Ian Buruma – Amerikaan met Nederlandse wortels – keerde kortstondig terug naar het land van Fortuyn, Hirsi Ali en van Gogh. Hij ontdekte dat Nederlanders hun klassenbewustzijn verdringen. En dat de ideeën van Mohammed B. zo exotisch nog niet zijn.
‘Nederlanders lijken het niet te zien. Ik denk dat ze het verdringen’, zegt Ian Buruma. ‘In elk geval verdoezelen ze het feit dat Nederland net zo’n standenmaatschappij is als Engeland. Alleen wanneer je dat onderkent, begrijp je waarom men Hirsi Ali zo verguisde, terwijl Pim Fortuyn werd vergoddelijkt.’
Ian Buruma is even terug in Nederland ter promotie van zijn eerste boek over Nederland: Dood van een gezonde roker. Een boek dat véél onderwerpen ter sprake brengt. De ideologische ontwikkeling van Mohammed Bouyeri, bijvoorbeeld. Of de Verlichtingsidealen van Ayaan Hirsi Ali. En de verhulde nostalgie van Paul Scheffer, auteur van Het multiculturele drama. ‘Bij hem proef ik een heimwee naar vroeger, toen jonge intellectuelen in Amsterdam het gevoel hadden dat ze pioniers waren van een nieuwe tijd van seksuele en religieuze bevrijding. De moslims zijn de spelbrekers, ze zijn niet welkom, want ze bederven het feest.’
Ook komt Buruma in zijn boek vaak terug op de standenmaatschappij die Nederland nog steeds is. ‘Waarom lopen zoveel Nederlanders weg met Rita Verdonk? En waarom niet met Ayaan? Ik denk dat het ons niet beviel dat Hirsi Ali zo duidelijk van aristocratische huize is. Hoogopgeleid, uit een vooraanstaand gezin in Afrika, met een vader die in de VS werkt en studeerde. Ayaan heeft klasse, is in alles een elegante diva, ook al ziet ze dat zelf niet zo. Deze adellijke vrouw komt dan op visite bij dorpsvrouwen uit de Marokkaanse Rif. Deze Marokkaansen vinden haar al snel arrogant en hautain, want zij voelen dat standsverschil natuurlijk haarfijn aan.
Rita Verdonk is in alles tegengesteld aan Ayaan. Zij is de archetypische Hollandse vrouw, recht voor z’n raap, met beide benen op de grond. Zij heeft anti-elitaire trekken en veel Nederlanders bevalt dat. Want zij appelleert aan het idee dat er geen standen en klassen zijn. Geen wonder dat het tussen Verdonk en Hirsi Ali niet klikte.
Daarentegen spéélde Pim Fortuyn met het Nederlandse standsbewustzijn. Enerzijds gaf hij af op de elites die Nederland onder Paars bestuurden. Anderzijds suggereerde hij dat hij dat wereldje van binnenuit kende, dat hij er óók bij hoorde. Die quasi-aristocratische houding, de naamsverandering van Fortuin in Fortuyn, zijn peperdure Daimler, het Rotterdamse Pallazo, die homofiele koketterie met zijn hondjes Kenneth en Carla. Maar omdat het allemaal half ironisch was, keken de mensen daardoorheen. Fortuyn deed wat je ook bij Amerikaanse minderheden ziet. Voor de oorlog noemde de zwarte jazzmusicus Edward Ellington zich al “Duke” Ellington. Vandaag behangen veel zwarte hiphopsterren zich met goud. Ze versieren zich zo overdadig om de rijke aristocratie te persifleren. Maar er zit een serieuze ondertoon in. Enerzijds is het een parodie, anderzijds schemert de aspiratie erdoorheen om wel degelijk bij die hogere stand te horen.’
Aldus Ian Buruma. Hij zit enigszins ineengedoken achter een grote tafel bij zijn uitgeverij in Amsterdam. Kopje koffie, versleten spijkerbroek, dito jasje. De power suit van de denkende elite. Buruma werd in 1951 geboren in Den Haag en zwerft sinds 1975 over de wereld. Hij was filmmaker in Tokyo, onderzoeker in Berlijn, Oxford en Washington, redacteur in Hongkong en Londen, en is nu hoogleraar in New York. Bovenal is Buruma een publiek intellectueel die zijn ideeën vaak ventileert via de New York Times en de Guardian. Maar die gaan niet over het Nederlandse standsbewustzijn. Hier becommentarieert Buruma de grote thema’s.
Op 17 juni 2002 sloeg een van die commentaren in als een bom. Die dag drukte de New York Review of Books een lang essay van hem af onder de titel ‘Occidentalism’. Het stuk, dat Buruma schreef met zijn Israëlische evenknie Avishai Margalit, was een sensatie. Vijf maanden na de aanslagen van 11 september wisten Buruma en Margalit ons beeld van het moslimfundamentalisme compleet overhoop te halen. Terwijl tout le monde zich het hoofd brak over de mysterieuze figuur Osama bin Laden en diens al even geheimzinnige denkbeelden, betoogden Buruma en Margalit dat het denken van Al Qaida helemaal zo buitenissig niet was.
