Tina Rahimy (44) is filosoof en lector ‘sociaal werk in de superdiverse stad’ aan de Hogeschool Rotterdam.
Fotografie: Maarten Noordijk
‘Waar kom je vandaan? Op feestjes gebeurt het nog altijd dat iemand op me afloopt met die vraag. Als ik antwoord “Rotterdam-West”, kijkt die persoon me onderzoekend aan en reageert met: “Nee, ik meen het serieus.”
Hoe succesvol ik ook ben, hoe hard ik ook mijn best doe, ik word er constant aan herinnerd dat ik er net niet bij hoor. Op die momenten heb je als mens het idee dat je je moet verdedigen, dat je je burgerschap moet bevestigen. Giorgio Agamben leerde me dat ik daarmee moet stoppen.
Toen ik Agambens The Coming Community (1993) las, bleef ik maar staren naar de bladzijde waarin hij schrijft dat “erbij horen” geen tegenpool heeft. Er is niks wat er niet bij hoort. Ieder mens bestaat letterlijk op deze aarde. Ik besefte dat ik dat wel steeds tegen mezelf zei: dat ik er niet bij hoorde. Op het moment dat je je probeert te verdedigen en zegt dat je ook recht van bestaan hebt, doe je mee aan de discussie of je er wel of niet bij hoort. Agamben benadrukt: er is geen discussie tussen erbij horen en niet-erbij horen. Je hoort erbij, je haalt adem, je bent er.
Tegenwoordig vertel ik dat bijna dagelijks in de klas. Mijn studenten hebben me ervan bewust gemaakt dat het gevoel er niet bij te horen heel breed is: niet alleen als je gevlucht ben, ook als je ouders elders geboren zijn, als je bipolair bent, als je misbruikt bent. Als een student uitroept wat hij allemaal niet moet doen om erbij te horen, antwoord ik: “Dat is onzinnig. Je hoort erbij!” En dan zie ik in die blik wat die stelling van Agamben met een mens doet, en wat het met mezelf doet: Je hoort erbij!’