Home Ideologie met lege handen

Ideologie met lege handen

Door Marije de Vries op 26 maart 2013

06-2004 Filosofie magazine Lees het magazine

Bush en Blair zetten met veel machtsvertoon hun liberale ideologie tegenover het islamitisch terrorisme, maar blijven overduidelijk kwetsbaar. De Duitse staatsrechtgeleerde Carl Schmitt (1888-1985) zou dat niet vreemd gevonden hebben. Volgens hem is het liberalisme niet echt politiek en kan het dus geen vuist maken.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Bij de installatie van de Republiek van Weimar (1919), de eerste democratische staatsvorm in Duitsland, knarsten vele conservatieven op hun tanden. Decennialang waren zij gelukkig geweest onder Bismarck – een tijdperk waarin traditie, rangen en standen, orde en zekerheid belangrijke rollen speelden. De staat, het tegenwoordige Duitsland, was iets om trots op te zijn en vervulde een groot deel van hun identiteit. Van de nieuwe staatsvorm, geïnspireerd door het socialisme en liberalisme, was het nog maar de vraag of het iets zou zijn waar ze zich mee konden vereenzelvigen.

De conservatieve Carl Schmitt hield zich als staatsrechtgeleerde bezig met het bestuderen van de oude en nieuwe staat. Hij was een aanhanger van de Duitse positivistische staatsleer die sinds de tweede helft van de negentiende eeuw aanzien genoot binnen de wetenschap. Met deze leer als vertrekpunt kwam hij tot conclusies waar ‘Weimar’ weinig positief uit naar voren kwam. Het liberalisme en de sociaal-democratie, kortom: het politieke fundament van de huidige westerse wereld, moesten het ontgelden in zijn boeken. Vooral in zijn boek Der Begriff des Politischen (in het Nederlands vertaald als: ‘Het begrip politiek’), dat in 1932 verscheen, trok Schmitt fel van leer tegen het liberalisme. Hij was er van overtuigd dat het liberalisme niet werkelijk politiek was, en daardoor zelfs gevaarlijk.

Waarom vond Schmitt het liberalisme gevaarlijk? Op het eerste gezicht lijkt het liberalisme immers een mensvriendelijke ideologie: het komt op voor de rechten van het individu, accepteert een verscheidenheid aan meningen en laat mensen betrekkelijk vrij in hun doen, laten, spreken en schrijven. Bovendien heeft het liberalisme oorlog vervangen door economische concurrentie en ethische discussie, waarmee aan Hobbes’ pleidooi voor zelfbehoud voldaan wordt. Het buitenland is geen vijand meer maar een mogelijke afzetmarkt en als er problemen zijn, tussen mensen of groepen mensen, dan praten we net zo lang tot ze opgelost zijn. Instanties als de Verenigde Naties, Amnesty International en ons parlement zijn gebaseerd op deze liberale ideeën.

Maar Schmitt achtte het liberalisme helemaal niet mensvriendelijk. Volgens hem horen vijanden, net als vrienden overigens, bij de natuur van de mens. En een mogelijke oorlog hoort daar ook bij, hij is noodzakelijk en onvermijdelijk. Deze (natuur)toestand ontkennen, is de aard van de mens ontkennen. De mens leeft nu eenmaal optimaal in een situatie waarin ‘een volgens een reële mogelijkheid strijdende collectiviteit tegenover een andere collectiviteit staat’ – en dat hebben we te accepteren. Schmitt vindt politiek, het bestaan van een vijand en de mogelijkheid tot een gewelddadig treffen, zelfs zo belangrijk dat mensen bereid moeten zijn er voor te sterven.

Lege ideologie

Aangezien het liberalisme zijn politieke macht overhevelt naar de economische arena en de ethische discussie, verdwijnt het onderscheid tussen (politieke) vriend en vijand. Volgens Schmitt ontstaat er daardoor een wereld zonder ernst, vol amusement, kunst, recht, economie en cultuur. Mensen zullen daardoor niet meer weten waar het werkelijk om draait in het leven, wat echt belangrijk is: politiek. Daardoor is het liberalisme geen politieke ideologie, maar slechts een kritiek: ‘de negatie van het politieke dat in elk consequent individualisme besloten ligt, leidt weliswaar tot een politieke praktijk van het wantrouwen jegens alle denkbare politieke machten en staatsvormen, maar nooit tot een eigen positieve theorie van staat en politiek’. Daarmee vond hij het liberalisme een ‘lege ideologie’.

