Hoe komt iemand erbij een schijnbaar kansloos tijdschrift te gaan runnen? Want zo was het: niemand wist of er wel iemand zat te wachten op een filosofisch maandblad. René Gude (1957) zette zijn schouders onder Filosofie Magazine. Nu, na zeven jaar, vertrekt hij. Wat dreef hem?
Dit artikel is exclusief voor abonnees
‘Filosofie is de natuurlijke behoefte van mensen om de verschillende levensgebieden met elkaar te integreren, er samenhang in te brengen.’ René Gude, scheidend hoofdredacteur van Filosofie Magazine, houdt er een praktische opvatting van filosofie op na. ‘Filosofie’, verduidelijkt hij, ‘biedt een integrity-check. Even kijken of alle levensgebieden nog wel met elkaar kloppen. Hoe zit het met mijn werk, hoe zit het met mijn familie, hoe zit het met de vaderlandse politiek? Vormt het allemaal nog wel een werkbaar geheel?’
Het is die integrerende functie van het wijsgerige denken die volgens Gude kan verklaren waarom filosofie de laatste jaren zo populair is geworden bij een breed publiek. ‘De jaren tachtig waren heel pragmatisch, heel zakelijk’, zegt hij. ‘Niet te veel tijd kwijtraken met vragen waar het allemaal vandaan komt en waar het allemaal heen gaat, maar zo veel mogelijk aanpakken. In de jaren negentig plukten we daar de vruchten van.
Economisch zijn we er lekker mee opgeschoten. Er is veel rijkdom en veel vrije tijd, en daarmee zijn ontzettend veel keuzemogelijkheden ontstaan. Die keuzemogelijkheden dwingen vanzelf tot nadenken. Hoe staan de zaken er werkelijk voor? Welke mogelijkheden ga je realiseren? Zijn de geliefden met wie je iets aan wilt pakken het eens met jouw analyses en speculaties? Filosofie bedrijven is niets anders dan het houden van een sophisticated werkbespreking. De filosofie-geschiedenis is een grote verzameling strategieën en sjablonen die iedereen naar believen als voorbeelden en adviezen kan gebruiken in de eigen concrete situatie.’
Creatieve explosie
‘In mijn eigen leven’, zegt Gude, ’trek ik al jarenlang profijt van de filosofie. Bij mij zijn een paar filosofische gedachtelijnen uit het corpus philophicum echt in mijn botten gaan zitten. Daar word ik opgewonden van, die wil ik niet meer missen.’ Hij vermoedt dat het voor anderen ook zo werkt. Lezers van Filosofie Magazine, bezoekers van filosofische cafés en andere wijsgerige evenementen, deelnemers aan de talloze cursussen die in het land gegeven worden – zij wenden zich tot de filosofie vanuit de natuurlijke aandrift om enige samenhang in hun leven te brengen.
Een aanwijzing daarvoor is dat juist mensen met een drukke baan, opgroeiende kinderen en veel maatschappelijke verplichtingen bij de filosofie te rade gaan. Mensen voor wie de noodzaak van integratie, of zoals Gude zegt ‘het aan elkaar klikken van de levensgebieden privé-werk-politiek’ het meest dringend is. ‘Onderzoek onder de lezers van Filosofie Magazine wees al in 1994 uit dat veruit de meeste mensen tussen de 35 en 55 jaar zijn.’ Dat resultaat verraste de hoofdredacteur. ‘We dachten aanvankelijk dat onze lezers vooral studenten en vutters zouden zijn.’
Er is een groeiende vraag naar filosofie. Maar is er ook een antwoord? Gude schetst een rooskleurig beeld. ‘Binnen en buiten de universiteiten zijn filosofen koortsachtig bezig middelen te ontwikkelen om aan die vraag te voldoen. Er is een creatieve explosie van filosofen die het klassieke bestand van de filosofie in een of andere vorm geschikt willen maken voor hedendaagse vragen. Die vorm kan van alles zijn – een voordracht, een toneelstuk, een film, een televisieserie, een stuk op een opiniepagina. En ik vind dat ze er nog in slagen ook.’
