Home Hans Achterhuis: ‘Het is nooit leuk je te vergissen’

Hans Achterhuis: ‘Het is nooit leuk je te vergissen’

Door Antoine Verbij op 20 maart 2006

03-2006 Filosofie magazine Lees het magazine

‘Utopieën rechtvaardigen geweld op grond van algemene menselijke waarden; ze moraliseren geweld. En dat is ook precies wat momenteel de Amerikanen doen: ze legitimeren hun militaire optreden in de naam van vrijheid en democratie.’ Techniekfilosoof Hans Achterhuis schreef een tweede boek over het belang en het gevaar van utopieën.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De avond voor het gesprek met Hans Achterhuis bracht het NOS-journaal achter elkaar drie items over disciplinering in de huidige samenleving. Kansarme jongeren zullen in de naaste toekomst in kazernes worden ondergebracht om ze ‘een stuk bijspijkering en een stuk motivatie’ te geven. Stadswachten krijgen de bevoegdheid wildplassers en andere straatbevuilers ter plekke te beboeten. En met probleemjongeren zullen ‘doe-normaal-contracten’ worden afgesloten, die overlast moeten verminderen door goed gedrag te belonen. Is de controlemaatschappij aan een onstuitbare opmars begonnen?
De drie maatregelen lijken rechtstreeks overgenomen uit Walden II, de utopie van de gedragswetenschapper B.F. Skinner. In Skinners ideale samenleving worden mensen geconditioneerd om gelukkig te zijn. Zonder tussenkomst van wat voor moraal ook worden de individuen gedisciplineerd om het goede te doen en het slechte te laten. Zo’n samenleving is voor menigeen een schrikbeeld. Van de morele autonomie van het individu zou in zo’n wereld niets overblijven. Groot was dan ook de verbazing toen de als progressief bekend staande filosoof Hans Achterhuis in 1998 in zijn geruchtmakende monografie De erfenis van de utopie betoogde dat Skinners utopie eigenlijk wel positieve kanten heeft.

Techniekpessimisme
Door de intercom van zijn nieuwe Utrechtse woning begroet Achterhuis me met naam en toenaam. Op zijn videoschermpje heeft hij al gezien wie er aanbelde. De deur van de hal zwaait automatisch open. ‘Mensen moeten niet bij iedere beveiligingscamera meteen “Big Brother!” roepen,’ zegt hij. ‘Voor het gebruik van camera’s valt onder bepaalde omstandigheden best iets te zeggen. Maar ik geef toe, het systeem dringt de laatste jaren steeds verder door in de samenleving. In de grote steden in Engeland word je per dag gemiddeld 240 keer gefilmd.’

In De erfenis van de utopie probeerde Achterhuis de wijdverbreide angst weg te nemen dat de techniek ons leven steeds meer gaat beheersen. Beveiligingscamera’s zijn oké, want ze compenseren de tanende sociale controle, betoogde hij. We kunnen onze normen over veiligheid en over duurzaamheid materialiseren in snelheidsbegrenzers en energiezuinige lichtschakelaars: de techniek laat de gebruiker in dat geval weinig keuze. Wat is er eigenlijk op tegen dat verkeersdrempels en tourniquets ons gedrag bepalen en daarmee de plaats innemen van ons morele geweten, vraagt Achterhuis zich dan ook af. Waarom zouden apparaten geen geïnternaliseerde moraal mogen hebben? ‘Ik heb daar vaak emotionele discussies over’, licht hij toe. ‘Veel mensen verzetten zich tegen de idee dat dingen een moraal hebben. Mijn idee is, voorzieningen die ons gedrag beïnvloeden, hebben een moraal, en daar kun je het maar beter met elkaar over hebben dan het uit handen geven aan technici en politici.’

