een manier die zowel het karakter van het oorspronkelijke monster als de culturele grenzen drastisch herziet. Een voorbeeld van monsterassimilatie door middel van aanpassing van categorieën is de vondst van het begrip hersendood .

Een aantal vitale organen uit het lichaam zijn slechts bruikbaar voor donatie, indien ademhaling en hart van dit ten dode opgeschreven lichaam nog functioneren. Omdat de dood traditioneel verbonden werd met hartstilstand, was orgaandonatie een monster omdat de organen moesten worden ontnomen aan een lichaam waarvan het hart nog klopte, zodat de uitvoerende artsen volgens de geldende definities een moord moesten plegen. In de jaren zeventig werd de afwezigheid van hersenactiviteit als een exacter criterium voor vaststelling van de dood ingevoerd. Het monster werd dus acceptabeler gemaakt door nuancering van het begrip dood. Naast het reeds geaccepteerde begrip van dood als hartstilstand, ontstond een nieuwe categorie: dood als afwezigheid van hersenactiviteit. De oude categorieën bleven intact, maar er werd een nieuwe categorie toegevoegd. In het geval van klonen zou dit een goede benadering kunnen zijn. Wanneer bijvoorbeeld het begrip natuurlijke voortplanting wordt uitgebreid tot alle voortplanting waarbij de vrucht op natuurlijke manier gedragen en geboren wordt, zou dit acceptatie van klonen kunnen vergemakkelijken.

De vierde stijl, monsteromhelzing, verruilt angst voor fascinatie. Anomalieën worden niet afgewezen, maar geaccepteerd. Het onbegrijpelijke wordt op een voetstuk geplaatst. Monsters worden geaccepteerd juist om en in hun monsterlijke verschijning. Deze benadering is in principe mogelijk voor elke nieuwe techniek. Klonen lijkt echter niet op deze manier benaderd te kunnen worden, gezien de vele afwijzende reacties.
De fascinatie van wetenschappers voor klonen, die een drijfveer is om het te blijven proberen, is volgens Smits echter wel een vorm van monsteromhelzing.
 
Smits noemt monsteruitbanning geen vruchtbare manier om met monsters om te gaan. Toch pleit Fukuyama voor deze aanpak. Hoewel het bewonderenswaardig is om een discussie open te willen houden en te streven naar integratie van nieuwe ontwikkelingen in de maatschappij, moet je op een gegeven moment durven concluderen dat een ontwikkeling niet in de maatschappij geïntegreerd zou moeten worden. Klonen is daar een voorbeeld van. Fukuyama schrijft: ‘Er zijn bepaalde dingen die absoluut verboden moeten worden. Een daarvan is reproductief klonen: klonen met het voornemen een kind ter wereld te brengen. Voor zo’n verbod bestaan zowel morele als praktische redenen, die veel verder gaan dan de zorg van de Nationale Adviescommissie voor de Bio-ethiek, dat het klonen van mensen op dit moment nog niet veilig kan plaatsvinden.’

Fukuyama stelt niet alleen dat klonen een onnatuurlijke vorm van voortplanting is, maar ook dat dit zeer onnatuurlijke betrekkingen zal opleveren tussen ouders en hun kind. Dit kind zal immers de tweeling zijn van de ene ouder, maar geen enkele verwantschap hebben met de tweede ouder. De niet-verwante ouder zal een jongere versie van zijn of haar huwelijkspartner grootbrengen.

Smits reageert: ‘Dit soort tegenwerpingen moet je zeker serieus nemen. Fukuyama heeft gelijk wanneer hij zegt dat de verhoudingen tussen ouders en hun kind zullen veranderen. Maar hij leidt daar meteen uit af dat ze niet anders mógen zijn dan in de natuur gebruikelijk is. Hij verheft natuurwetten tot menselijke normen. Dat is naturalisme. Ik zeg niet dat alles zomaar mag, maar het is een filosofisch verkeerd oordeel om te zeggen dat de wetten van de natuur ook de normen moeten zijn voor wat mensen doen.’
 

Interventies

Monsters kunnen bezworen worden door culturele grenzen aan te passen, maar ook door interventies. Deze interventie komt altijd in de vorm van een onverwachte gebeurtenis en kan zowel vanuit technische als vanuit culturele hoek komen. De invoer van het begrip  hersendood  is een voorbeeld van een interventie uit culturele hoek. De uitvinding van biologisch afbreekbaar plastic is een voorbeeld van een interventie vanuit technische hoek. Een patstelling kan alleen doorbroken worden door een interventie van buiten de discussie.
De geboortes van de gekloonde baby’s van Antinori kunnen de rol van interventie spelen. Smits: ‘Antinori is weliswaar mediageil. Hij voert zijn experimenten uit om te provoceren. Het geeft hem een kick om grenzen te overschrijden. Maar na de geboorte van gekloonde kinderen kunnen we onze verwachtingen en angsten toetsen aan de werkelijkheid. Dat zal zowel voor voorstanders als voor tegenstanders betekenen dat ze hun toekomstverwachtingen moeten bijstellen.’
Fukuyama is negatiever: ‘Misschien moet de regelgeving voor het klonen van mensen wel wachten op de geboorte van een afschuwelijk misvormd kind als gevolg van een mislukte poging tot klonen. De biotechnologische industrie moet erover nadenken of het beter is om zulke problemen te voorkomen via de uitwerking van een systeem dat haar belangen dient door mensen te verzekeren van de veiligheid van het ethisch gehalte van haar producten, of dat ze moet wachten totdat het publiek massaal in opstand komt naar aanleiding van een schokkend ongeluk of een rampzalig verlopen proefneming.’
 
Francis Fukuyama, De nieuwe mens, Uitgeverij Contact, 2002, 320 blz.
Martijntje Smits,
Monsterbezwering, Uitgeverij Boom, 2002, 292 blz.