In de roman Mensen met een hobby overheerst de ironie. 'Naarmate je het leven minder serieus neemt,' vertelt schrijfster en filosofe Désanne van Brederode, 'lichten de dingen op die er echt toe doen.'
Lilly Berkenbosch verdient haar brood met het vullen van tekstballonnetjes bij een strip voor pubermeisjes. Haar vriend is een gevierd fotograaf en heeft in een grijs verleden filosofie gestudeerd. Maar hij heeft het vak vaarwel gezegd. Het interesseert hem gewoon niet meer. Lilly raakt juist steeds meer in de ban van filosofen. Zij is gecharmeerd van Kierkegaard en loopt weg met de onbekende denker Thorwald Hammerson. Zijn werk wordt haar bijbel. Ze gaat de wereld door Hammersons ogen zien, verliest zich in zijn werk.
Lilly Berkenbosch is de hoofdpersoon in Mensen met een hobby, de tweede roman van filosofe Désanne van Brederode. Het boek is 'beslist komisch, maar toch voert de woede de boventoon', schreef een recensent in Het Parool. Van Brederode is sterk in geestige observaties over reclames, lichaamscultus en zogenaamde eruditie. Maar haar hoofdpersoon Lilly kijkt vooral ook met enig dédain naar de wereld om zich heen. Ze begeeft zich in de Amsterdamse grachtengordel en oordeelt genadeloos over de daar residerende kunstpausen, literatuurcritici en fotografen. Ze spaart ook zichzelf niet: Lilly portretteert zichzelf als 'een meisje' dat een tikje te snel oordeelt over anderen en de neiging heeft om zich op te sluiten op een zolderkamertje.
De levens van auteur en hoofdpersoon vertonen opvallende gelijkenissen. In die zin is Mensen met een hobby, net als Van Brederodes debuutroman Ave Verum Corpus, confessieliteratuur. In het nieuwe boek wordt de neiging tot zelfobservatie en zelfexpressie echter onderwerp van milde ironie. Van Brederode constateert bijvoorbeeld dat mensen die, zoals zij, af en toe worstelen met het bestaan 'toch weer elke morgen weten hoe ze moeten opstaan, hoe ze hun gebit schoonhouden, hoe je schoenen poetst, de telefoon moet opnemen, zelfs al is het met een mat: “Hallo”.' Ook de meest fundamentele twijfelaars weten 'hoe je iets te eten koopt, hoe je moet eten, hoe je loopt, zit praat en slaapt. Ze weten bovendien hoe ze moeten vragen hoe het moet. Wat zeuren ze dan?'
Amateurs
Van Brederode wil af van die zwaarmoedigheid: 'Wij zijn allemaal te professioneel', schrijft ze. 'We weten te veel over dingen die we helemaal niet kunnen weten en ook dat weten we weer. We weten waarom we ethisch willen zijn, maar dat woord ethisch alleen al verhindert ons amateurs te worden. Amateurs in de zin van liefhebbers.' Oprechte amateurs liefhebberen losjes met het leven en hebben geen last van die neurotische ernst. Amateurs zijn spontaan. Ze doen gewoon wat hen op het eerste gezicht goed lijkt. Als je professional wordt, ben je daar te bang voor. 'Je bent bang dat je door de mand valt, dat je ontmanteld wordt, dat iemand zal ontdekken dat je wel wilde, maar niet kon – je bent bang voor je eigen amateurisme en tegelijkertijd weet je dat je op je best bent als amateur.'
'De professional komt eigenlijk alleen maar in het begin van het boek om de hoek kijken', licht Van Brederode toe in het Utrechtse filosofiecafé Hofmans Vertellingen: 'Het is de stervensbegeleider van de moeder van Lilly. Die man weet precies hoe het sterven in zijn werk gaat, wat heel raar is, want die man is zelf natuurlijk nog nooit doodgegaan.'
Waar de professional gewichtig over leven en de dood praat, daar lijkt de amateur er nogal luchtig over te doen. Ze zien het leven als een hobby, stelt Van Brederode. 'Dat bedoel ik niet negatief. Het is erg gemakkelijk om lacherig over hobbyisten te doen – over die gekke mensen met hun lijmpistolen, Fimo-klei en theezakjes. Maar als je daar badinerend over doet, denk je klaarblijkelijk dat het op een of andere manier zinniger is om intellectueel bezig te zijn. Dat is dus aanmatigend. Lezen en schrijven zijn ook hobbies. Mijn hobby is toevallig filosofie. Maar ik ben heus geen beter mens omdat ik toevallig ethiekboeken heb gelezen.'
