Elke Wiss is praktisch filosoof en stelt hier elke maand vragen bij stellige uitspraken die ze tegenkomt.
Laatst zei ik het bijna zelf. Ik begon de eerste paar woorden van de zin al te pruttelen. Zomaar, oepsdefloeps, achteloos, rolden ze over mijn lippen. Ik stopte – net op tijd om de laatste woorden in te slikken, niet op tijd om een vleug schaamte te ontlopen.
Ben ik nu op een leeftijd dat het logisch of zinvol is om een zin te beginnen met ‘in mijn tijd…’?
Mijn aarzeling zit ‘m niet zozeer in ‘..was dat anders’. Natuurlijk waren dingen anders, ooit, vroegah, in een andere tijd dan de huidige. Dingen veranderen, ook al willen we soms van niet. ‘Anders’ wordt in deze specifieke zin al snel synoniem voor ‘beter’, en dat kun je je natuurlijk afvragen.
Is ‘anders’ daadwerkelijk ‘beter’, of geloven we dat gewoon graag?
Dat geloof zou zo’n uitspraak wel rechtvaardigen natuurlijk.
Wat me vooral bezighoudt is dat idee van ‘in mijn tijd…’. Wanneer je een zin begint met ‘in mijn tijd…’, dan verwijst dat naar een periode die achter je ligt. Een periode waarin je jong was. Ik heb nooit iemand ‘in mijn tijd…’ horen gebruiken waarbij verwezen werd naar een toekomst. Ook niet naar een recent verleden; ‘mijn tijd’ lijkt vooral te gaan over een verder verleden; vroeger, die tijd waarin ik jonger was, jeugdig. Zijn we dan gewoon nostalgisch ingesteld? Of vinden we het zo normaal dat ‘in mijn tijd’ vooral jong, vroeger en jeugd impliceert dat we niet eens meer zien dat we onszelf wellicht tekort doen?
Betekent ‘in mijn tijd…’ dat mijn beste tijd geweest is?
Of zou ‘mijn tijd’ ook nog voor me kunnen liggen?
Na het pruttelmoment waarbij ik bijna zelf hardop uitsprak dat ‘mijn tijd’ achter me ligt, bedacht ik: er is geen ‘mijn tijd’, er is geen ‘vroeger was het anders of beter’.
‘Mijn tijd’ is nu.
En nu.
En nu.
En nu.