We zijn zo gevoelig geworden dat het de samenleving dreigt te ontwrichten. Socioloog Andreas Reckwitz legt uit waarom.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Het stempel ‘gevoelig’ is in het dagelijks leven vaak negatief. Gevoelig betekent immers zwak, kwetsbaar en tegen weinig bestand. Al rond 1800 werd het begrip ‘sensitiviteit’ – dat nauw verwant is aan ‘gevoeligheid’ – afkeurend gebruikt. ‘Gevoelige’ mensen waren toch overdreven sentimenteel, met een gebrek aan helderheid en redelijkheid?
Ondanks deze kritische geluiden is in de moderne cultuur duidelijk sprake van sensibilisering. Eerst was de toegenomen gevoeligheid een vorm van vooruitgang, maar inmiddels dreigt ze een destructieve uitwerking te krijgen. Niet omdat mensen overgevoelig zijn, maar omdat ze niet meer kunnen omgaan met tegenstrijdige gevoelens en proberen al het negatieve en ambivalente uit te bannen.
De moderne samenleving, die vanaf de achttiende eeuw in het Westen ontstond, betekende in de eerste plaats een ‘onttovering’ van de wereld, om met Max Weber te spreken. Het leidende principe van de moderne wereld was en is rationaliteit en rationalisering. Een triomf van het verstandelijke en gereguleerde in de economie, de wetenschap, de overheid en de rechtspraak. Ook personen werden ‘rationeel’: berekenbaar, handelend in overeenstemming met hun belangen en maatschappelijke rol, objectief in hun emoties en hun waarnemingen beperkend tot nuttige informatie.
Tegelijkertijd ontstond een tegenbeweging, waarin de sensibilisering een rol speelde. In samenhang met de verlichtingsfilosofie en -literatuur kwam een cultuur van fijngevoeligheid op. Denk aan de invloed van de geschriften van Rousseau over moderne subjectiviteit. Of aan de invloedrijke Britse romanliteratuur. Vanaf het begin maakte de moderne cultuur individuen dus rationeler én gevoeliger.
Fijnzinnig
‘Sensibel’ is afgeleid van het Latijnse woord sensus, ‘zintuig’. De zintuiglijke waarneming hangt daarbij altijd samen met gevoelens en gemoedstoestanden. Sensibiliteit heeft dus betrekking zowel op een psychisch als op een fysiek vermogen om waar te nemen en te voelen. Sensibiliseren betekent dus dat individuen een steeds gedifferentieerder en complexer vermogen ontwikkelen om waar te nemen en te voelen.
Eind achttiende eeuw wordt die complexiteit van waarnemen en van emoties vooral gecultiveerd op het terrein van de esthetiek en de ethiek. De moderne esthetiek vooronderstelt dat personen hun zintuiglijke vermogen cultiveren: dat ze ‘fijnzinniger’ luisteren, lezen en kijken. En dat ze subtieler aandacht schenken aan esthetische bijzonderheden om de kunst, muziek en literatuur werkelijk op waarde te schatten en op zich te laten inwerken. De moderne ethiek vooronderstelt een grotere gevoeligheid jegens anderen: we moeten een empathisch vermogen ontwikkelen en ons verplaatsen in het perspectief van de ander, in zijn lijden of miskenning.
Emotionele symbiose
Toch kreeg de burgerlijke cultuur van de gevoeligheid in de eerste helft van de twintigste eeuw te maken met fikse tegenwind. Sensibilisering leek het veld te ruimen voor een algemene tendens naar minder gevoeligheid. Door nieuwe massatechnologieën leken mensen hun waarnemingsvermogen te verliezen. Deze ontwikkeling werd door sommigen geprezen als de overwinning van de ‘nieuwe mens’ met zijn gehardheid en beheersing, en door anderen betreurd als het verlies van individualiteit.
We hebben een zintuig ontwikkeld voor kwetsbaarheid
Inmiddels behoort deze de-sensibilisering tot de verleden tijd. Hoewel het ideaal ‘cool’ te zijn nog steeds invloed heeft op met name de jeugdcultuur, is de invloed van een ander proces de afgelopen decennia veel groter geweest. Sinds de jaren 1980 is er een hernieuwde, brede tendens naar sensibilisering zichtbaar in de westerse samenleving. De belangrijkste drager daarvan is de ‘nieuwe middenklasse’: de hoogopgeleide, vrijzinnige stedelingen die belangstelling voor zelfontplooiing en een onderscheidende levensstijl met elkaar delen. Die sensibilisering komt duidelijk tot uiting in persoonlijke relaties. In de nauwe, emotionele symbiose tussen ouders en kinderen en in de op gelijkwaardigheid en empathie berustende verhoudingen tussen partners.
