Home Hallucinerende verhalen over de Parijse banlieue

Hallucinerende verhalen over de Parijse banlieue

Door Pieter van den Blink op 19 maart 2013

02-2004 Filosofie magazine Lees het magazine
Een beschouwing over de banlieue, vanuit het stadshart van Parijs. ‘De enclave is mooi, de ring is lelijk, de enclave is veilig, de ring is gevaarlijk, de enclave heeft werk, de ring is werkloos.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wat is Parijs? Een stad aan de Seine, een centrum van cultuur en handel, een doelwit voor terroristen, een trekpleister voor toeristen, een historisch baken, een verkeersdrama, een regeringszetel, een symbool¼ en een woonplaats. Maar of we het nu over Londen, Amsterdam, Berlijn of Parijs hebben, als woonplaats is elk van die steden op dit moment in de eerste plaats een blanke enclave omgeven door een ring van immigrantenwijken. De enclave is mooi, de ring is lelijk, de enclave is veilig, de ring is gevaarlijk, de enclave heeft werk, de ring is werkloos.De ring is het probleem, maar de enclave is niet de oplossing.

De beroemdste ring van Europa, want de lelijkste en gevaarlijkste, is die van de Parijse banlieues. (De etymologie van het woord verwijst naar de reikwijdte van een stedelijke verbanning). Tot de reputatie van de banlieues draagt natuurlijk bij dat ze in al hun afgrijslijkheid een van de mooiste enclaves ter wereld omsluiten. Parijs! Immers, is het niet ten overstaan van de Ander dat wij onze identiteit verkrijgen, zoals Levinas leerde? Over de ware aard en grootte van de banlieues doen in de enclave verschillende hallucinerende verhalen de ronde, zoals altijd over monsters of spoken. Wie langs de banlieues rijdt of overheen vliegt, dus wie op weg is van of naar de enclave, ziet er soms vage contouren van. Grijs rottend beton. Wie er een kijkje gaat nemen, verdwaalt. Wordt weggejaagd. Spoedt zich terug de enclave in, en vraagt zich af: wat is Parijs?

De markten van Alligre en Saint Jean, het Institut du Monde Arabe, de couscous van Chez Omar, la grande mosquee de Paris, er zijn vele plaatsen in de enclave die illustreren dat de scheiding met de ring niet absoluut is. Goddank. Een leerzaam boekje, Ma ligne 13 van Pierre-Louis Basse, beschrijft de geleidelijke overgang tussen de twee werelden, waarneembaar tijdens een rit in metro lijn 13. Aan het begin van zijn traject vervoert lijn 13 nog ‘buitengeslotenen’ door Saint-Ouen, verderop de feestende meute van de Champs Élysées. Het omslagpunt ligt volgens Basse ongeveer bij Gare Saint-Lazare.

Maar als persbureau AFP op 16 januari schrijft over de te verwachten samenstelling van de demonstratie tegen de hoofddoeken die de dag daarna dwars door de enclave zal trekken, benoemt ze de demonstranten zonder verdere toelichting als banlieusards. Wat konden de Parijzenaars daarvan verwachten? Het Franse equivalent van de dikke Van Dale, Le Petit Robert, meldt bij les banlieues : communes suburbaines, récentes, posant souvent des problèmes sociaux (de bijtenwijken: recente suburbs die vaak voor sociale problemen zorgen)

 

Net als souvent (vaak) klinkt de toevoeging sociaux (sociaal) als een verdoezeling, een beetje ruis om de hardheid van de definitie te verbergen. Welke problemen, buiten de wiskunde en de logica, zijn immers niet sociaal? De hierboven genoemde – lelijke gebouwen, onveiligheid en weinig werk – zijn het in elk geval wel, en niet souvent maar constant. Banlieues problèmes, dat is de strekking waarnaar het persbureau verwijst, in het onmiskenbaar uit de enclave afkomstige bericht: Aux islamistes radicaux, salafistes ou chiites () devrait s’ajouter un large public banlieusard. (Bij de radicale islamasten (…) zal zich een grote groep uit de banlieue voegen). Dus: het dreigend pleonastische islamistes radicaux krijgt nog een toelichting, namelijk salafistes ou chiites, maar banlieusard dat behoeft geen toelichting, iedereen weet wat dat betekent, immers: posant souvent des problèmes sociaux, of gewoon posant problèmes. Merk op dat er een verschil bestaat tussen posant en bijvoorbeeld ayant (hebben) of souffrant des problèmes (lijden onder problemen). De woordkeuze verraadt het perspectief. (Éditions Le Robert is gevestigd in de Rue de la Glacière, in het dertiende arrondissement van de enclave).

