Home ‘Het totale geluk’ is een fictie

‘Het totale geluk’ is een fictie

Door Bas van Peijpe op 04 januari 2000

01-2000 Filosofie magazine Lees het magazine

Boven op een berg, aan de rand van een ravijn, woonde een mannetje. Het was een eenzaam mannetje, want hij was het enige levende wezen op de hele berg. Maar hij was niet ongelukkig: op het uiterste randje van het ravijn stond een pot met geluk, waar hij elke dag een hapje van nam en op zijn verjaardag twee hapjes. Op een dag maakte het mannetje een onvoorzichtige beweging en voor hij doorhad wat er gebeurde, hing hij aan zijn linkerhand boven de afgrond, de pot met geluk in zijn andere arm. Even kwam hij in de verleiding de pot te laten vallen maar toen herinnerde hij zich de morele filosofie van Wim Rietdijk. Met een laatste krachtinspanning wierp hij de pot terug op zijn plaats, waarna hij met gerust geweten te pletter stortte. Gelukkig maar.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Geluk op zich bestaat niet. Er zijn gelukkige mensen en ongelukkige mensen, er zijn waarschijnlijk mensen die door genetische, sociale of wat voor factoren dan ook beter in staat zijn geluk te ervaren dan anderen en met wat goede wil zou je zelfs kunnen spreken van ‘het totale geluk’ van alle levende mensen op een gegeven moment. Maar ‘het totale geluk’ zoals Rietdijk zich dat lijkt voor te stellen, is een fictie. Volgens hem is het onze morele plicht zoveel mogelijk gelukkige mensen op de wereld te zetten – meer hoogbegaafden en minder mongooltjes. De totale hoeveelheid geluk, opgeslagen in willekeurige geluksdragers, moet volgens hem zo groot mogelijk worden. Mijns inziens is het onze morele plicht de geluksdragers zélf, de mensen die er zijn, zo gelukkige mogelijk te maken.

Rietdijks eigenaardige opvattingen over onze morele plichten komen voort uit zijn geloof in een morele orde, die verankert zou liggen in de natuur. In zijn ogen verdient deze orde onze trouw en toewijding. Het is ironisch dat hij de tegenstanders van het doden van gehandicapte baby’s een ‘heiligverklaring van het leven als zodanig’ verwijt. Dit is namelijk precies waar hij zich zelf schuldig aan maakt. Hij zet zijn morele orde – of ‘de mensheid’, een andere abstractie – in de plaats van het concrete, geluk en ongeluk ervarende, individu als ijkpunt van onze morele overwegingen.
Als het nu gaat om de vraag in welke mate we bepaalde levende individuen niet alleen als doel maar ook als middel voor het geluk van anderen mogen zien, worden deze overwegingen ingewikkeld. Hoe meet je geluk en ongeluk? Volgt uit de – waarschijnlijk juiste veronderstelling dat intelligentie gelukkig maakt dat intelligente mensen ook meer recht hebben op geluk? Weegt het geluk van de keuzevrijheid een gehandicapt kind al dan niet te doden op tegen het ongeluk dat het kind daarbij ondervindt? En hoe zit het met het ongeluk dat 15 miljoen mensen ondervinden als ze zich realiseren in een land te leven waar baby’s op verzoek van de ouders gedood kunnen worden?

Ingewikkeld of niet, het zijn dergelijke vragen waar we het met zijn allen over eens moeten worden. (Een goed uitgangspunt daarbij lijkt mij dat het doel van ons morele handelen levende mensen – zo min mogelijk als middel worden ingezet. Wat is anders nog de zin van onze moraliteit?) In de filosofie van Rietdijk blijven dergelijke essentiële vragen buiten zicht, omdat bij hem niet de levende mensen maar de mensheid, de morele orde of de genenpoel het doel van ons morele handelen zijn.