Opnieuw zijn de esthetiek en de ethiek de belangrijkste pijlers van de sensibilisering. Leden van de nieuwe middenklasse streven naar een uitgesproken complexe esthetisering van alle levensterreinen, naar verfijning van hun waarneming en naar overeenkomstige gevoelens. Dat betreft niet zozeer de kunst en literatuur als wel het dagelijkse leven. Ze hebben veel aandacht voor zaken als wonen (met een voorliefde voor vintage), eten (met een uiterst verfijnd culinair zintuig voor mondiaal verbreide lokale tradities) en reizen (met een aanspraak op individuele verkenning). En ze besteden veel aandacht aan hun eigen lichaam, via cursussen van tai chi tot tango. Sensibilisering wil hier zeggen: verzinnelijking, het ontwikkelen van een esthetisch onderscheidingsvermogen.
Ook in ethisch opzicht is de nieuwe middenklasse sensibel. Ze heeft een zintuig ontwikkeld voor de kwetsbaarheid van individuen uit specifieke identiteitsgroepen tegenover de ‘witte heteroseksuele man’. Voor vrouwen, homoseksuelen, mensen van kleur en andere etnische minderheden, transgenders en mensen met een lichamelijke of geestelijke handicap. Dat geldt met name voor de benadering van vrouwen. Debatten als #MeToo moeten gezien worden tegen de achtergrond van dit ethische sensibiliseringsproces. Net als het bewustzijn van de kwetsbaarheid van kinderen of voor het belang van waardering op de werkvloer.
Naast de sensibilisering in de esthetiek en de ethiek valt tegenwoordig tot slot de grotere ontvankelijkheid voor het psychosomatische op. Individuen schenken meer en bewuster aandacht aan de reacties van hun lichaam. Ze zijn ‘alerter’ op psychische belemmeringen. Daardoor komen er tegenwoordig bijvoorbeeld niet per se meer depressies voor, maar mensen erkennen hun depressiviteit eerder en laten die behandelen. Ze merken eerder lichamelijke symptomen op bij zichzelf, bijvoorbeeld in de spijsvertering of het bewegingsapparaat. Ze ontwikkelen meer voedselallergieën en zien de stressgerelateerde samenhang tussen het lichamelijke en het psychische. Alleen al de gangbaarheid van het begrip ‘psychosomatisch’ is een teken van deze toegenomen gevoeligheid in de relatie tot onszelf.
Mikpunt van verachting
Het gevoelige zelf is dus centraal komen te staan in de samenleving. Dat komt niet alleen doordat de nieuwe middenklasse zo’n grote maatschappelijke invloed heeft. Even belangrijk is dat belangrijke gevestigde instituties deze sensibilisering versterken. Het esthetisch-culturele kapitalisme met zijn subtiele spel van producten, belevenissen en identificatiemogelijkheden drijft op gevoeligheid. In de liberale politiek heeft het vraagstuk van de identiteit van individuen en groepen, van achterstelling en herstel zijn intrede gedaan. Ook de gevoeligheid voor gezondheidsrisico’s of ecologische bedreigingen is een invloedrijke politieke factor geworden. Ten slotte stimuleren de laatmoderne psychologie en de gezondheidszorg de zelfwaarneming van patiënten en de vergroting van hun gevoeligheid voor psyche en lichaam. Niet ziek is niet genoeg. Het gaat erom je psychisch en fysiek goed te voelen.
Hoe moeten we de opmars van het gevoelige zelf beoordelen? Voor veel critici is het verleidelijk om terug te vallen in de oude minachting voor sensitiviteit. Binnen de context van de nieuwe mondiale cultuurstrijd tussen liberalisme en vooral rechts-populisme kan de toegenomen gevoeligheid van de stedelijke nieuwe middenklasse mikpunt worden van verachting. Verachting voor ‘zachtheid’ in naam van ‘hardheid’, voor ‘kwetsbaarheid’ in naam van ‘weerbaarheid’, voor de verwende elite tegenover de eigenheid van het volk. Tegenover de neoburgerlijke esthetiek, ethiek en psychosomatiek stellen de populisten graag de onverbiddelijke strijd van de politiek, van naties, culturen en klassen. Het seksedualisme, dat het gevoelige met het vrouwelijke en het harde en rationele met het mannelijke identificeerde, wordt door hen dankbaar overgenomen.
Tegen deze populistische afkeuring wil ik nadrukkelijk inbrengen dat de sensibilisering historisch gezien vooruitstrevend was. Een moderne tijd die uitsluitend zou voldoen aan de maatstaven van formele rationaliteit en efficiëntie, zou op z’n best een halve en in de waarste zin van het woord onbevredigende moderne tijd zijn. Alleen door differentiatie van het waarnemings- en gevoelsvermogen wordt moderniteit naast een tijd van zakelijkheid en nut ook tot een ethisch en esthetisch project van culturele ‘zelfvervolmaking’.