Als hoogleraar systematische wijsbegeerte aan de Universiteit Twente is Achterhuis het als zijn taak gaan zien om de ‘technofobie’ die overal heerst, te bestrijden. ‘Ik was stomverbaasd toen ik me in Francis Bacons technische utopie Het Nieuwe Atlantis verdiepte. Ik vond dat best een sympathiek verhaal. Ik kreeg steeds meer weerzin tegen het automatische techniekpessimisme, die voortdurende herhaling dat het allemaal mis gaat met de technologische ontwikkeling.’ Achterhuis geeft een voorbeeld: ‘Ik heb twee stukken geschreven over automobiliteit. In het ene stuk zit een ondertoon van: het loopt allemaal uit de hand. Een milieugericht stuk, kritisch over de autocultuur. Daar was iedereen heel enthousiast over. Het andere stuk was veel beschrijvender. Hoe kun je omgaan met de autocultuur? Hoe kun je de mobiliteit rechtvaardig verdelen? Daar waren mensen toen heel teleurgesteld over. Vooral de oudere mensen in mijn omgeving riepen: waar is je kritiek op de auto nou? Terwijl ze zelf allemaal een dikke auto onder hun achterste hadden.’

Andersglobalisten
Utopieën hebben eeuwenlang de menselijke verbeelding geprikkeld. Utopieën zijn blauwdrukken van werelden waarin mensen met behulp van een stringente sociale organisatie en de inzet van verfijnde technologieën in goede en gelukkige burgers worden omgetoverd. Of die utopische werelden nu als aardse paradijzen werden voorgesteld, zoals door Thomas More in zijn Utopia, of als een hel op aarde, zoals door George Orwell in zijn roman 1984, mensen hebben utopieën steeds weer gebruikt om er hun eigen wereld kritisch mee te vergelijken.

Maar utopieën hebben afgedaan, hun tijdperk is ten einde, schreef Hans Achterhuis in De erfenis van de utopie. En dat is maar goed ook, voegde hij eraan toe, want ze waren gevaarlijk. In de meeste utopieën steekt veel geweld, waar hun aanhangers meestal geen oog voor hebben. ‘Als ik had meegedaan aan de verkiezing in Filosofie Magazine van het gevaarlijkste wijsgerige boek, had ik Utopia op nummer één gezet.’

Zijn stelling dat het tijdperk der utopieën achter ons ligt, heeft Achterhuis inmiddels herroepen. Hij werd wakker geschud door een artikel in de NRC, waarin Sjoerd de Jong schreef over het utopische gehalte van de hedendaagse ‘andersglobalisten’. ‘Hij schreef dat als er ooit iemand ongelijk heeft gehad, dan is het wel Hans Achterhuis met zijn bewering dat utopieën verleden tijd zijn.’ Het stuk was een enthousiaste bespreking van het boek Empire van Michael Hardt en Toni Negri, dat voor de andersglobalisten is wat Das Kapital was voor de socialisten. ‘Inderdaad,’ moet Achterhuis toegeven, ‘het project van Hardt en Negri is onmiskenbaar utopisch. En ook in dat project gaat veel geweld schuil, ook al noemen ze dat zelf nogal verhullend “defensief geweld”. Maar die term kennen we al van Lenin.’

‘Het is nooit leuk om je te vergissen,’ luidt de eerste zin van Achterhuis’ boek Utopie dat binnenkort op de markt verschijnt om te worden gebruikt in het filosofieonderwijs aan havo-leerlingen. De auteur geeft vervolgens ruiterlijk toe dat de utopische traditie nog steeds ‘springlevend’ is. Voor de jonge leerlingen in de filosofie legt hij in Utopie nogmaals uit wat er zinnig en onzinnig is aan utopieën. Aan utopieën ontlenen mensen de illusie dat de wereld maakbaar is, dat het mogelijk is de menselijke natuur compleet te veranderen, en dat op die manier het menselijke geluk kan worden gegarandeerd. Een al te grote illusie, meent Achterhuis nog steeds, al is zijn oordeel milder dan in zijn eerdere boek over utopieën, en acht hij utopieën op onderdelen leerzaam en verhelderend.