Schmitt denkt wel te weten waarom het liberalisme de politieke macht wil overhevelen naar de arena’s van economie en discussie: zij hoopt politieke macht daarmee ‘onschadelijk’ te kunnen maken. Hij gelooft echter niet dat politieke macht (en oorlog) op deze wijze kan verdwijnen. Niet-politieke groeperingen, zoals liberalen, bereiken met hun houding volgens hem alleen dat hun macht bij een ander komt te liggen. Net als de romanticus, die altijd in dienst van beslissingen van andere, niet-romantische, mensen staat. Het liberalisme leidt daardoor tot onmenselijke en onbeheersbare situaties: de politieke wereld heeft geen bestemming meer en vijanden zijn opeens overal. De publieke vijand, zoals die bestond in Schmitts ideale staat, is immers afgeschaft en vervangen door de private vijand die overal en onverwacht toe kan slaan.

Niet alleen door hun afwijzing van politieke macht, ook op andere wijze zijn liberale maatschappijen volgens Schmitt gevaarlijk bezig: in oorlogen. Hun vredelievende ideeën ten spijt, voeren de liberale maatschappijen namelijk nog steeds wel gewoon oorlogen. Maar om die te kunnen verantwoorden moet zij die voeren in de ‘naam der mensheid’. Immers: een ‘ouderwetse’ oorlog is ordinair en in tegenspraak met de neutraliteit en het pluralisme waar het liberalisme voor staat. Daarom valt Bush Irak binnen onder het mom van de mensenrechten die door Saddam Hoessein geschonden zouden worden. En daarom ook sprak hij van ‘een aanval op de mensheid’ toen terroristen het WTC binnenvlogen.

Volgens Schmitt ensceneren moderne machthebbers in een oorlog een showproces dat de morele en fysieke vernietiging van de politieke vijand als doel heeft. En dat gaat verder, is omvangrijker en gevaarlijker, dan de oorlog zoals die vroeger tussen staten gevoerd werd (‘met zin voor recht en wederkerigheid’). Immers: ze degraderen de vijand in morele en andere opzichten en tot de ‘onmenselijke gruwel die niet slechts moet worden afgeweerd maar, die definitief moeten worden vernietigd’. Alleen het terugdringen van de vijand tot achter de grenzen is niet meer genoeg. Sterker nog: oorlogen worden heden te dage ‘preventief’ gevoerd om het risico van terreur te verminderen.

Probleem is bovendien dat er bij het opleggen van mensenrechten veelal mensenrechten van de vijand geschonden worden. Moderne precisiewapens, sancties, hongerblokkades en andere door liberale maatschappijen ontwikkelde instrumenten om oorlog te voeren ten spijt: oorlog is nooit schoon en blijft altijd indruisen tegen de officiële leest (respect voor het individu) van de liberale geest. Ook zijn de liberale landen niet consequent: ze helpen Albanezen wel, maar de Koerden of Palestijnen niet. Volgens Schmitt zijn liberale maatschappijen daarmee hypocriet en gevaarlijk bezig en kunnen ze beter – net als vroeger – als staten oorlog gaan voeren.

Nazi

Carl Schmitt maakte zich weliswaar druk over het gevaar van het liberalisme, minder gevaarlijk achtte hij het nationaal-socialisme, zo bleek in 1933. Hij schreef zich destijds in bij de NSDAP, de partij van Hitler. Een jaar later verscheen een herdruk van zijn Der Begriff des Politischen, boordevol antisemitische uitlatingen. Schmitt ontpopte zich tot nazi-ideoloog en schreef onder meer het lemma ‘politiek’ voor een nationaal-socialistisch handboek. In 1936 viel hij in ongenade bij Hitler en kompanen en werd uit de partij gezet. Na de oorlog verscheen een herdruk van zijn Der Begriff des Politischen, maar dan wel de versie uit 1932. Hiermee distantieerde hij zich stilzwijgend van de uitgave uit 1933.

