Home Geld is de ene ware God waar we allemaal in geloven

Geld is de ene ware God waar we allemaal in geloven

Door Simon Critchley op 26 oktober 2009

09-2009 Filosofie magazine Lees het magazine

Stukjes metaal en papier in je portemonnee, virtueel geld op je bankrekening – meer is geld niet. Waarom vertrouwen we er toch op dat geld waarde heeft?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het afgelopen jaar hebben we een ongekende economische beroering meegemaakt. Vreemd genoeg is dat voor de meeste mensen geen aanleiding geweest om zich te buigen over de meest fundamentele vraag die je naar aanleiding van alle paniek kunt stellen: wat is geld?
Geld is uiteraard vele dingen: de rammelende munten en knisperende biljetten in onze zak, de stapels echte en virtuele poen in de banken, of het flitskapitaal dat steeds ongrijpbaarder wordt en tijdens zijn elektronische gang door de financiële netwerken zo vaak van eigenaar wisselt dat het in het niets lijkt te verdwijnen.
Het voorgaande kan wellicht dienen als een eerste empirische beschrijving, maar dan weten we nog steeds niet wat geld betekent. Welke voorstelling hanteren we precies van geld wanneer we het aannemen, inwisselen, verkwisten of sparen? De kern van geld is vertrouwen en garantie: de regel I promise to pay the bearer on demand the sum of… (ik beloof de houder op vertoon de som te betalen van…) op Britse biljetten, het In God We Trust op de Amerikaanse dollar en het BCE-ECB-EZB-EKT-EKP van de Europese Centrale Bank dat als een Frans-Engels-Duits-Grieks-Finse code boven aan elk eurobiljet prijkt.

Met andere woorden, geld ontleent zijn legitimiteit aan een soeverein besluit of een soevereine waarborg dat het geld deugt, dat het niet vervalst is. Geld berust op een toezegging door middel van een vreemde cirkelredenering: geld belooft dat het deugdelijk geld is. Met de aanvaarding van die belofte onderschrijven we een bepaald monetair ethos. We hebben samen afgesproken dat het geld – onder normale omstandigheden – meer waard is dan het papier waarop het is gedrukt. We kopen en verkopen in Amerikaanse dollars, of in enige andere valuta, in het vertrouwen dat elk biljet zijn belofte kan waarmaken.
Dit ethos, deze circulaire belofte van geld dat beweert deugdelijk geld te zijn, wordt gedragen door de soevereine macht. Het loont de moeite in herinnering te brengen dat de gouden pondstukken met de naam sovereigns of soevereinen in 1489 voor het eerst werden geslagen in Engeland onder Hendrik VII en vandaag de dag nog steeds worden gemaakt. Het is van wezenlijk belang dat we in deze macht geloven, dat de soevereine macht van de bank vertrouwen inboezemt, dat de ‘Fed has cred’, zoals men in de VS over de centrale bank zegt. Krediet kan alleen werken als de betrokkenen ook in figuurlijke zin ‘krediet hebben’, als er een basis is van vertrouwen of confidentia. Taalhistorici hebben aangetoond dat er een sterk etymologisch verband bestaat tussen begrippen op het gebied van geloof, vertrouwen en vormen van economisch verkeer. De godin Fides, oftewel Vertrouwen, werd soms afgebeeld op de keerzijde van Romeinse munten. Niet voor niets heet het nieuwste boek van econoom en publicist David Wessel In Fed We Trust.
 

Hoofd van de koningin

Er zit een theologische kant aan geld, gebaseerd op een daad van vertrouwen, of geloof. Je zou zelfs kunnen spreken van een soort monetaire staatsgodsdienst of auto-valutaliefde. Dat is bijzonder duidelijk te zien in de houding in de VS jegens de dollar, met name in de manier waarop het uiterlijk van de bankbiljetten wordt gekoesterd. Iets vergelijkbaars is aan te treffen in het Britse verzet tegen de euro en in de merkwaardige culturele behoefte aan geld dat is voorzien van het hoofd van de koningin, en dus is gegarandeerd door de macht van de soeverein die ook – laten we dat niet vergeten – het hoofd is van de anglicaanse kerk.
Bij Plato komen we het begrip simulacrum tegen, dat hij omschrijft als iets wat een afwezigheid gestalte geeft, een beeld voor iets wat in werkelijkheid niet bestaat, bijvoorbeeld de god Poseidon of Bob de Bouwer. Dat nu is geld, komt mij voor. Bij ontstentenis van enige gouden standaard wordt geld alleen nog geschraagd door een toezegging en een belofte, door geloof en vertrouwen in een soevereine macht. (En trouwens: hoe reëel is de waarde van goud? Is dat niet slechts gelig metaal?)