Gude loopt al enige tijd rond in de filosofie. En dan vooral in de filosofie die buiten de universiteiten wordt bedreven. Toen hij nog aan de Utrechtse universiteit studeerde, werkte hij al voor de Internationale School voor Wijsbegeerte in de bossen bij Leusden. Als huismeester. ‘Ik deed ’s avonds het licht uit en deed het ’s morgens weer aan. Ik woonde in de dienstwoning in het hoofdgebouw. Eerst naast de keuken, toen achter de grote zaal, met uitzicht op de Treek. Ik deed het werk tot 1990. Door de reorganisatie van de School, de schaalvergroting tot een conferentieoord, werd de huismeester overbodig, overcompleet.’ Gude werd werkloos. Hij had alleen nog het handeltje in bouwmaterialen dat hij al die tijd naast zijn huismeesterschap had gedreven.
Hij kreeg de kans terug te keren in de academische filosofie en werd assistent-in-opleiding aan de universiteit in Tilburg. ‘Dat mislukte totaal. Mijn probleem is: ik ontdekte na twee moeizame jaren dat ik echt geen stukken met voetnoten kan schrijven. Dat is fnuikend voor iemand met academische ambities.’ Er kwam geen proefschrift. In plaats daarvan kwam voorjaar 1993 het aanbod om voor Filosofie Magazine te gaan werken.
Gude werd echter niet aangetrokken om te schrijven maar om advertenties binnen te halen. Dat was destijds nog een hele klus. Filosofie Magazine kwam moeizaam uit de startblokken. Zware tijden, waar Gude desondanks met onverholen nostalgie over spreekt. Het blad redde het dankzij de welwillendheid die het overal ontmoette. Achthonderd mensen die zonder een nulnummer te zien abonnee werden, een bevriende gelegenheidsuitgever die er bijna zijn computerfirma voor over de kop joeg, een vormgever die van honorarium afzag, een drukker die keer op keer uitstel van betaling verleende, het Prins Bernhardfonds dat vijfentwintigduizend gulden doneerde, supporters die obligaties kochten. ‘En dat onze salarissen aanvankelijk heel bescheiden waren, merkten we niet eens, want die werden toch niet uitbetaald.’
Onderwijs
De verlossing kwam in 1996 toen er een uitgever werd gevonden die bereid was flink in het blad te investeren. Gude werd hoofdredacteur en zakelijk leider. Onder zijn bewind werd het aantal abonnees opgestuwd van ruim drieduizend tot het huidige aantal van twaalfduizend. Naast zijn taken voor het magazine ontwikkelde hij zich tot ambassadeur voor de filosofie in Nederland. Hij werkte mee aan radioprogramma’s. ‘Dan kroop ik in de huid van Hume of Hegel en liet ik me interviewen.’ Samen met de Vereniging voor Filosofie-onderwijs maakte hij zich sterk voor filosofie in het voortgezet onderwijs. Lobbyen, handtekeningen verzamelen, petities indienen, advertenties in de dagbladen, optredens voor de televisie. De Tweede Kamer zwichtte, filosofie is nu een echt vak in het voortgezet onderwijs.
Gude heeft een missie. ‘Filosofie moet een kwaliteitskeurmerk zijn’, vindt hij, ‘iets dat zijn belang niet steeds hoeft te bewijzen. Filosofie is een vanzelfsprekend onderdeel van onze cultuur, net zoiets als de gang naar museum of concertgebouw. Je moet het niet de hele dag doen, maar wel met enige regelmaat. En als je een beetje in de filosofie rondneust, dan blijkt dat je niet alles zelf hoeft te bedenken.’ Zijn ideaal is mensen ertoe te brengen om op eigen gelegenheid de goudmijn van de filosofie in te duiken. ‘Ik zou het liefst zien dat lezers van Filosofie Magazine drie jaar lang dat blad lezen en dan Wijsgerig Perspectief en Krisis erbij nemen, want wat die bladen doen, gaat weer een stap verder dan wat wij doen. En ik hoop ook dat een flink aantal lezers doorstoot naar Kants Kritik der reinen Vernunft, dat gaat echt ergens over, of zich inschrijft voor een deeltijdstudie aan een filosofische faculteit.’
