Home In naam van de mensheid

In naam van de mensheid

Door Leon Heuts op 26 maart 2013

10-2004 Filosofie magazine Lees het magazine

Sinds de moord op Theo van Gogh is het debat over de islam verscherpt. Moet de later –  in aanleg ondemocratische later –  islam een Verlichting doormaken, zoals het Westen in de achttiende eeuw? Of ligt de waarde van de westerse Verlichting juist in tolerantie, scepsis en twijfel, zoals de multiculturalisten beweren? Wie zijn de ware erfgenamen van de Verlichting?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dit jaar verscheen een grondige herziening van het boek Voorbij de onschuld van filosofe Baukje Prins. De eerste versie was geschreven in 2000 – het jaar waarin het nieuwe millennium met hoop werd begroet. Kok werd nog gewaardeerd als groot staatsman.

Een jaar later – 9-11 had het aangezicht van de wereld inmiddels veranderd – werd Prins tijdens een lezing over multiculturalisme in het Amsterdamse debatcentrum De Balie geattaqueerd door de toen nog onbekende Ayaan Hirsi Ali. Tijdens deze felle aanval, door Sjoerd de Jong onlangs gememoreerd in NRC Handelsblad, verweet Hirsi Ali Prins dat zij, als comfortabele westerse intellectueel, het belang van de Verlichting weg relativeerde en moslims geen Voltaire gunde.

De lezing van Prins en de attaque van Hirsi Ali bleken profetisch. Prins begon aan een kritisch zelfonderzoek, dat uiteindelijk resulteerde in een herziene tweede editie. Hirsi Ali werd van de Wiardi Beckman Stichting getransfereerd naar de VVD en startte een spectaculaire loopbaan in de politiek en vooral in de media. Ze werd een symbool van het verzet tegen de vrouwenonderdrukking in de islam, en haar moed staat buiten kijf. Maar meer nog werd zij symbool van een dijkbreuk. De multiculturele relativisten zouden willens en wetens verzwijgen dat de islam is doortrokken van ondemocratische principes. Nu, na decennia van taboes, moet ‘de waarheid worden gezegd’: alleen als de superioriteit van de westerse politieke cultuur wordt onderschreven door iedereen in de samenleving, aldus de realisten, kan die samenleving blijven voortbestaan volgens democratische principes.

De ‘realisten’ noemen zich de erfgenamen van de Verlichting. Maar ook de ‘relativisten’ of multiculturalisten verwijzen naar diezelfde Verlichting. Niet alleen voeren ze tolerantie aan als kroonjuweel van het Verlichte denken (dus ook tolerantie ten opzichte van de islam) maar ook de waarde van scepsis en twijfel, zoals Baukje Prins in haar boek. Prins bespeurt bij de realisten weinig tegenzin bij het inperken van vrijheden en rechten, wat een liberale overheid toch zou moeten ervaren als een verraad aan de eigen beginselen. Integendeel, ze ziet een ‘bijna triomfantelijke’ bereidheid tot een ‘liberale jihad’.

Ware erfgenamen?

Het is verraderlijk om de Verlichting aan te voeren als bewijsstuk voor de eigen waarheid. Op de eerste plaats omdat ‘Verlichting’ een zeer diffuus begrip is, maar ook omdat wordt verwezen naar een radicaal politiek geluid uit het verleden, dat we tegelijkertijd liever niet willen horen. We smoren het geluid, uit angst voor confrontatie – een strategie die met name door relativisten wordt beoefend. Of we overschreeuwen het geluid met een luide stem die uitsluitend overtuigd is van eigen gelijk. We moraliseren de radicale politieke ruimte die de Verlichting biedt, zien die ruimte louter als een bewijs van onze goedheid en niet meer als wat het eigenlijk zou moeten zijn: ruimte. Dat is de strategie van de realisten. Overigens zijn beide strategieën, smoren of overschreeuwen, meer aan elkaar verwant dan op het eerste gezicht lijkt. En dat terwijl het opnieuw inzien van de radicale consequenties van de Verlichting de enige manier is om uit de huidige impasse – die met de brute moord op Theo van Gogh manifest is geworden – te geraken. Een consequentie die ondermeer een brede, politieke stroming inhoudt, geïnspireerd door de islam.

De politieke waarheid van liberale en republikeinse Verlichtingsdenkers luidt om te beginnen dat de rechtsstaat zich in principe zo min mogelijk bemoeit met het sociale of morele. De rechtsstaat is er niet om de vragen over wat ‘goed’ is te beantwoorden; iedere burger moet dat voor zichzelf uitmaken. De rechtsstaat geeft louter de formele grens aan, opdat burgers in staat zijn te streven naar later geluk –  zonder al te veel elkaar in de weg te zitten. De waarheid van de Verlichting begint dus in feite in vrijheid.