Anti-autoritaire crèche
Achterhuis had in 1998 kennelijk wat al te gretig afgerekend met de utopische traditie. De reden daarvoor was dat De erfenis van de utopie ook een afrekening was met zijn eigen verleden. ‘Het boek was vooral een gevecht met mezelf’, zegt Achterhuis en verwijst naar de jaren zestig en zeventig toen iedereen die jong en opstandig was, zwichtte voor wat hij nu de ‘verleiding van de utopie’ noemt. ‘In die tijd ging het vooral om de marxistische utopie. Die diende bij alles als referentiekader. Ik deed daar hard aan mee. Om gehoord te worden moest je refereren aan bepaalde marxistische denkers. Je maakte gebruik van een radicaal raamwerk van woorden, maar in de praktijk ging het er lang niet zo radicaal aan toe. We discussieerden bijvoorbeeld veel over geweld, maar we waren zo braaf als wat, we deden niet aan geweld.’

Zijn grootste zonde was dat hij eens een lovend stuk over Mao Zedong schreef voor een bundel met portretten van derde-wereldfilosofen. De wrede Culturele Revolutie veegde in die jaren over China. ‘Ik wist niet wat er in China gebeurde, ik had alleen enkele geschriften van Mao gelezen, en die vond ik erg mooi; dus werd het een loflied, dat zal ik niet ontkennen. Maar ik was niet, zoals hier en daar is geschreven, een bekennend maoïst. Met het maoïsme heb ik niets te maken gehad. Ik heb het nooit verder gebracht dan de vredelievende PSP.’

Maar die marxisten, maoïsten en andere radicale groepen, waren dat niet ietwat exotische groepjes aan de rand van een veel bredere progressieve beweging die zich liet leiden door de utopie van de civil society, de utopie van een samenleving van mondige, betrokken en verantwoordelijke burgers? Achterhuis is het daar niet mee eens. ‘De civil society is geen echte utopie. Een utopist werkt altijd met een blauwdruk. In de civil society moeten de mensen het zelf doen. Dat was ook precies wat er mis ging. In de jaren zeventig waren er veel activisten die de mensen wel even zouden vertellen hoe het allemaal moest.’

Bovendien, vervolgt Achterhuis, is de civil society een politiek principe dat al heel lang werkzaam is, terwijl een utopie altijd een radicaal nieuw begin verlangt. ‘Ook ik had bijvoorbeeld het idee dat je je kinderen moest opvoeden tot nieuwe mensen in een nieuwe wereld. We hebben toen hier in Utrecht de eerste anti-autoritaire crèche opgericht. De kinderen moesten alles uit zichzelf doen, we mochten ze niets vertellen. Daar zijn ze nog boos over. Mijn dochter vindt dat we haar best een beetje cultuur hadden mogen bijbrengen. Ze wist niks van het christendom. Ik vond als ex-theoloog dat ze dat zelf maar moest uitzoeken.’

Achterhuis haast zich eraan toe te voegen dat zijn kinderen ‘achteraf best tevreden’ zijn over hun opvoeding. ‘Al die reportages over wat er destijds allemaal mis ging, zijn nogal overtrokken. Uiteindelijk waren het toch interesante tijden. Ik zal altijd blijven verdedigen wat er uit de jaren zestig en zeventig is voortgekomen, maar dat was niet dankzij, maar ondanks die utopische ideeën.’

Biomedische utopie
Achterhuis was al begin jaren negentig aan zijn kritiek op de utopie begonnen – een historisch markant tijdstip. Het communisme in het Oostblok had zojuist de geest gegeven. Was het toen niet erg gemakkelijk en voor de hand liggend om met een groots gebaar het utopische verleden overboord te gooien? ‘Dat geef ik in De erfenis van de utopie ook grif toe’, zegt hij onmiddellijk. ‘Het socialisme had als wenkend perspectief afgedaan, de milieubeweging waarin ik actief was, zakte in. De tijd was rijp voor een herbezinning en een afscheid van de utopie. Wat voor alle utopische boeken geldt, namelijk dat ze meer dan over de toekomst vooral over hun eigen tijd gaan, geldt net zo sterk voor mijn anti-utopische boek.’