Ghetto

Bernard Stasi, nationale ombudsman en voorzitter van de commissie die het afgelopen jaar onderzoek deed naar de scheiding tussen kerk en staat, sprak bij de presentatie van zijn conclusies niet van banlieues maar van ghettos. Commissielid Alain Touraine, de bekendste cultuurrelativist uit de recente Franse filosofie, kon hem daar, tot zijn eigen ontzetting, geen ongelijk in geven.Nicolas Baverez gebruikt in zijn geruchtmakende La France qui tombe hetzelfde woord, en omdat zijn boekje een beweging schetst (het afglijden van een eens zo glorieuze natie) maakt hij er een dienovereenkomstig neologisme van: ghettoïsation. En hij constateert: ‘Werkloosheid, buitensluiting en armoede zijn de coördinaten van het nieuwe sociale vraagstuk, waarmee in Frankrijk oude plagen terugkeren, die ten onrechte als verleden tijd werden beschouwd, in de eerste plaats de bidonvilles’ (Le Petit Robert: bidonville: agglomération dabris de fortune, de baraques sans hygiène où vit la population la plus miserable (souvent à la périphérie des grandes villes). (Agglomeratie zonder voorspoed, met onhygiënische barakken waar de bevolking in de meest miserabele omstandigheden leeft (meestal in de periferie van de grote steden)). De banlieues lijken er een pretpark bij vergeleken.

De laïcité (de strikte neutraliteit in religieuze zaken, verankerd in artikel 1 van de Franse grondwet) die de commissie-Stasi moest onderzoeken, is op dit moment de toetssteen voor het Franse denken. Het is op aanbeveling van die commissie dat het wetsvoorstel om hoofddoeken te verbieden op openbare scholen er is gekomen, dat op zijn beurt de banlieusards in beweging brengt. Het had ook een andere aanleiding kunnen zijn. De grote vragen die zich opdringen blijven dezelfde, posant (souvent) des problèmes (sociaux). Wat te doen aan de ghettos rondom de enclave, dat vette stadshart. Hoe ons (wij, de bewoners van de enclave) te verhouden tot la population la plus miserable die, kijk maar uit het raam of in de Petit Robert, souvent à la périphérie des grandes villes (vaak aan de periferie van de grote steden) staat. Dat wil zeggen op loopafstand. Het is een wonder dat ze niet elke dag demonstreren.

De Franse filosofen spreken zich daarover uit. Degenen die sinds enige tijd ten strijde trekken tegen de pensée unique van politiek correct links, zien zich voor het probleem geplaatst dat zij de enorme ongelijkheid tussen de enclave en de ring niet kunnen inpassen in hun liberale denkwereld. Zij voorzien een ‘chaotische, desastreuze discontinuïteit’ (zeg maar een clash) als de ‘nieuwe heterogeniteit’ (i.e. de verschillende civilisations van enclave en ring) niet in goede banen geleid wordt, om het in de eufemiserende woorden van de filosoof en oud-directeur van lEsprit Paul Thibaud te zeggen. ‘Het gaat erom dat we de tegenstelling tussen eigen identiteit en homogenisering te boven komen’ zegt Edgar Morin, éminence chauve van de Franse sociologie, ‘om een formule te vinden die een antwoord biedt aan de specifieke eigenschappen van de Franse situatie.’
Het rapport van de commissie Stasi heeft de Franse filosofie een nieuwe impuls gegeven. Denkers die zich met religie (Régis Debray), politiek (Finkielkraut) of ideologie (Bruckner) bezighielden, bestuderen met nieuwe interesse de samenleving om hen heen. De ongelijkheid, of die nu ontstaat door verschillen in levensstandaard of gevoelens van miskenning op religieuze gronden, doet hen pijn. De égalité uit de Franse wapenspreuk lijkt geen waarde meer te hebben. Misschien vrezen zij allemaal, zoals Thibaud, de dag dat de banlieusards daarover opheldering komen vragen.

School

Alle heil moet komen van dat ene republikeinse instituut, de school. Maar juist op school heeft Thibauds chaotische desastreuze discontinuïteit al een aanvang genomen. Discontinuïteit in de lessen, omdat de leraren regelmatig staken, discontinuïteit in het programma, omdat het onderwijs aan zijn derde hervorming in vijf jaar bezig is, en ernstige discontinuïteit in de gezagsverhoudingen tussen leraar en leerling. Om over de verhoudingen tussen de leerlingen onderling maar niet te spreken.