Die liberale traditie wordt verweten dat ze zo zwaar op vrijheid leunt, dat ze een politiek voorstaat die inhoudsloos is. Ze zou een politiek onderschrijven die het algemeen welzijn heeft gedegradeerd tot particuliere belangenstrijd, formeel verwijst naar de rechtsstaat als een begrenzing van deze strijd, maar zichzelf heeft teruggetrokken in duistere en kleine achterkamertjes. ‘Waarheid’ wordt in zo’n opvatting een relatief begrip: iedereen heeft zijn eigen waarheid. Het gevolg is dat de concrete politiek niets meer is dan een managementkwestie. Uiteindelijk, zeggen critici, is dit de reden van de kloof tussen Den Haag en samenleving.

Als politiek een kwestie van management is, dan gaat ze nergens meer over. Er worden geen beslissingen genomen op basis van ideologische overtuiging, maar op basis van ‘haalbaarheid’ of ‘feitelijkheid’. En dat leidt maar tot compromissen in het schemerdonker, eeuwige consensus en het afschudden van ideologische veren.
Maar als de liberale traditie inderdaad heeft geleid tot een ideologische kaalslag, dan begrijpt het haar eigen Verlichte oorsprong niet meer. Die is namelijk revolutionair. Het is waar dat de formele rechtsstaat een typisch liberaal en republikeins gedachtegoed is, maar dat formalisme moet worden gezien als een mogelijkheid van het individu om zich te emanciperen tegenover de staatsmacht. De rechtsstaat is in principe inderdaad niets meer dan de institutionele regeling van deze emancipatie die daarmee ruimte biedt aan het individu om zich uit te kunnen spreken, met name ook politiek.

Dat impliceert niet dat er om het even wat kan worden geroepen, of dat politiek slechts een particuliere belangenstrijd is die streeft naar een vlakke consensus. De formele rechtsorde biedt slechts de ruimte opdat de politieke strijd kan beginnen. Hoewel zij nooit moralistisch kan zijn, is ze niet verstoken van iedere moraal: de formele rechtsorde biedt de vrijheid opdat de strijd om het politieke oordeel plaats kan vinden. Andersom kan deze strijd overigens de vrijheid als doel hebben. Grosso modo is de rechtsstaat de politieke vertaling van het kantiaanse morele uitgangspunt dat geen mens slechts een middel kan zijn, maar altijd ook een doel. En hoewel Kant zelf terugschrok – wellicht om redenen van zelfcensuur – voor de revolutionaire consequenties van deze politieke vertaling, rust het passionele hart van de Franse Revolutie op dit morele fundament. Deze passie behelst de strijd van bezit- en rechtelozen om hun particuliere misstand een universele betekenis te geven. Dat houdt in dat geen mens zijn lot in handen zou moeten leggen van een omnipotente machthebber, maar autonoom vorm zou moeten kunnen geven aan zijn leven. Daarom is de Franse Revolutie ook geen ordinaire machtscoup, die slechts de ene machthebber inruilt voor de ander. Het is een strijd van buitengeslotenen, in naam van de mensheid, met als doel vrijheid en gelijkheid.

Waarheid-in-actie

De inzet van de revolutie is een rechtsstaat waarin ieder mens een politiek subject is, iemand die zijn stem kan laten horen in de publieke ruimte, die zich op zijn minst vertegenwoordigd ziet in een politieke beweging. Omdat de kracht hiervan universeel is –ze overstijgt het Franse volk –  kun je spreken van waarheid: een politieke daad is waarheid-in-actie. Hoewel doorgaans in de Nederlandse politiek deze passie voor waarheid danig is uitgedoofd, is ze – op zijn minst potentieel Of  – altijd de inzet van elke politieke strijd. Dat wil niet zeggen dat ze ook redeloos is: iedere particuliere ideologie moet de toets van het universele doorstaan. Net zoals de verpauperde Franse bevolking in naam van de mensheid sprak, moet in principe iedere politieke beweging de mensheid op het oog hebben. Een politieke beweging in Nederland zou, om het bescheiden te houden, geen plaats moeten hebben in het politieke machtenspel als ze slechts het privé-belang nastreeft.

Natuurlijk wordt de notie van politiek hier op de spits gedreven. Niet iedere dag op Het Binnenhof hoeft in naam van ‘de waarheid’ te staan. Bovendien mogen we blij zijn dat de parlementaire democratie de strijd heeft weten te ritualiseren. Dagelijkse politiek behelst ook compromissen zoeken, anders dreigt een voortdurende bestuurlijke impasse. Maar toch is het soms goed – zeker in crisistijd – om de zaken op de spits te drijven, of door te denken in hun meest extreme consequentie. Wie politiek uitsluitend ziet als het ‘terrein van het mogelijke’, heeft geen oplossing voor de huidige crisis.

Dit betekent overigens niet dat er geen ruimte meer zou zijn voor empathie en medeleven. Integendeel: er is een groot gebrek aan. Maar empathie heeft pas werkelijk waarde als diegene met wie je meeleeft gelijkwaardig is aan jou. De oproep tot dialoog en begrip, zoals Balkenende dat doet, is daarom vooralsnog krachteloos. En dialoog vraagt om gelijkwaardige gesprekspartners. Op dit moment zijn moslims dat beslist niet. In het politieke machtenspel spelen zij geen rol van betekenis. Er is geen sprake van een sterke, islamitische politieke beweging.

