Home Het gedachte-experiment (9): Tweelingaarde

Het gedachte-experiment (9): Tweelingaarde

Door Jeroen van Putten op 12 december 2012

02-2002 Filosofie magazine Lees het magazine
Bij het woord ‘laboratorium’ denk je aan erlenmeyers en veiligheidsbrillen en aan proefkonijnen. Maar voor het gedachte-experiment heb je niet meer dan je gezond verstand nodig. Een serie over geruchtmakende hersenbrekers. Deze keer: Filip Buekens over Tweelingaarde.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Stel je voor dat er een wereld bestaat waarin bijna alles exact hetzelfde is als in onze wereld. Laten we die wereld Tweelingaarde noemen. Er groeien bomen op Tweelingaarde, er stromen rivieren en er zijn zeeën. Er wonen ook mensen – Tweelingaardbewoners. Er is eigenlijk maar één klein verschil: op Tweelingaarde is het spul dat in de rivieren en zeeën ligt geen water. Althans, de Tweelingaardbewoners noemen het wel ‘water’ maar de chemische samenstelling ervan is niet H2O, maar XYZ.

‘Voor de rest, wat betreft de oppervlakkige kenmerken van die substantie, is alles hetzelfde als bij ons. Water is de kleurloze en reukloze vloeistof die ’s winters bevriest of in sneeuwvlokken uit de hemel valt. Je kunt erin zwemmen. Je kunt het drinken. Op Tweelingaarde is het alleen niet H2O, maar XYZ’, vertelt Filip Buekens, docent logica en taalanalyse aan de Katholieke Universiteit Brabant. ‘Stel dat jij nu op Tweelingaarde terecht komt. Je kunt daar de zee en de rivieren herkennen. En je kunt daar bijvoorbeeld naar wat jij denkt dat water is wijzen en zeggen: “Ik wil dat glas water opdrinken.” Maar strikt gezien zou je het woord “water”’ dan verkeerd gebruiken.’ Wat jij onder water verstaat is immers H2O. Je wijst naar XYZ als je naar het glas wijst, en XYZ is ander spul.’
 

Twater

De Amerikaanse filosoof Hilary Putnam verzon Tweelingaarde in 1975 om te laten zien dat de toen gangbare opvatting over betekenis niet deugde. Die opvatting was een erfenis van de Duitse logicus en taalfilosoof Gottlob Frege. Frege maakte een onderscheid tussen de betekenis van een woord of uitdrukking en de referentie of verwijzing ervan. De betekenis van ‘water’ omvat allerlei stereotypische kenmerken: water is kleurloos en reukloos, het bevriest bij 0 graden Celsius en kookt bij 100 graden Celsius, het vult onze rivieren, meren en zeeën en je kunt erin zwemmen. De referentie van het woord ‘water’ is de substantie in de wereld, water zelf dus. Buekens: ‘De opvatting van Frege was dat de betekenis van een woord de referentie bepaalt. Anders gezegd, als je de betekenis van een uitdrukking kent, dan verschaft die betekenis je altijd een route naar de referentie ervan – een zekere, onfeilbare route. Neem het woord “water”. De lijst van stereotypische kenmerken van water brengt je als vanzelf bij het object in de werkelijkheid – water.’

Freges theorie klinkt aannemelijk en is dan ook ruim driekwart eeuw de standaard geweest. Het gedachte-experiment over Tweelingaarde laat echter zien dat zijn vlieger niet altijd opgaat. Op Tweelingaarde brengt de betekenis van ‘water’ je immers niet bij H2O, maar bij XYZ. ‘Frege laat iets buiten beschouwing. Kijk, je leert een woord gebruiken in een bepaalde context. Die context bepaalt mede hoe je dat woord daarna kunt gebruiken. “Water” heb je leren gebruiken in een context waarin je oorspronkelijk verwees naar H2O. Die verwijzing komt als het ware vast te liggen. Je kunt het “water” uit jouw taal daarna dus niet meer gebruiken in een context waarin je naar XYZ verwijst’, legt Buekens uit.