Integendeel. Bin Laden en zijn kornuiten haalden hun ideeën over het Westen, het Avondland, de ‘Occident’, regelrecht uit het hart van dat westerse denken zelf. En dan met name uit de Duitse Romantiek. Want wie even door het islamitische jargon heen kijkt, zo meenden Buruma en Margalit, ontdekt belangrijke motieven uit het werk van Hegel, Heidegger, Herder, Fichte, Werner Sombart, Ernst Jünger en Oswald Spengler.
Deze Duitse Romantiek is een belangrijke schakel in een lange Europese tegenbeweging. Een stroming die van meet af aan de verworvenheden van de moderne samenleving ter discussie stelde. Zij begint zo ongeveer bij de katholieke Contrareformatie in de zeventiende eeuw en loopt dan verder via de Contraverlichting in de achttiende eeuw, de romantiek in de negentiende eeuw, het fascisme en nationaalsocialisme in eerste helft van de twintigste eeuw, tot het antikapitalisme en antiglobalisme in de tweede helft van die eeuw. Vandaag zijn het islamitische fundamentalisten die volop gebruikmaken van deze onderstroom in het westerse denken.
Stad
In hun essay zoomen Buruma en Margalit in op vier thema’s die in de Europese tegenbeweging telkens weer opduiken en door de islamitische fundamentalisten in een nieuw jasje zijn gestoken.
Op de eerste plaats is dat een hartstochtelijke afkeer van de Stad. ‘Die heeft een imago van ontworteld, arrogant, gulzig, decadent en frivool kosmopolitisme’, zegt Buruma. ‘Romantici en islamisten zijn ook afkerig van de westerse geest zoals je die tegenkomt in de wetenschap en het rationalisme. Al even vijandig staan ze tegenover de gevestigde burgerij. De manier waarop de burger leeft, in zijn doorzonwoning, met zijn pensioenregeling en verzekeringen, staat haaks op het leven van de zelfopofferende held uit de romantiek. Als laatste is er vijandigheid tegen de ongelovige. Die is materialistisch, ordinair en zonder enig gevoel voor het hogere. Hij moet worden verpletterd om plaats te maken voor een wereld van zuiver geloof. En bij een groepje radicale islamisten, zo weten we inmiddels, is deze vijandigheid zo sterk dat zij alles wat je met het Westen associeert willen vernietigen.
Wat we met dat essay níét wilden, is het veroordelen of demoniseren van de islamisten, laat staan van de islam’, zegt Buruma. ‘We wilden hun ideeën begrijpen. We willen laten zien dat ze een geschiedenis hebben en dat die geschiedenis misschien wel meer in Europa ligt dan we willen toegeven. Daarmee zetten we ons af tegen de gedachte dat we een kruistocht moeten voeren tegen de islam. Wanneer het klopt dat het denken van de politieke islam wortelt in de Europese geschiedenis, dan heeft de liberale islam waarschijnlijk óók allerlei wortels in Europa. Alleen al het feit dat het Westen en het Oosten voor een belangrijk deel uit de dezelfde ideeëngeschiedenis putten, maakt het hele idee van ‘‘botsende beschavingen’’ volstrekt onzinnig.’
Van Gogh
11 september 2001 schokte de wereld, 2 november 2004 ontredderde vooral Nederland. Vanuit New York volgde Buruma de ontwikkelingen die volgden op de moord op Van Gogh. Hij raakte gefascineerd. En in 2005, dertig jaar nadat hij Nederland had verlaten, keerde Buruma voor drie maanden terug. Hij betrok een huis in Amsterdam en begon te praten met iedereen die er in de hoofdstad toe doet: Paul Scheffer, Ahmed Aboutaleb, Jan Blokker, Job Cohen, Afshin Ellian, Ayaan Hirsi Ali en nog dertig anderen. Uit al die gesprekken componeerde hij zijn Dood van een gezonde roker. Daarin legt hij de recente geschiedenis nog eens op de snijtafel. En met verrassend resultaat.
‘Er loopt een duidelijke lijn van “Occidentalisme” naar Dood van een gezonde roker’, zegt Buruma. ‘Natuurlijk gaan beide boeken over de radicale islam. In Dood van een gezonde roker krijgt die echter een gezicht. Dat van Mohammed Bouyeri. De meeste kenmerken van het occidentalisme zie je dan ook terug in Bouyeri’s opvattingen.
