Home Kleien, denken en andere hobbies

Kleien, denken en andere hobbies

Door Erno Eskens en Ruben Heij­loo op 14 november 2012

05-2001 Filosofie magazine Lees het magazine

In de roman Mensen met een hobby overheerst de ironie.  'Naar­mate je het leven minder se­rieus neemt,' vertelt schrijf­ster en filosofe Désan­ne van Brede­ro­de, 'lichten de dingen op die er echt toe doen.'

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Lilly Berkenbosch ver­dient haar brood met het vullen van tekst­ballonnetjes bij een strip voor puber­meisjes. Haar vriend is een gevierd foto­graaf en heeft in een grijs verle­den filo­sofie gestu­deerd. Maar hij heeft het vak vaar­wel gezegd. Het inte­resseert hem gewoon niet meer. Lilly raakt juist steeds meer in de ban van filo­so­fen. Zij is gecharmeerd van Kierkeg­aard en loopt weg met de onbe­kende denker Thor­wald Ham­merson. Zijn werk wordt haar bijbel. Ze gaat de wereld door Hammersons ogen zien, verliest zich in zijn werk.

Lilly Berkenbosch is de hoofdpersoon in Mensen met een hobby, de tweede roman van filosofe Désan­ne van Bredero­de. Het boek is 'beslist komisch, maar toch voert de woede de boven­toon', schreef een recensent in Het Parool. Van Brederode is sterk in geestige observaties over reclames, lichaamscul­tus en zoge­naamde erudi­tie. Maar haar hoofdpersoon Lilly kijkt vooral ook met enig dédain naar de wereld om zich heen. Ze begeeft zich in de Amsterdamse grachtengordel en oor­deelt genadeloos over de daar residerende kunst­pausen, lite­ra­tuur­criti­ci en fotogra­fen. Ze spaart ook zich­zelf niet: Lilly por­tretteert zich­zelf als 'een meisje' dat een tikje te snel oordeelt over anderen en de neiging heeft om zich op te sluiten op een zolder­ka­mertje.

De levens van auteur en hoofdpersoon vertonen opvallen­de gelij­kenis­sen. In die zin is Mensen met een hobby, net als Van Brede­rodes de­buutroman Ave Verum Corpus, ­confes­sieli­te­ratuur. In het nieuwe boek wordt de nei­ging tot zelfob­servatie en zelf­ex­pressie echter onder­werp van milde iro­nie. Van Brederode consta­teert bijvoorbeeld dat mensen die, zoals zij, af en toe worstelen met het bestaan 'toch weer elke morgen weten hoe ze moeten op­staan, hoe ze hun gebit schoon­houden, hoe je schoenen poetst, de telefoon moet opnemen, zelfs al is het met een mat: “Hal­lo”.' Ook de meest funda­mentele twijfelaars weten 'hoe je iets te eten koopt, hoe je moet eten, hoe je loopt, zit praat en slaapt. Ze weten boven­dien hoe ze moeten vragen hoe het moet. Wat zeuren ze dan?'

Amateurs

Van Brederode wil af van die zwaarmoe­digheid: 'Wij zijn alle­maal te professio­neel', schrijft ze. 'We weten te veel over dingen die we helemaal niet kunnen weten en ook dat weten we weer. We weten waarom we ethisch willen zijn, maar dat woord ethisch alleen al verhin­dert ons ama­teurs te wor­den. Amateurs in de zin van liefheb­bers.' Oprechte amateurs lief­hebberen losjes met het leven en hebben geen last van die neurotische ernst. Amateurs zijn spontaan. Ze doen gewoon wat hen op het eerste gezicht goed lijkt. Als je professional wordt, ben je daar te bang voor. 'Je bent bang dat je door de mand valt, dat je ont­man­teld wordt, dat iemand zal ontdek­ken dat je wel wilde, maar niet kon – je bent bang voor je eigen amateu­risme en tegelij­kertijd weet je dat je op je best bent als amateur.'

 'De professional komt eigenlijk alleen maar in het begin van het boek om de hoek kijken', ­licht Van Bredero­de toe in het Utrecht­se filosofiecafé Hofmans Vertel­lin­gen: 'Het is de stervensbege­leider van de moeder van Lilly. Die man weet precies hoe het sterven in zijn werk gaat, wat heel raar is, want die man is zelf natuur­lijk nog nooit doodgegaan.'

Waar de professional gewichtig over leven en de dood praat, daar lijkt de amateur er nogal luchtig over te doen. Ze zien het leven als een hobby, stelt Van Brederode. 'Dat bedoel ik niet nega­tief. Het is erg gemak­kelijk om lache­rig over hobby­isten te doen – over die gekke mensen met hun lijm­pis­tolen, Fimo-klei en theezak­jes. Maar als je daar ba­di­nerend over doet, denk je klaarblijkelijk dat het op een of andere manier zinniger is om intellectueel bezig te zijn. Dat is dus aanma­ti­gend. Lezen en schrijven zijn ook hobbies. Mijn hobby is toevallig filoso­fie. Maar ik ben heus geen beter mens omdat ik toe­vallig ethiekboe­ken heb gelezen.'