Wat verder doorgevoerd zouden we kunnen zeggen dat geld het enige is in deze ogenschijnlijk goddeloze wereld van het mondiale financieel kapitalisme waar we echt vertrouwen in kunnen stellen. Geld is de ene ware God waar we allemaal in geloven. Met onze consumptiedrang en de welhaast fetisjistische macht die spullen over ons hebben, vieren we de eredienst van dit geloof. Onze eerbied gaat niet zozeer uit naar de dingen die we met geld kunnen kopen. Eigenlijk vereren we het geld dat ons tot het kopen van die dingen in staat stelt. Wanneer we de betovering voelen van aanlokkelijk uitgestalde merkartikelen, begeren we niet zozeer de zo hoog aangeprezen producten zelf, maar veeleer die producten voor zover ze uitdrukking zijn van een kwantificeerbare som geld.
Wie merkkleding draagt, toont daarmee over geld te beschikken om die kleding te kopen. In onze tijd is het punt niet zozeer dat de geldwisselaars de tempel hebben ontwijd als wel dat de enige heilige plaatsen die ons resten tempels zijn waar geld in een soort perverse parodie op een kerkdienst van hand tot hand gaat. Ziedaar de zonderlinge mis die we opdragen in de kathedraalachtige winkelcentra waarmee het land is bezaaid.
 

Geloofscrisis

Het kapitalisme lijdt aan het begrijpelijke misverstand dat het zichzelf opvat als een vorm van materialisme die bestaat in een allesverterend verlangen naar dingen. Naar mijn idee houden we vooral van het geld dat ons in staat stelt die dingen te kopen, want dat geld bevestigt telkens weer ons geloof en herstelt het enige theologische fundament waarop we ons vertrouwen in de wereld kunnen vestigen. Geld is onze metafysica. In die God stellen we ons vertrouwen. En wanneer dat vertrouwen beschaamd wordt, zoals in het afgelopen jaar zo dramatisch is gebeurd, dan ervaren mensen iets wat dicht bij een geloofscrisis ligt.
De enige reactie op deze crisis waarover de politiek beschikt, is pogen het vertrouwen te herstellen, de kredietsystemen overeind te houden door garantstellingen van de overheid. Dat is gebeurd in de VS en in Europa, waar bijvoorbeeld Wouter Bos meteen in de markt intervenieerde door Fortis en ABN Amro te nationaliseren. Helaas – of gelukkig voor de politici – zijn de mensen kort van memorie en wordt hun kortstondige geloofscrisis algauw weer weggespoeld door de vloed der vergetelheid en overwonnen door hun niet-aflatende wil om te geloven.
Zoals altijd heeft Shakespeare dit krachtig uitgebeeld. In Timon van Athene spreekt het hoofdpersonage over geld, in de vorm van goud, als ‘Gij zichtbare God’. Bijzonder treffend vervolgt Timon dan: ‘Die de verste uitersten aaneensmeedt/ Ze elkaar laat kussen.’ Met andere woorden, geld kan alles aan elkaar smeden. Hieraan kan een andere uitspraak in het stuk gekoppeld worden: ‘Gij gemene hoer der mensheid.’ Geld, zo zouden we kunnen stellen, is zowel de zichtbare God als de algemene hoer.
Zoals een filosoof ooit heeft opgemerkt, is geld de pooier tussen behoefte en object, die alle objecten beschikbaar maakt en alle levende wezens tot object maakt, in het bijzonder de mens. In een maatschappij als de onze, met geld als de ene ware God, is alles te koop en is iedereen een prostituee voor zover waarde uiteindelijk in financiële termen wordt uitgedrukt.

De Britse filosoof Simon Critchley is verbonden aan de New School of Social Research in New York. Dit artikel verscheen eerder in de New York Times.

Vertaald door Ruud van de Plassche