Home Het echte leven is ook maar een bedenksel

Het echte leven is ook maar een bedenksel

Door Maarten Doorman op 22 maart 2011

Het echte leven is ook maar een bedenksel
Cover van 03-2011
03-2011 Filosofie magazine Lees het magazine

We dineren bij kaarslicht, zoeken naar ware liefde en slapen op vakantie in een tentje – we zijn koortsachtig op zoek naar het echte leven. Hoe echt is dat echte leven, vraagt Maarten Doorman zich af.
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Merkwaardig eigenlijk: al meer dan een eeuw beschikken we volop over elektrisch licht, maar gaan we een keertje gezellig eten, dan steken we kaarsen aan en hebben we moeite te zien wat er op ons bord komt. Vrouwenbladen en Volkskrant Magazine leggen wekelijks uit dat de liefde een weinig exclusieve aangelegenheid is; tik echter op Google ‘love only you’in en je krijgt meer dan een miljard hits. We zitten gevangen in een web van romantische paradoxen.

Zo slaapt menigeen op vakantie in een tentje, terwijl onze verre voorvaderen juist honderdduizend jaar hebben geploeterd om zich aan die beroerde omstandigheden te ontworstelen en een beetje een behoorlijk dak boven hun hoofd te krijgen. We hebben allemaal centrale verwarming; toch stoken we graag een houtkachel of open haard.

Gaan we naar buiten om te wandelen, dan het liefst in het bos, waar de lucht zuiver is (al loopt er een snelweg vlak langs) en waar we ons gemakkelijk ontspannen in onze overgave aan de natuur. We mijden het agrarische platteland, waar het waait of stinkt en waar je ontzettend hard moet werken, maar geven ons wel over aan Boer zoekt vrouw om ons verlangend te vergapen aan een wereld die voor ons gevoel dicht bij de natuur staat. Dicht bij het echte leven.

Bijna iedereen beseft dat het eten dat in ons land elke dag weer ruim 16 miljoen mensen voedt het resultaat is van een massale voedsel- en distributie-industrie die nogal ver van dat boerenleven afstaat. Niettemin, of juist daarom, lezen we wanneer we onze ijskast opentrekken dat de spuitbus ‘echte slagroom’ bevat, de drinkyoghurt ‘zonder kunstmatige smaakstoffen’ is en bovendien ‘natuurlijk fris’, terwijl de zak gesneden andijvie bedoeld is voor de ‘traditionele stamppot’. De roomboter is ‘eerlijk en puur’.

Het zijn allemaal romantische clichés. Anders dan men vaak denkt zijn clichés echter behoorlijk interessant voor filosofen. Ze vertellen iets over onze cultuur en over wie we zijn. Wie zijn wij dan?
 

Romantici

We zijn nog altijd romantici, of we dat nu leuk vinden of niet. De Romantiek bedacht al die ervaringen; romantici van destijds schiepen de wereld waarin wij nu leven, voelen, denken en doen. Onze liefde voor kaarslicht, bijvoorbeeld, gaat terug op kunstenaars die braken met de ondubbelzinnigheid van de klassieke kunst. Toen Caspar David Friedrich zijn Kruis in de bergen schilderde en het met kerst 1808 in zijn atelier tentoonstelde, reageerde de gezaghebbende criticus Freiherr von Ramdohr furieus. Hij verafschuwde het suggestieve halfduister, de religieuze benadering van de natuur en de ambiguïteit van de voorstelling. Daar was een landschapsschilderij niet voor bedoeld!

Vanaf de Romantiek komt er belangstelling voor de dubbelzinnigheid. Leg maar Alexander Popes achttiende-eeuwse lange gedicht met de veelzeggend prozaïsche titel An Essay on Man naast de poëzie van de romantici en je ziet meteen het verschil. Hier wordt de dichtkunst suggestief. Vanaf de Romantiek geldt wat Martinus Nijhoff later zo mooi in zijn gedicht Awater verwoordde: ‘Lees maar, er staat niet wat er staat.’ Juist in het besef van die ambivalentie, dat de wereld niet is wat ze is, in de kunst, in de godsdienst of in de roes, ervaren we een andere wereld dan het dagelijkse interieur waarin we ons bevinden. Die wereld is de echte wereld, zoals bij Plato de wereld van de Ideeën uiteindelijk werkelijker is dan de weerspiegeling ervan, die wij stervelingen voor de werkelijkheid houden.

En zo is het ook met onszelf gesteld. We zijn niet wie we zijn, of hoe we ons gedragen. Daarom verlangen we ernaar onszelf te worden, door meer aandacht te besteden aan onze onbewuste of halfbewuste drijfveren en ervaringen, aan onze dromen en fantasieën, en door op te gaan in de vervoering van liefde en vriendschap.