'Ik denk dat schrijven,­ denken en praten vormen van tijdver­drijf zijn. Aange­name vormen tijdver­drijf, dat wel, en mis­schien dat het voor jou persoonlijk hogere vormen van tijdver­drijf, omdat je er iets meer verstan­delij­ke bevrediging uit haalt. Maar laten we eerlijk zijn: de we­reld wordt er niet beter van. Je moet je hobby niet verabsolu­teren. Ik probeer mijzelf steeds voor te houden dat er gren­zen zijn aan het denken en dat je die grenzen maar beter kunt respecte­ren. Je kunt heel ver ­komen met het ver­stand, en toch moet je niet altijd het laat­ste woord willen hebben. Persoon­lijk wil ik in ieder geval niet denken dat ik weet hoe alles in elkaar zit omdat ik een aantal boeken gelezen heb of mensen heb ge­spro­ken. Mijn hobby is niet zinniger dan de hobbies van anderen.'

'Maken we keuzes?'

In Mensen met een hobby wordt hoofdpersoon Lilly af en toe wanhopig van al het gehobby. 'Wat doen wij nou?', vraagt ze zich tijdens een feestje in de Amsterdamse grachtengordel af. 'Maken wij keu­zes? Nee. Zetten wij ons ergens voor in? Nee. Zijn wij met de mensheid begaan? Op kleine schaal? Nee. Wij flirten, rodde­len, maken ons kwaad over te weinig publiciteit, over verkeer­de publici­teit, zijn jaloers, bepalen een pikorde, drinken, kijken bij elkaar af hoe we ons hier gezellig moeten gedragen, vestigen normpjes, vertellen elkaar anekdotes, becom­mentariëren televi­sieprogram­ma's en boeken, presentato­ren, deskundigen en colum­nisten, zoeken naar overeenkomsten in onze saaie privé-levens en onderhandelen over nog te organise­ren literaire avondjes en debatten met een publiek dat altijd uit dezelfde betweters bestaat, we attende­ren elkaar op leuke mensen en waarschuwen elkaar voor kloot­zakken en alle borrels en feestjes en samen­komsten lijken op elkaar. Doen we wat? We hebben allemaal onze eigen hobby. Een leuke hobby tot de dood.'

'Ik probeer hier mijn eigen ernst zo ex­treem door te voeren dat het absurd wordt', legt Van Brederode uit. 'Dat is voor mij de lol. Ik blaas mijn eigen aanleg voor een monomane ernst op. Dan houd ik er een speld­je bij en “Bam“! Dat is prettig. Ik heb mijzelf in dit boek dus een les willen leren: plaats de leer niet boven het leven.'

Het valt niet mee om een leer te ontwikkelen en die vervolgens niet te verabsoluteren. Slechts een handjevol den­kers lijkt erin geslaagd enige distantie ten opzichte van hun eigen theorieën te houden. De Deense filosoof Kierkegaard, die in Mensen met een hobby, een bescheiden rol speelt, was er meester in. 'Hij hanteerde talloze pseudoniemen voor zijn verschillen­de teksten', volgens Van Brederode. 'Hij geeft zichzelf zoveel namen als dat hij onder­werpen kiest. Dat vind ik geweldig. Hij leefde zich als filosoof in zijn personage in om vanuit die fictieve persoon een blik op de wereld te werpen. Dat is geen relativis­me, want hij laat wel echt zien hoe de persoon, die hij op dat ogenblik speelt, over iets denkt. In die zin neemt hij het spel ern­stig.'­

'Voor Kier­kegaard waren al zijn schrijfsels exercities voor hem­zelf. Dat is mijn boek ook. Ik experimen­teer met Lilly. Haar leven lijkt aanvan­kelijk erg op dat van mij, maar onze wegen gaan vervol­gens uiteen. De slechte eigenschappen die ik onder­druk, leeft zij volledig uit. Daardoor leer ik veel over mij­zelf. Dat spel met Lilly is oprech­ter dan wanneer ik je mijn echte le­vens­verhaal zou ver­tel­len. Mensen die 'authentiek' over zich­zelf praten zijn niet te ver­trouwen. Je bent geneigd van alles te ver­doe­zelen. Door een personage te kiezen, kan ik eerlijker zijn en mezelf be­vrijden van de valse ernst. Ik loop samen op met mijn hoofdpersoon, die bepaalde karaktertrekken heeft die ik ook heb, en ik laat haar vervolgens een heel ander leven leiden.'

'Lilly probeert moreel verantwoord te handelen door de letter van een of andere morele wet te vol­gen. Ze verliest zich in boeken­wijs­heid. Ik heb die neiging zelf ook. Ik houd ervan om dagen in een tekst te zitten. Maar ik weet dat ik het boek af en toe beter dicht kan ­slaan om even om me heen te ­kij­ken. Als je dat doet, zie je wat er echt toe doet en dat er overal mensen zijn die je nodig hebben, die om je roe­pen. Naar­mate je het leven minder se­rieus neemt, lichten de dingen die er wel toe doen op uit wat je hebt wegge­kapt. De ironie baant als een soort lakei het pad voor wat er echt toe doet.'
 
Dit interview vond plaats in filosofiecafé Hofmans vertellingen op 2 april 2001.