Ter vergelijking: stel dat je een kind na zijn geboorte Jantje doopt. Die doopsituatie is dan de context waarin de naam ‘Jantje’ zijn betekenis krijgt. Vanaf dat moment ligt de referentie van ‘Jantje’ vast. In elke andere context blijft die naam vervolgens verwijzen naar hetzelfde kind. Vandaar dat het zo verwarrend is als twee mensen dezelfde naam hebben: de referentie van die naam is dan niet meer duidelijk. Buekens: ‘Om alle misverstanden te vermijden, doen we er in het geval van Tweelingaarde dus goed aan om, als we de Tweelingaardbewoners willen vertalen, in onze taal een ander woord voor hun woord “water” te introduceren, ‘twater’ bijvoorbeeld. “water” verwijst dan naar H2O en ‘twater’ naar XYZ.’
 
Je moet de betekenis van een woord of uitdrukking dus niet verwarren met onze gewone criteria om de referentie van een woord te bepalen. Putnam ziet die criteria als een stel van stereotypische kenmerken die iedereen kent. ‘Als je zomaar iemand vraagt wat water is, dan krijg je een opsomming van zulke kenmerken – het is nat, het komt uit de kraan, het zit in de zee enzovoort. Maar als de betekenis van een woord zijn referentie vastlegt, dan is die betekenis datgene wat water is: H20. De referentie wordt vastgelegd door wat de substantie water in alle mogelijke werelden die je je kunt voorstellen, moet zijn om water te zijn. Putnam zegt dan, die substantie moet H2O zijn – kortom, de essentie van water is H2O’, aldus Buekens. De essentie is dus de bepalende eigenschap, dat wat maakt dat iets is wat het is – dat water water is en niet twater.

Dit betekent echter dat van veel woorden de betekenis slechts bij een kleine groep mensen bekend is, alleen bij wetenschappers bijvoorbeeld.  Buekens: ‘Veel mensen op aarde kennen dan bijvoorbeeld niet de volledige betekenis van het woord “water”. Want niet iedereen heeft scheikunde gestudeerd. En misschien hebben de meesten van ons wel eens van H2O gehoord en weten zij dat het met waterstof en zuurstof te maken heeft, maar veel meer weten we er niets over. Dit idee strookt natuurlijk niet met onze intuïties. We spreken immers al eeuwen over water, zonder te weten dat het H20 is. Daan zouden we al die tijd niet geweten hebben waar we over spraken.’

Maar volgens Putnam is dat niet erg. Hij voert hier het principe van semantische werkverdeling in. ‘Je moet semantische kennis – kennis van de betekenis van woorden en uitdrukkingen – zien als gedistribueerde kennis. De man in de straat kent de stereotypische kenmerken van bijvoorbeeld water. En het zijn de wetenschappers op wie we een beroep kunnen doen om ons de essentie van water te geven’, licht Buekens toe. Putnam haalt hier een analoog voorbeeld aan. Stel dat ik het verschil tussen een olm en een beuk niet weet. Mijn kennis van de stereotypische kenmerken van een olm brengt mij dan niet per se bij een object in de wereld dat een olm is. Het kan net zo goed een beuk zijn. Putnam zou dan zeggen dat je altijd een beroep op een bioloog kunt doen om je te laten vertellen of iets een olm of een beuk is. Buekens: ‘Putnams verhaal wijst ons op een belangrijke vaststelling: wat onze woorden betekenen, wordt bepaald door de context waarin we ze leerden gebruiken. Je kan die betekenis niet zomaar zelf bepalen. De referentie van “water” wordt bepaald door de context waarin je het woord geleerd hebt, of je dan nu wil of niet. We zijn niet heer en meester over de betekenis van onze woorden.’
 
Van Filip Buekens verscheen onlangs Het teken en de wereld. Over betekenis en referentie in hedendaagse taalfilosofie, uitg. Acco, Leuven, 2001.