'Ik denk dat schrijven, denken en praten vormen van tijdverdrijf zijn. Aangename vormen tijdverdrijf, dat wel, en misschien dat het voor jou persoonlijk hogere vormen van tijdverdrijf, omdat je er iets meer verstandelijke bevrediging uit haalt. Maar laten we eerlijk zijn: de wereld wordt er niet beter van. Je moet je hobby niet verabsoluteren. Ik probeer mijzelf steeds voor te houden dat er grenzen zijn aan het denken en dat je die grenzen maar beter kunt respecteren. Je kunt heel ver komen met het verstand, en toch moet je niet altijd het laatste woord willen hebben. Persoonlijk wil ik in ieder geval niet denken dat ik weet hoe alles in elkaar zit omdat ik een aantal boeken gelezen heb of mensen heb gesproken. Mijn hobby is niet zinniger dan de hobbies van anderen.'
'Maken we keuzes?'
In Mensen met een hobby wordt hoofdpersoon Lilly af en toe wanhopig van al het gehobby. 'Wat doen wij nou?', vraagt ze zich tijdens een feestje in de Amsterdamse grachtengordel af. 'Maken wij keuzes? Nee. Zetten wij ons ergens voor in? Nee. Zijn wij met de mensheid begaan? Op kleine schaal? Nee. Wij flirten, roddelen, maken ons kwaad over te weinig publiciteit, over verkeerde publiciteit, zijn jaloers, bepalen een pikorde, drinken, kijken bij elkaar af hoe we ons hier gezellig moeten gedragen, vestigen normpjes, vertellen elkaar anekdotes, becommentariëren televisieprogramma's en boeken, presentatoren, deskundigen en columnisten, zoeken naar overeenkomsten in onze saaie privé-levens en onderhandelen over nog te organiseren literaire avondjes en debatten met een publiek dat altijd uit dezelfde betweters bestaat, we attenderen elkaar op leuke mensen en waarschuwen elkaar voor klootzakken en alle borrels en feestjes en samenkomsten lijken op elkaar. Doen we wat? We hebben allemaal onze eigen hobby. Een leuke hobby tot de dood.'
'Ik probeer hier mijn eigen ernst zo extreem door te voeren dat het absurd wordt', legt Van Brederode uit. 'Dat is voor mij de lol. Ik blaas mijn eigen aanleg voor een monomane ernst op. Dan houd ik er een speldje bij en “Bam“! Dat is prettig. Ik heb mijzelf in dit boek dus een les willen leren: plaats de leer niet boven het leven.'
Het valt niet mee om een leer te ontwikkelen en die vervolgens niet te verabsoluteren. Slechts een handjevol denkers lijkt erin geslaagd enige distantie ten opzichte van hun eigen theorieën te houden. De Deense filosoof Kierkegaard, die in Mensen met een hobby, een bescheiden rol speelt, was er meester in. 'Hij hanteerde talloze pseudoniemen voor zijn verschillende teksten', volgens Van Brederode. 'Hij geeft zichzelf zoveel namen als dat hij onderwerpen kiest. Dat vind ik geweldig. Hij leefde zich als filosoof in zijn personage in om vanuit die fictieve persoon een blik op de wereld te werpen. Dat is geen relativisme, want hij laat wel echt zien hoe de persoon, die hij op dat ogenblik speelt, over iets denkt. In die zin neemt hij het spel ernstig.'
'Voor Kierkegaard waren al zijn schrijfsels exercities voor hemzelf. Dat is mijn boek ook. Ik experimenteer met Lilly. Haar leven lijkt aanvankelijk erg op dat van mij, maar onze wegen gaan vervolgens uiteen. De slechte eigenschappen die ik onderdruk, leeft zij volledig uit. Daardoor leer ik veel over mijzelf. Dat spel met Lilly is oprechter dan wanneer ik je mijn echte levensverhaal zou vertellen. Mensen die 'authentiek' over zichzelf praten zijn niet te vertrouwen. Je bent geneigd van alles te verdoezelen. Door een personage te kiezen, kan ik eerlijker zijn en mezelf bevrijden van de valse ernst. Ik loop samen op met mijn hoofdpersoon, die bepaalde karaktertrekken heeft die ik ook heb, en ik laat haar vervolgens een heel ander leven leiden.'
'Lilly probeert moreel verantwoord te handelen door de letter van een of andere morele wet te volgen. Ze verliest zich in boekenwijsheid. Ik heb die neiging zelf ook. Ik houd ervan om dagen in een tekst te zitten. Maar ik weet dat ik het boek af en toe beter dicht kan slaan om even om me heen te kijken. Als je dat doet, zie je wat er echt toe doet en dat er overal mensen zijn die je nodig hebben, die om je roepen. Naarmate je het leven minder serieus neemt, lichten de dingen die er wel toe doen op uit wat je hebt weggekapt. De ironie baant als een soort lakei het pad voor wat er echt toe doet.'
Dit interview vond plaats in filosofiecafé Hofmans vertellingen op 2 april 2001.