Ik was een jaar of zes toen ik op een middag bij mijn vriendinnetje Moira speelde. Met een groepje kinderen maakten we ‘soep’ van modder, bessen en takjes. Iemand kwam op het idee een grotere pan te halen, zodat we meer ‘soep’ konden maken. Toen Moira en haar zusje hun moeder om een grotere pan vroegen, vroegen ze ook maar meteen om een snoepje voor ons allemaal. Moira’s moeder keek haar kinderen streng aan. ‘Jullie weten wat ik altijd zeg hè meiden; kinderen die vragen…’ Moira en haar zusje maakten de zin braaf af: ‘…worden overgeslagen’.
De jaren erna hoorde ik dat zinnetje steeds vaker, het zorgde ervoor dat ik wel twee keer nadacht voordat ik iets vroeg.
Op het eerste gezicht lijkt het zo’n handige, redelijk onschuldige uitdrukking. Kinderen moeten leren dat ze niet altijd krijgen wat ze willen. Bescheidenheid en op je beurt wachten zijn belangrijke levensvaardigheden die we onze kinderen willen meegeven.
Maar willen we tegelijkertijd niet dat diezelfde kinderen later, als ze groter zijn, over vaardigheden beschikken als, ik noem maar wat: nieuwsgierig zijn, assertief zijn, voor jezelf kunnen opkomen, jezelf blijven in verbinding met anderen?
Als volwassene is die ene ongemakkelijke vraag stellen vaak al knap lastig. Het vergt moed, doorzettingsvermogen en nieuwsgierigheid. Zouden we dat niet moeten aanmoedigen in plaats van afremmen? Vinden we dat wellicht zo moeilijk omdat we als kind dit zinnetje vaak voor onze kiezen kregen? Is dit zinnetje per ongeluk onderdeel van onze ‘niet-vraag-cultuur’ geworden?
Mijn oma leerde me gelukkig ooit een uitweg uit deze situatie. Sindsdien heb ik het als een soort missie opgevat om, wanneer ik het zinnetje ook maar hoor, te reageren met: ‘…en kinderen die zwijgen, zullen ook niks krijgen’.