Filosofen in de twintigste eeuw – Adorno, Marcuse, Foucault – hebben erop gewezen hoe de radicale consequenties van de Verlichting nooit ten volle zijn aanvaard. Eerder is er een politieke én culturele constante van beheersings- en neutraliseringsstrategieën. Relativisten en realisten passen, ondanks de huidige tweespalt, perfect in deze analyse. Relativisten sloten moslims op in hun ‘eigenheid’. De stem van moslims werd gesmoord in belangenverenigingen, platforms en multiculti-kookclubjes. Daardoor kregen ze nimmer de kans te onderzoeken of hun particuliere achtergrond de universele toets kan doorstaan. In het ergste geval kunnen daardoor in naam van het ‘multiculturalisme’ mensonterende omstandigheden – zoals vrouwenbesnijdenis – blijven voortbestaan. Je zou willen dat moslims op politiek niveau zouden kunnen aantonen dat ze maatschappelijk zijn achtergesteld, dat ze de kans krijgen dit schandaal te verwoorden voor iedereen die gelooft in de gelijkheid van alle mensen. Terwijl zij zelf daarmee tegelijkertijd moeten nadenken wat het politieke ideaal van ‘gelijkheid’ betekent voor hun eigen cultuur – zoals wij dat overigens allemaal moeten doen.

Realisten zeggen daarentegen wél het radicale idioom te spreken waarmee de Verlichting de wereld heeft verrijkt. Uit dat kamp zijn althans woorden te horen als ‘strijd’, ja zelfs ‘oorlog’. Het wachten is op de realist die voorstelt om F-16’s over de grote steden te laten scheren, en wijken waarin veel moslims wonen te bestoken met boeken van Voltaire. Maar tegelijkertijd zien ze de Verlichting als een manier om rust en orde terug te brengen in dit verweesde en dolende land. Dat is nu precies onmogelijk: de Verlichting is een medicijn noch een tegengif voor radicalisme. Ze biedt de formele vrijheid om waarheid te laten geschieden, maar realisten zien deze vrije ruimte zelf als morele onderbouwing van hun gelijk. Vrijheid op zich biedt echter geen grond voor waarheid – die strijd moet immers nog beginnen. Het dictum van één van de grondleggers van de moderniteit – Thomas Hobbes – is illustratief: Auctoritas non veritas facit legem: de instelling van wet en orde heeft geen definitieve waarheidsgrond. Alleen politieke strijd kan in naam van de waarheid worden gevoerd. De overtuiging van het eigen morele gelijk leidt uiteindelijk wél tot een systematische uitschakeling van de mogelijke politieke tegenstander. De middelen om ons morele gelijk bevestigd te zien mogen dan ook steeds zwaarder worden. Het begint met het beledigen van moslims in columns. Waar eindigt het? Bij een minister van Integratie die in Buitenhof als antwoord geeft op de vraag wat ze vindt van het platbranden van moskeeën: ‘Verschrikkelijk, maar we moeten niet vergeten dat er een moord is gepleegd, en dat is veel erger’? Met andere woorden: zij begaan het grootste kwaad. Of bij diezelfde minister die in een perfect geënsceneerd toneelstukje – camera’s van De Telegraaf erbij – geen hand krijgt van een imam en zegt: ‘Waarom niet? Ik ben toch gelijk?’, terwijl lezers van De Telegraaf nog eens keer mogen roepen: ‘Zie je wel, zij deugen niet’. Laat Verdonk een volgende keer publiekelijk haar hand weigeren door een orthodoxe rabbi? Neen, de uitgestoken hand is de zoveelste manier om het morele gelijk te halen – tegenover moslims.

Waar eindigt dit? Bij een ‘voorwaardelijk burgerschap’ voor moslims, en een inperking van burgerrechten zoals Bart Jan Spruyt, voorzitter van de conservatieve Burke Stichting opperde? Als dat in naam van de Verlichting gebeurt, dan is hier simpelweg sprake van morele corruptie.

Als we de waarheid haar werk willen laten doen, dan is het tijd voor een brede, politieke stroming, geïnspireerd door de islam. Een stroming die het recht voor moslims opeist politiek gehoord te worden. Een stroming die ook de plicht met zich meebrengt de eigen culturele en religieuze identiteit te wegen, en te vergelijken met een universele maatstaf. Niet om de gulden middenweg te zoeken, of de scherpe kantjes van die cultuur af te vijlen, maar om een claim te kunnen leggen op waarheid. Om te mogen spreken wat hen niet bevalt aan onze cultuur, en vooral de marginale rol die zij daarin spelen. Pas als wij hen die ruimte geven, en daadwerkelijk de politieke consequentie durven trekken uit hun woorden, kunnen wij ook eerlijk spreken over wat ons niet bevalt aan hen. Dit is de belofte van de Franse Revolutie: vrijheid, maar vooral gelijkheid en, wie weet, broederschap.