Positieve psychologie
Maar zoals de rationalisering vanaf zeker moment omslaat van nuttig in zelfdestructief, zo dreigt bij een steeds grotere gevoeligheid kennelijk een soortgelijk risico. Dat wordt tegenwoordig heel duidelijk. Is er al sprake van ‘overgevoeligheid’? Leidt de esthetische gevoeligheid inmiddels tot zelfovervraging? De ethische gevoeligheid tot druk op sociale betrekkingen? En de psychosomatische gevoeligheid tot wijdverbreid lijden? In mijn ogen is het probleem niet zozeer een teveel aan gevoeligheid, maar de koppeling van de sensibilisering aan het programma van een ‘positieve psychologie’. Daarin lijken alleen positieve gevoelens legitiem en nastrevenswaardig, en negatieve, neutrale of ambivalente gevoelens problematisch.
Alleen positieve gevoelens lijken legitiem
De laatmoderne cultuur is massaal gepsychologiseerd en sinds de jaren 1970 gevormd door de positieve psychologie, de psychologie van well-being uit de VS. Vanuit het perspectief van deze positieve psychologie zijn emoties principieel goed en het bevorderen waard; ze vormen de basis van een geslaagd leven. Toch geldt dat alleen voor bepaalde emoties: plezier, geestdrift, instemming, bevrediging. Het is een psychologie van de zelfontplooiing en authenticiteit, die inmiddels diep in het culturele DNA van de laatmoderne tijd verankerd is geraakt als bezonken cultuurgoed.
Maar hoe zit het met negatieve emoties, de angst, de woede, het verdriet – en met ambivalente en tegenstrijdige gevoelens? Die vormen in het denkkader van de positieve psychologie de afgesplitste ander van de cultuur van zelfverwerkelijking en van het project van het ‘goede leven’.
De laatmoderne sensibilisering is nauw verbonden met de begrippen van de positieve psychologie: gevoeligheid, ja, maar alsjeblieft alleen gepaard aan positieve gevoelens! Gevoeligheid, ja, maar als zintuig voor fraaie esthetische vormen, als vermogen om hoffelijk samen te leven, als vermogen om het welbevinden van lichaam en geest tot stand te brengen. Kortom, een ‘feelgood gevoeligheid’.
Maar de sensibilisering heeft een onontkoombaar gevolg: mensen die een steeds scherper zintuig ontwikkelen voor hun waarnemingen en gevoelens, zullen onvermijdelijk niet alleen positieve dingen tegenkomen in hun innerlijk en in de buitenwereld. Ze stuiten ook op neutrale, schijnbaar oninteressante en ronduit negatieve dingen. Bovenal stuiten ze op ambivalente zaken, waarin positief en negatief onberekenbaar met elkaar verknoopt zijn. Maar de sensibiliseringscultuur van de laatmoderne tijd is niet bereid haar eigen gevolgen te erkennen en overeenkomstig te handelen: ze probeert de gevoeligheid te vergroten, zonder de ambivalentie te erkennen. Dat is een doodlopende weg.
De gevolgen kunnen uiterst problematisch zijn: velen herkennen in hun lichaam en psyche steeds meer ambivalente emoties, onbehagen, ongemakken, onregelmatigheden – en schrikken daarvan omdat hun ideale toestand perfect positief is. Psychosomatische overgevoeligheid kan uiteindelijk een enorm probleem worden voor wie niet meer opgewassen lijkt te zijn tegen zijn eigen gevoelens. Esthetisch gevoelige individuen kunnen niet meer goed omgaan met het onbehagen en de innerlijke afgronden die kunstwerken in hen blootleggen. Daarom verschijnen gedichten of romans op veel plekken alleen nog voorzien van een trigger warning, omdat bepaalde aspecten van deze teksten negatieve gevoelens zouden kunnen oproepen.
Hulpeloos
Ethisch gevoelige individuen ten slotte reageren hulpeloos wanneer ze met agressie worden geconfronteerd, of sluiten zich af wanneer ze te maken krijgen met de ambivalenties die sociale contacten – met vreemden of vertrouwden – maar ook de ethische beginselen zelf of culturele producten als boeken of beelden vaak met zich meebrengen. Dat kan leiden tot ethisch rigorisme of het afbreken van het gesprek met andersdenkenden. Om de verwarring door onberekenbare anderen te vermijden trekken wij ons liever terug in de ‘veilige ruimte’ van gelijkgestemden.
Let wel: het probleem is niet dat wij in deze laatmoderne wereld ‘te gevoelig’ zijn geworden. Een groter vermogen om waar te nemen en te voelen maakt het individuele en sociale leven rijker, complexer en subtieler. Maar wie een grotere gevoeligheid voorstaat, moet ook bereid zijn om te gaan met ambivalentie en tegenstrijdigheden. En uiteindelijk zelfs met negatieve gevoelens, met verdriet, angst, woede en rouw, die zich niet laten uitbannen. Er is dus een weloverwogen gevoeligheid nodig die openstaat voor tegenstrijdigheden. Als dat niet lukt, is lijden onvermijdelijk. Het lijden van het individu aan de complexiteit van zijn waarnemingen en emoties, maar ook een overbelasting van het sociale door wat Richard Sennett de ‘tirannie van de intimiteit’ heeft genoemd: door de psychische gesteldheden en eisen van individuen.