De afkeer van de occidentalisten van de stad is voor Bouyeri weliswaar geen expliciet thema, maar het soort radicalisme dat hij aanhangt komt vooral voor onder Marokkanen uit Berberdorpen. Niet onder hen die opgroeiden in grote steden als Marrakech of Casablanca. Radicalen zijn vaak dorpsmensen die zich in de grote stad geen raad weten. Ook streven jongens als Bouyeri een heroïsch leven na. Burgers zijn gecaputileerd. Democratie is een foplolly. Zij gaan voor een pure, directe samenleving en willen zich daar graag voor opofferen. Daarbij is – hoe kan het ook anders? – de seculiere Nederlandse samenleving hen een doorn in het oog. Dat Nederlanders wellicht veel geloviger of spiritueler zijn dan je op het eerste gezicht zou denken, valt hun niet eens op. Toch is het niet het occidentalisme zélf dat mensen als Bouyeri zo gevaarlijk maakt. Het is de puristische variant ervan. Zij zijn zo woedend dat ze alles wat met het Westen te maken heeft willen vernietigen.’
‘Veel Nederlandse intellectuelen reageerden op deze uitdaging door de Verlichting weer op een voetstuk te plaatsen. Het verlichte Westen moet het tegengif leveren tegen de romantiek van het occidentalisme. Maar nogal wat intellectuelen, onder wie Ayaan Hirsi Ali, schoten door. Begrijp me niet verkeerd. Ik heb erg veel sympathie voor Ayaan. Zij heeft het debat op gang gebracht en doet dat altijd met reden. Het probleem van veel tegenstanders van de islam is dat ze een heel beperkt idee van de Verlichting omarmen. Die Verlichting wordt het symbool van de westerse beschaving en moet met hand en tand worden verdedigd. Wat vijftig jaar geleden nog het christendom was, is nu de Verlichting. Iedereen praat erover, zonder dat ze zeggen wat ze precies bedoelen.
Natuurlijk ben ook ik erg voor de Verlichting. Ook ik bewonder Diderot en Voltaire. Maar ik ben het óók eens met John Gray dat we zonder de Verlichting het communisme niet hadden meegemaakt. Het communisme is niet los te denken van de Franse Revolutie. En die is niet los te denken van de Verlichting. Gray geeft overigens niet de schuld aan Voltaire en Diderot. Hij waarschuwt dat je nergens een dogma van moet maken. Want daarmee kom je al snel terecht in de discussie over het botsen van beschavingen. Je jaagt mensen tegen je in het harnas die je aan jouw kant kunt krijgen.
Dat zie je duidelijk bij Frits Bolkestein wanneer hij praat over het cultuurrelativisme. De westerse beschaving is superieur aan die van de islam. De tijd ná de Zuid-Afrikaanse apartheid is superieur aan die van de apartheid zelf. Maar moeten we het hier wel hebben over cultuur? De apartheidspolitiek en de dictaturen in veel islamitische landen zijn verkeerde politieke stelsels. Met culturen of beschavingen heeft dat weinig te maken. Ik zie weinig heil in die discussie. Zo zet je de zaak alleen maar op scherp.
Bovendien zetten Voltaire, Diderot en Spinoza zich niet alleen af tegen de idee van religie. Ze keerden zich vooral tegen de politieke macht van religieuze instituties. Wanneer vrome moslims zich in het Midden-Oosten verweren tegen de macht van de clerus, zijn ze vergelijkbaar bezig als Voltaire 300 jaar geleden.
Westerse intellectuelen vergeten nogal eens dat een groot deel van de moslimwereld helemaal niet wordt bestuurd door mullahs, maar door seculiere dictators. Deze brachten de idealen van de Verlichting sterk in diskrediet. Want momenten van verlichting in de islamitische wereld hielpen die seculiere dictaturen juist in het zadel. Zo zou je het romantische verzet van de radicale islam zelfs kunnen beschrijven als een vorm van verzet tegen de seculiere dictators inclusief hun verlichte wortels.’
Ralf Bodelier
Het essay 'Occidentalism' werd in 2005 bewerkt en vertaald tot Occidentalisme. Het Westen in de ogen van zijn vijanden (uitg. Atlas, Amsterdam 2004, 160 blz., € 17,50).
Dood van een gezonde roker verscheen eveneens bij uitgeverij Atlas (Amsterdam 2006, 224 blz., € 17,50).
IAN BURUMA (Den Haag 1951) is vooral bekend door zijn essay Occidentalism dat hij schreef met Avishai Margalit. In dit stuk, dat vijf maanden na de aanslagen van 11 september verscheen, werd het bestaande beeld van het moslimfundamentalisme compleet overhoop gehaald. Volgens Buruma waren de ideeën van Al Qaida helemaal niet zo vreemd, ze waren regelrecht afkomstig uit het westerse denken zelf. Buruma schrijft veel over politieke thema’s, Aziatische cultuur en in het bijzonder over Japan in de twintigste eeuw. Er verschijnen regelmatig artikelen van zijn hand in de New York Times, de Guardian en de New York Review of Books. Tegenwoordig is Ian Buruma hoogleraar in New York.