Het was ook de tijd dat Francis Fukuyama met zijn theorie kwam over het einde van de geschiedenis. ‘Maar ik had mijn idee van het einde van de utopie al bedacht voordat Fukuyama’s essay verscheen’, benadrukt Achterhuis. Fukuyama heeft zijn stelling inmiddels uitgebreid tot het ‘einde van de mens’. In zijn boek Our Posthuman Future wijst hij op de biomedische utopie, die ons een wereld voorhoudt waarin farmaceutische middelen, hersenchirurgie en genetische modificatie de menselijke natuur zo ingrijpend zullen veranderen, dat er van een totaal ‘nieuwe mens’ sprake zal zijn. Fukuyama waarschuwt daarvoor. In zijn ogen dreigt op die manier Aldous Huxley’s Heerlijke Nieuwe Wereld alsnog werkelijkheid te worden.

In zijn nieuwe boek over utopieën wijdt Achterhuis een uitvoerige passage aan Fukuyama’s negatieve utopie. En net als bij andere utopieën die over technische innovaties gaan, betoogt hij dat het allemaal niet zo’n vaart zal lopen. De medische technologie voorkomt veel menselijk leed. Daar moeten we dankbaar voor zijn, meent Achterhuis, we moeten ons vooral niet door Fukuyama’s angsten ervan laten weerhouden die technologie verder te ontwikkelen.

‘Volgens de Belgische techniekfilosoof Gilbert Hottois worden wij gedreven door een “transcendente” of “metafysische drift” die ons ertoe aanzet boven ons mens-zijn uit te stijgen. Dat is wat technici bezielt. Zij koesteren toekomstfantasieën van een langs neurotechnologische en genetische weg totaal gemodificeerde mens. De vraag is: moeten we daar bang voor zijn? Fukuyama vindt van wel. Hottois zegt daarentegen: waarom zouden we het niet zelf zijn die de volgende stap in de evolutie bewerkstelligen? Ik vind dat een spannende gedachtegang.’

Het vaak zeer emotionele debat over nieuwe genetische en biomedische mogelijkheden bewijst opnieuw hoezeer utopieën de verbeelding van mensen bezighouden. We kunnen niet zonder. Mensen hebben de verlokkende of afschrikwekkende verhalen over totaal andere en nieuwe samenlevingen nodig om hun eigen wereld aan te meten. In Utopie herhaalt Achterhuis de zin die hij al in De erfenis van de utopie schreef: ‘Het blijft de eeuwige glorie van de utopische inspiratie uitmaken, dat zij onze ogen voor altijd heeft gescherpt voor het structurele geweld dat elke maatschappij doordringt. Als je utopieën nauwkeurig bekijkt, zie je dat ze geweld rechtvaardigen op grond van algemene menselijke waarden; met andere woorden: ze moraliseren geweld. Dat is ook precies wat momenteel de Amerikanen doen: ze rechtvaardigen militair geweld in de naam van vrijheid en democratie.’

Is het toeval dat Achterhuis’ volgende grote project een monografie over geweld is? ‘Ja en nee,’ antwoordt hij. ‘Inhoudelijk is er niet direct een verband tussen het thema utopie en het thema geweld. Maar voor mij persoonlijk is de keuze voor geweld tamelijk dwingend. Toen ik in mijn boekenkast naar mijn oude teksten keek, viel het me op dat ik eigenlijk al heel lang met geweld bezig ben. Mijn allereerste artikel in De Nieuwe Linie ging over de discussie tussen Sartre en Camus over geweld. In mijn boek over de schaarste gaat het vaak over de gewelddadige aspecten ervan, net zoals in mijn boek over de utopie. Ik ben er kennelijk erg door gefascineerd. Daar zal ook wel angst meespelen, want ik ben natuurlijk een heel vredelievend mens. Maar dat is psychologie, en die interesseert me niet zo erg.’

Hans Achterhuis, Utopie. Uitgeverij Ambo, Amsterdam 2006, 192 blz., € 18,95