Sinds het uitbreken van de tweede intifada zijn de joodse en islamitische kinderen elkaar op veel scholen als vijanden gaan zien, en hebben ze steeds meer de neiging om via uiterlijke kenmerken duidelijk te maken tot welk kamp ze behoren. Niet verwonderlijk dat de hoorzittingen van de commissie Stasi zich al snel op het onderwijs-vraagstuk toespitsten. Alain Touraine, lid van de commissie: ‘Op school ben je joods of Arabisch men identificeert zich niet meer naar sociale klasse, zelfs niet meer via de merkkleding die de ouders voor hun kinderen zouden kunnen kopen, maar via de religie’ In zijn poging om op die situatie een antwoord te formuleren, komt de socioloog niet verder dan dat de ‘communicatieve kracht van deze groep [de jonge moslims] versterkt moet worden’ De andere filosoof in de commissie Stasi, Régis Debray, stelt zich ten doel te bepalen in welke mate ‘een klaslokaal nog verschilt van een metrowagon’. De metro, lijn 13 of een andere, brengt ons schuddend en stinkend naar de plaats waar we heen willen, maar een beter mens worden we er niet van. De school moet ons ook ergens heen brengen, naar het eindexamen, maar de rit daar naartoe is toch minstens zo belangrijk. Maar, constateert Debray, ‘in de jezuïtenscholen van weleer, met hun disciplinaire verplichtingen en hun waakzaamheid jegens echo’s van buiten, was eigenlijk meer sprake van laïcité dan in onze colleges die lijken op braakliggend land waar het lawaai elke concentratie onmogelijk maakt.’ De laïcité zal een cultuur zijn, of zij zal niet zijn, stelt Debray. En hij moet vervolgens al zijn retorische gaven gebruiken om duidelijk te maken hoe hij een cultuur bij wet denkt te kunnen afdwingen. Immers, de commissie Stasi was unaniem in de aanbeveling tot dat wetsvoorstel. In alle teksten die sindsdien over de laïcité zijn verschenen, stellen de filosofen de staat tegenover de kerk. ‘De uitdaging van de laïcité bestaat in Frankrijk alleen voor de islam’ stelt filosoof Marcel Gauchet bijvoorbeeld. In werkelijkheid is het probleem van Frankrijk hoe de staat zich moet verhouden tot de samenleving. Régis Debray constateert dat de Franse situatie is gebaseerd op de het constitutionele principe van laïcité, neutraliteit van de staat, terwijl bijvoorbeeld de Europese Unie uitgaat van het idee van godsdienstvrijheid. Door de laïcité te willen uitdragen gaat Frankrijk tegen de tijdgeest in. Als de meisjes die op school hun hoofddoek niet willen afdoen ‘op zoek zijn naar hun identiteit’, zoals vaak wordt beweerd, dan is de Republiek die hun daartoe wil verplichten dat zeker.

Verlichting

Volgens velen vormt de Encyclopédie, ou Dictionaire raisonné des sciences des arts et des métiers het hoogtepunt van de Franse Verlichting. De redacteuren Denis Diderot (1713-1784) en Jean D’Alembert (1717-1783) hadden zich tot doel gesteld alle beschikbare kennis bij elkaar te brengen en onder het volk te verspreiden. De artikelen, geschreven door een grote groep wetenschappers, filosofen en schrijvers, werden gekenmerkt door een rotsvast vertrouwen in de rede en geloof in vooruitgang door empirische wetenschap. Mede daarom ondervonden de encyclopedisten, of philosophes zoals ze ook wel genoemd worden, veel tegenwerking van de kerk.

Ook Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) en Voltaire (1694-1778) schreven voor de Encyclopédie. Voltaire had als een rechtgeaard verlichtingsfilosoof een grote afkeer van bijgeloof, kerkelijk gezag en metafysische grootschrijverij. In zijn filosofische brieven (vertaalt als Fransman in Londen, brieven uit Engeland) waarin hij zijn bewondering voor het Engelse staatsbestel uitte, had hij felle kritiek op de Franse regering die in zijn ogen niet voldoende deed om sociale rechtvaardigheid te bewerkstelligen. Ook Rousseau had kritiek op de cultuur van zijn tijd. In Over het sociale contract betoogde hij dat de mens door het toenmalige regime gecorrumpeerd was geraakt. In zijn beschrijving van het sociale contract zocht hij naar een democratische staatsvorm waarin de mens weer authentiek en autonoom kon zijn.

Meer dan tweehonderd jaar later zouden de nouveaux philosophes, onder wie André Glucksmann en Bernard-Henri Lévy, zich opnieuw beroepen op de idealen van de verlichting.