Home Grenzen aan het pragmatisme

Grenzen aan het pragmatisme

Door Huub Dijstelbloem op 31 maart 2008

03-2008 Filosofie magazine Lees het magazine

‘De boel een beetje bij elkaar houden’ is een nobel ideaal. Of is het een bezweringsformule? Het nieuwste boek van Peter Venmans geeft munitie aan iedereen die de grenzen van de ‘pragmatische politiek’ wil aantonen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.


De jaren van het Paarse kabinet in Nederland (1994-2002) zijn misschien wel de meest ‘pragmatische’ politieke tijd geweest die Nederland ooit heeft gekend. Het was het eerste naoorlogse kabinet zonder confessionele partijen. De PvdA schudde onder haar leidsman en premier Kok haar ideologische veren af. De VVD kon nog blijmoedig liberaal opereren zonder dat haar aanhang ter rechterzijde werd opgeslokt door een Wilders of Verdonk. D66 mocht dan de kleinste deelnemer zijn, het kabinet was een ‘redelijk alternatief’ ten voeten uit, een verstandshuwelijk tussen sociaal-democraten en sociaal-liberalen, dat ‘hands on’ de samenleving de eeuw uit hervormde.

Niet geremd door al te grote ideologische woorden, maar met een praktische slogan in de hand (‘werk, werk, werk’) leek het poldermodel internationaal gezien een eclatant sociaal en economisch succes. Het stak zelfs de fameuze Derde Weg van de Britse premier Blair naar de kroon, getuige de lovende woorden die de Amerikaanse president Clinton voor Kok over had. Een bloeiende economie, geen schrijnende armoede, weinig spanningen tussen verschillende bevolkingsgroepen: marktdenken en staatsregie leken hand in hand te gaan. Toch stond aan het eind van de rit Pim Fortuyn klaar om het land in vuur en vlam te zetten en te wijzen op de ‘puinhopen van acht jaar paars’ en de ‘verweesde samenleving’ die door dit kabinet waren achtergelaten. Wat was er misgegaan?
 
Over de opkomst en ondergang van Fortuyn is inmiddels veel geschreven, maar een evaluatie van de ‘filosofie van paars’ heeft het licht nog niet gezien. Over de zin van nut, het nieuwe boek van de Belgische publicist Peter Venmans, die eerder over het werk van Hannah Arendt schreef, kan daar nu een aanzet tot geven. Het boek gaat niet over de Nederlandse politiek, maar laat wel op een heldere wijze de voor- en de nadelen van het utilitair-pragmatische programma zien, zoals de daden van Paars wel bestempeld mogen worden.
Venmans beschrijft de oorsprong en de geschiedenis van het nutsdenken. Dat doet hij in een lucide stijl. Hij bespreekt het utilitarisme, met veel aandacht dus voor Jeremy Bentham en John Stuart Mill en hedendaagse nazaten als Peter Singer. Onder het pragmatisme komen Charles Sanders Peirce, William James, John Dewey en Richard Rorty ruimschoots aan bod. De centrale ideeën van deze filosofen in relatie tot hun persoonlijke biografie en de maatschappelijke en politieke omstandigheden in hun tijd, zet hij duidelijk uiteen.
Als er een rode draad te ontwaren valt, is het wel dat utilitaristen en pragmatisten door de eeuwen heen over het algemeen fervente voorstanders zijn geweest van de combinatie van liberalisme en democratie. Tegelijkertijd waren zij zich terdege bewust van de gevaren die beide stromingen met zich mee brengen en de tegenstrijdige uitgangspunten (vrijheid versus gelijkheid) waarop zij zich beroepen. Zo waarschuwt Mill voor de democratische dreiging van de ‘dictatuur van de meerderheid’ (onderdrukkende gelijkheid) en Dewey voor de laissez-faire houding van het liberalisme (dat tot onderdrukkende vrijheid kan leiden). De meeste utilitaristen en pragmatisten komen uit op een gulden middenweg. Zij bepleiten een programma voor sociale hervormingen waarin minder wordt verwacht van staatsplanning dan van een in vrijheid en redelijkheid opererend maatschappelijk krachtenveld. De hoofdrol blijft weggelegd voor de persoonlijke groei van het individu.
 