Toch zou het zonde zijn om Schmitts ideeën vanwege zijn nazi-sympathieën bij het grofvuil te zetten. Zijn ideeën kunnen de westerse liberale wereld helpen met het verduidelijken van hedendaagse issues als het islamitisch terrorisme. Ger Groot sprak in het mei-nummer van Filosofie Magazine de hoop uit dat het Westen zich niet (verder) zou laten besmetten door de logica (‘amorele absoluutheid’) van de terroristen. Maar kan Groot de schuld wel schuiven op (de invloed van) de extreme moslims? Is het feit dat de westerse staten zich ‘slecht’ gaan gedragen niet het bewijs dat het liberalisme bepaalde essentiële elementen om te kunnen slagen, mist?

Schmitt zou zeggen van wel. Hij zou ons vertellen dat deze tijd haar metafysische tegenstellingen moreel en economisch versluierd heeft. En dat de liberalen het wezenlijke van de politiek – vijand en conflict – ontkennen, en daarmee de politiek. Met als consequentie dat een liberale staat geen echte politieke eenheid kan vormen, maar slechts een maatschappij, en met lege handen tegenover (wel politieke) ‘strijdende collectieven’ staat. Dit is de reden waarom Bush en Blair wanhopig naar middelen grijpen die niet binnen hun liberale ideologie passen. De procesloze opsluitingen in Guantanamo Bay, het doden in de Irak- en Golfoorlog, het Koude Oorlog-achtige zwart-wit denken (‘you are with or against us’) en het negeren van de Verenigde Naties; het zijn allen pogingen politieke macht – die ze blijkbaar op andere wijze binnen het liberalisme niet kunnen verkrijgen, maar toch nodig hebben – te grijpen.

Bovendien zou Schmitt zich afvragen wie dan de ‘economische en technische centralisering’  in handen hebben gekregen in een wereld waar de echte politiek, de staatsmacht, verdwenen is. Duidelijk is dat bedrijven door het liberalisme steeds machtiger zijn geworden, terwijl de politieke verantwoording bij de liberale regeringen blijft liggen. Waar Bush en Blair met lege liberale handen staan, hebben economische strategen, bijna ongemerkt doch door toedoen van de liberalen, de wereldmacht gegrepen. De politieke macht is verschoven van staat naar bedrijf. En niet zonder consequenties: een ongelijke verdeling van de welvaart (en daarmee een toenemend aantal vluchtelingen), werkeloosheid, aantasting van het milieu, steeds dikker worden mensen in het Westen, oorlogen, armoede en doden in de Derde Wereld, et cetera. Het is nog maar de vraag of deze gevolgen van het liberale beleid nog in overeenstemming zijn met de oorspronkelijke geest van het liberalisme: respect en liefde voor het individu.

Dit is het derde deel van een serie over critici van het liberalisme

Carl Schmitt (1888-1985)

De rechtsgeleerde en politiek filosoof Carl Schmitt wordt in 1888 in het Duitse Plettenberg geboren – de plek waar hij, op 96-jarige leeftijd, ook sterft. Vandaag de dag wordt hij in Europa als een van de meest significante politieke denkers van de twintigste eeuw beschouwd. Als persoon is hij omstreden, omdat hij, vanaf 1933 sympathiseert met het nationaal-socialistische regime.

Schmitt studeert staat- en rechtswetenschappen en promoveert, in 1910, aan de Universiteit van Straßburg op een proefschrift over schuld. In 1916 wordt hij daar aangesteld als docent. In 1921 wordt Die Diktatur gepubliceerd – Schmitt onderzoekt daarin de staatsrechtelijke fundamenten van de Weimar-republiek. Zijn bekendste werk, Der Begriff des Politischen, verscheen later, in 1927. In 1933 wordt Schmitt lid van de NSDAP en krijgt hij een aanstelling als Hoogleraar in de Rechten aan de Universiteit van Berlijn. Hij zou dat tot 1945 blijven – na de oorlog verblijft Schmitt enkele jaren in gevangenschap. Tot zijn dood in 1985 houdt Schmitt zich verder afzijdig van het politieke discours.

Meer over Carl Schmitt op de Franse site:
http://www.geocities.com/nomos_fr/

Een Duits artikel van Martin Blumentritt over de politieke theorie van Carl Schmitt:
http://www.comlink.de/cl-hh/m.blumentritt/agr157s.htm

Een Engels artikel van Alan Wolf over de betekenis van Schmitt in de huidige, Amerikaanse politiek:
http://chronicle.com/free/v50/i30/30b01601.htm