Hij gelooft heilig in de filosofie. Met name in de klassieke traditie. Kennisleer. ‘En dan bedoel ik de groten uit de geschiedenis, te beginnen bij Aristoteles en Ockham, dan de grote drie: Descartes, Hume, Kant, en als nawerk Wittgenstein.’ Van de moderne wetenschapstheoretici die toen hij filosofie studeerde erg in zwang waren, moest hij niets hebben. ‘Zo’n Paul Feyerabend, met zijn Against Method, dat vond ik verschrikkelijk. Filosofen die de wetenschappers vertellen dat alles mag, niets moet en dat we ons als een soort Hopi-indiaan moeten opstellen. Ik heb niet eens een wigwam. Dat soort “kritische” denkers moet je als lastige horzels zien af te schudden. En neem nu zo’n Richard Rorty. Die zit maar te zeiken dat filosofie niets is, dat wetenschap niets is en dat alles eigenlijk kunst is. Je moet het ene doen en het andere niet laten.’
Filosofie is in de ogen van Gude een ernstige zaak, die gevrijwaard moet worden van modegrillen. Hij gelooft in de canon, in de verzamelde wijsheid van vijfentwintig eeuwen westerse filosofie. ‘Het is bewerkelijk om er iets uit te halen, maar je hebt er meer aan dan de vluchtige oprispingen uit de hoek van New Age. Zo’n cursus in wonderen, zo’n Celestijnse belofte, is voor liefhebbers een oplossing met een looptijd van twee jaar, daarna is het effect weg. En alle energie die je erin hebt gestoken, gaat down the drain.‘
Voor Gude heeft filosofie de taak om een stevig fundament onder de wetenschappen te leggen. Met die vraag kwam hij oorspronkelijk bij de filosofie terecht. Hij studeerde eerst sociale geografie. ‘Daar liep ik tegen de vraag op: wat is wetenschap? Het antwoord dat ze me gaven, was: wetenschap is wat wij doen. Daar moet een beter antwoord op te geven zijn, vond ik. Nadat ik de goegemeente op de werkvloer daar een tijdje geterroriseerd had zeiden ze: Weet je wat jij moet doen? Jij moet maar naar de filosofische faculteit gaan. Dat heb ik toen gedaan.’ Daar begroef Gude zich in de rechtvaardigingsgronden voor wetenschap. ‘Dat had een heel banale achtergrond. Ik vond: als je afgestudeerd bent, moet je als deskundige verantwoording kunnen afleggen voor de rekeningen die je uitschrijft wanneer je je kennis verkoopt.’
Gude denkt in strenge structuren, zware fundamenten en gewichtige rechtvaardigingen. Filosofie is hard werken. ‘En dat doe je op de universiteit. In een ivoren toren, jawel, lang leve de ivoren toren. Stukken met voetnoten moeten tot in lengte van dagen geschreven worden.’ Gude is, om met Max Weber te spreken, een klassieke calvinistische Verantwortungsethiker. En dat terwijl hij allerminst een calvinistische indruk maakt. Gude praat opgetogen, soms ronduit uitgelaten. Met zwierige gebaren zet hij de grondslag van zijn systeem uiteen: ‘Weet je wat mijn ontologie is? Je hebt de wereld die het geval is, het zijnde dat is. En je hebt de mensen die erop rondlopen en met elkaar kwekken om er iets van te bakken. Dat gekwek, dat is de rede.’