In dezelfde jaren van Caspar David Friedrich werkte Goethe aan zijn kleurenleer. Goethe mag ondanks zijn Sturm und Drang de held van het Duitse classicisme zijn, als wetenschapper was hij romantisch. Hij verzette zich heftig tegen Newtons voorstel om kleuren te reduceren tot mathematisch beschrijfbare brekingsindexen. Goethe was sinds zijn reis door Italië, waar hij veel kunst had bekeken, juist geïnteresseerd in de tussentinten, in het subjectieve en veranderlijke van kleuren. In nabeelden, kleurschifting, randverschijnselen en halfduister die gevoel opwekten en tegelijk het gevolg waren van de activiteit en het standpunt van de waarnemer. In wat kleur en licht echt waren, los van hun wetenschappelijke beschrijving.

Met Goethes benadering van licht en kleur en romantische schilderkunst vol geheimzinnig licht hebben we nog niet meteen dat dineren bij kaarslicht verklaard, maar we beginnen een idee te krijgen waar het vandaan komt. En wie naar de schilderijen van Caspar David Friedrich, William Turner, John Constable en andere helden van de Romantiek kijkt, of poëzie van deze beweging leest, ziet ook de herkomst van onze ontroering voor zonsop- en zonsondergangen. Een cliché natuurlijk, maar een waaraan wij westerlingen ons nog altijd moeilijk kunnen onttrekken. Zoals onze hele landschapsbeleving is geformatteerd door een stoet van schilders en tekenaars, wier beelden via duizenden schilderijen in de negentiende eeuw en later via foto’s, films en reclame in onze gemeenschappelijke visuele beleving zijn verankerd. Tot aan Boer zoekt vrouw, waarin regelmatig een wolkenlucht verschijnt of een regenboog of wuivend riet die zó van een romantisch schilderij lijken te zijn geplukt. Op die manier hebben wij een authentieke ervaring van het landschap aangeleerd.

Lopen we door een bos, dan doen we dat niet zoals iedereen tot aan de Romantiek, en zoals in andere culturen, om er hout te vinden voor brandstof en bouwmateriaal, of vruchten, jachtbuit en paddenstoelen. Nee, we lopen er de natuur te ervaren op een manier die door de romantici werd vormgegeven. Door dichters als Wordsworth en Southey, schilders als Friedrich (of Koekkoek in ons land), dwalende eenzamen als in Schuberts Winterreise of zwervende filosofen als Rousseau in diens Overpeinzingen van een eenzame wandelaar (1782). Om van de sprookjes van Grimm nog maar te zwijgen, en het onweerstaanbare woord ‘Waldeinsamkeit’ van de Duitse romantici, dat van de schrijver Ludwig Tieck stamt.
 

Spontaniteit

Een van de krachtigste romantische ideeën, om niet te zeggen: verlangens, is de hang naar echtheid. Sinds de Romantiek willen wij authentiek leven, onszelf zijn of worden. Daarom bewonderen we de spontaniteit van het kind, dat nog niet weet hoe het hoort en onbevangen zichzelf is. Daarom vertrouwen we op het gevoel, zoals boer Frank in Boer zoekt vrouw, die zegt dat je uiteindelijk ‘moet kiezen op emotie’. We wantrouwen het afstandelijke verstand: het redeneert te veel en doet ons vergeten waar het echt om gaat in het leven.

Het hedendaagse populisme loopt te hoop tegen ‘Den Haag’, waar men niet weet wat er ‘echt leeft’ onder ‘het’ volk. Politici sloven zich uit er zo oprecht mogelijk uit te zien en beschuldigen anderen van ‘draaien’ om zelf nog wat eerlijker te lijken. Onze cultuur is bezeten van authenticiteit. Vandaar die ‘pure en eerlijke’ roomboter en ‘echte slagroom’ en al dat andere ‘natuurlijke eten’. Vandaar het inzoomen op emoties bij sportwedstrijden op tv of de populariteit van Oh oh Cherso, waarin ‘rasechte Hagenezen’ vakantie vieren.

We merken het al: in authenticiteit zit een rare paradox. Misschien zijn ze in Cherso wel rasechte Hagenezen, maar ze spelen het ook, zoals de politicus speelt dat hij eerlijk is door de ander ‘draaien’ te verwijten en zoals bij Boer zoekt vrouw de ervaring van het echte boerenleven grotendeels geënsceneerd is. De open haard is in 2011 kunstmatiger dan centrale verwarming en onze beleving van het landschap is een geconstrueerde ervaring waar door schilders en dichters en anderen lang en hard aan is gewerkt. De teksten op etiketten van voedsel zijn niet minder vreemd: hoezo is slagroom ‘echt’ en boter ‘eerlijk’, waarom zijn ‘kunstmatige smaakstoffen’ op voorhand verwerpelijk?