Panopticum

Het probleem van dit programma is misschien wel dat geen weldenkend mens het er mee oneens kan zijn. Zelfs van de grondlegger van het utilitarisme, Jeremy Bentham, die meestal verguisd wordt om zijn voorstel voor het panopticum, een gebouw dat vanuit een centraal punt gecontroleerd kan worden (als principe toegepast in de koepelgevangenissen), klinken de meeste programmapunten, zoals vrijhandel, het recht om te scheiden, ziektekostenverzekeringen en gelijke rechten voor vrouwen, tegenwoordig onverdacht.  
Toch wringt er iets, en Fortuyn wees daar fijntjes op. Aan de ene kant ontwijkt een humanistisch en pragmatisch politiek programma de utopische verleidingen van grote ideologieën die de samenleving in dienst stellen van een ver weg gelegen doel, met alle mogelijke uitwassen van dien. Aan de andere kant onthoudt een pragmatisch programma dat zowel liberaal als democratisch wil zijn zonder beide op de spits te drijven, de samenleving een ‘groot verhaal’. Dat is enigszins verhullend, want ondertussen bouwen utilitaristen en pragmatisten weldegelijk aan een groot project, dat zeker ook ongewenste neveneffecten kan sorteren.   
De utilitaristische traditie heeft van meet af aan het gevaar met zich meegebracht individuele wensen ondergeschikt te maken aan de som der delen. Om het ‘grootste geluk’ te bereiken offert het individuele keuzes op aan een collectief en calculeerbaar ideaal. Zo bezien is het geen toeval dat veel van de grote projecten die onder Paars tot stand zijn gebracht tot een ‘dictatuur van de functionaliteit’ hebben geleid, waarin het denken in termen van management de menselijke maat heeft verdrukt, zoals de schaalvergroting in het onderwijs (zie de bevindingen van de commissie Dijsselbloem) en de verzelfstandiging van nutsbedrijven zoals de NS.  

Ook de pragmatische traditie kent een zwakke plek. Hoe nobel en met democratische idealen doordesemd het pragmatisme ook mag zijn, door de nadruk op individuele ontplooiing heeft het moeite een wenkend perspectief op collectief niveau te bieden. ‘De boel een beetje bij elkaar houden’, zoals de burgemeester van Amsterdam Cohen het ooit uitdrukte, klinkt gewoonweg niet erg wervend. Bovendien is het een bezweringsformule die bedekkend kan werken. Sommige groepen (zoals de Partij voor de Vrijheid) willen de samenleving helemaal niet bij elkaar houden. En ‘de samenleving’ wil ook niet iedereen insluiten (zoals radicale imams).

Venmans is niet blind voor deze keerzijden van de utilitair-pragmatische beweging. Toch breekt hij uiteindelijk een lans voor haar. Hij noemt het project een grandioze exercitie om tegen alle pogingen tot bevoogding in, het geluk van het kwetsbare individu dat zelf zijn waarden schept centraal te stellen. Utilitaristen en pragmatisten koppelen rechtvaardigheid aan vrijheid en combineren aandacht voor de behoeftigheid en oog voor de ontwikkeling van ieders persoonlijkheid.

Onaantrekkelijk is deze boodschap zeker niet. Toch klinkt ze even licht als de slotverklaring van een Miss World. Het utilitair-pragmatische programma wil sociale hervormingen en individuele vrijheden combineren. Maar het bekent uiteindelijk geen kleur als het gaat om de politieke richting van deze hervormingen of over de vraag wiens vrijheid in geval van conflict de voorkeur verdient. Maatschappelijke hervormingen dreigen daardoor op managementoperaties uit te lopen. En maatschappelijke spanningen kunnen door conflictvermijdend politiek gedrag worden genegeerd. Zo bezien waren de pijnpunten van Paars waar Fortuyn op wees – de opkomst van de managementcultuur in de publieke sector en de verbloeming van de integratieproblematiek – niet zomaar toevallige politieke ongelukken. Dat soort missers zijn misschien wel eigen aan het utilitair-pragmatische project. Met het boek van Venmans als leidraad kan de evaluatie van de Paarse periode echt beginnen.     

Huub Dijstelbloem

Over de zin van nut. Een filosofisch essay, door Peter Venmans, uitg. Atlas, Amsterdam 2008, 272 blz., € 19,90