Eigenlijk is de kunstmatigheid van de echtheid er van meet af aan geweest. Vanaf het moment dat Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) de echtheid en het natuurlijke als ideaal verkondigde was daar meteen de onechtheid bij. In 1750 publiceerde de filosoof Het vertoog over de wetenschappen en de kunsten. Hierin beschreef hij hoe de door de Verlichting nagestreefde vooruitgang de moraal had ondermijnd. In deze en volgende geschriften schetste Rousseau hoe de mens ooit gelukkig in een natuurtoestand leefde, zonder privé-eigendom en zonder de schijnheiligheid, het bedrog en het wantrouwen die nu eenmaal met alle cultuur gepaard gaan.

Rousseau vergelijkt de natuurmens, l’homme sauvage, de ‘Goede Wilde’ zoals hij vaak genoemd is, met de mens van zijn tijd, l’homme civilisé. De laatste is volgens Rousseau van zichzelf vervreemd geraakt. Wij hebben de paradijselijke onschuld van de natuurmens verloren, de onbevangenheid van het kind wordt door opvoeding systematisch om zeep geholpen, en daarom leven we in een verdorven maatschappij. We dragen onszelf, zoals Rousseau het uitdrukt, niet meer helemaal met ons mee, verstrikt als we zijn in maatschappelijke conventies, in beleefdheid en omgangsvormen. Zo wordt de liefde gefrustreerd, en vriendschap en ook goed burgerschap.

Zulke onbehaaglijke gevoelens vormen de kiem van het moderne mensbeeld en het verlangen naar echtheid dat onze cultuur sinds meer dan twee eeuwen teistert. Het ideaal van authenticiteit is als de erfzonde. Zo gauw er eenmaal in de appel van de echtheid is gebeten is de onechtheid daar, zoals ooit met het eten van de appel in het Paradijs de kennis van Goed en Kwaad in de wereld kwam – en met die kennis dus het Kwaad zelf.

Daarom gaat de onechtheid nooit meer weg, althans niet voordat we uit de romantische orde zijn ontsnapt. We zien het op internet. De sociale netwerken zijn het laatste decennium bijna geëxplodeerd, zo snel groeiden ze. De contacten zijn altijd oppervlakkig, want je zit achter je pc en ziet de ander niet. Dat genereert een onophoudelijke behoefte aan echt, direct contact, waaraan voldaan wordt met emoticons, uitroepen en allerlei leestekens die veel gevoel en dus authenticiteit moeten suggereren. De langere zin en de redenering worden gemeden als de pest. Want elke cerebraliteit en alle beleefdheid wordt ten diepste gewantrouwd.

Tegelijk beseft iedereen het paradoxale in deze emoticon-taal en de miljoenen vriendschappen, die een karikatuur worden van waar we eigenlijk allemaal diep naar verlangen: echt contact, liefde, echte vriendschap, diepgang, eerlijkheid en vertrouwen. Allemaal romantische clichés, zonder welke we kennelijk toch moeilijk kunnen…
 

Ontmaskerd

De vraag waarmee we blijven zitten is natuurlijk of ze daarmee ontmaskerd zijn en we met een meewarige of cynische blik onze eigen verlangens dienen te bezien, dan wel of het mogelijk is in zulke waarden te blijven geloven en onze naïviteit op de koop toe te nemen. Volgens de Canadese filosoof Charles Taylor ligt het gevaar van authenticiteit in narcisme. Het verlangen zo veel mogelijk onszelf te zijn, te doen wat we willen en te zeggen wat we denken, als individu, mag heel oprecht lijken en ligt beslist in de lijn van Rousseau, maar vergeten we daarmee niet dat we evenzeer verankerd zijn in een sociale omgeving, het gezin, de samenleving? Horen misschien niet ook omgangsvormen en maatschappelijke tradities tot het echte leven, hoezeer ze soms ook op gespannen voet staan met onze diepste en meest authentieke individuele verlangens?

Of moeten we de paradoxen van het echte leven gewoon aanvaarden, bijvoorbeeld met ironie – een niet minder romantische uitvinding? Ironie is geen cynisme, maar eerder een streven naar een ideaal (het echte leven) in het besef dat dat weliswaar een fictie is, een onmogelijkheid, maar dat het desalniettemin een ideaal is dat de moeite waard is. ‘Oprecht veinzen’ noemde de schrijver Frans Kellendonk dat, al is het de vraag of je met die uitdrukking de paradox niet onnodig op de spits drijft.
Je kunt de open haard aansteken, door de bossen wandelen, een romantisch gedicht lezen, de vriendschap verheerlijken, je aan de liefde overgeven, en zelfs eerlijke boter smeren en naar Boer zoekt vrouw kijken in het besef van de kunstmatigheid ervan, je bewust van het cliché, terwijl je je er toch aan over weet te geven. Misschien is dat de kunst van het echte leven.