Home Friedrich Schiller over Nederland

Friedrich Schiller over Nederland

Door Jan Dirk Snel op 18 april 2005

04-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

'Wat zij in al haar verdere leven te weinig was, dat was zij te veel op de troon: een vrouw.' Hoewel zijn boek onder historici omstreden is, overtuigt Schiller als dichter van de Nederlandse opstand.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De dichter was een denker.

Tenminste, dat zou je denken. Want kort nadat Friedrich Schiller (1759-1805) zijn Geschiedenis van de afval der Verenigde Nederlanden van de Spaanse regering had gepubliceerd, werd hij benoemd tot hoogleraar filosofie in Jena. De eerlijkheid gebiedt overigens te zeggen dat vooral praktische overwegingen een rol speelden. Er was op dat moment geen leerstoel in de geschiedenis vrij en het was vanaf het begin de bedoeling dat Schiller zich onder het mom van de wijsbegeerte als historicus zou manifesteren.

In het Nederlands is een dichter een versjesmaker op niveau, maar in Duitsland is een Dichter een literator in het algemeen; de term wordt daar veel breder gebruikt. Als geschiedschrijver, zou men kunnen zeggen, opereerde Schiller op het snijvlak van Dichtung en Wahrheit. De filosoof redeneert, de dichter of romanschrijver vertelt. De filosoof zoekt naar kennis en inzicht, de dichter maakt gebruik van de verbeelding. De historicus combineert beide elementen: hij verbeeldt de waarheid. Hij is dichter en denker ineen. Hij moet zich aan de feiten houden en toch een verhaal vertellen dat niet alleen tot het verstand, maar ook tot het gemoed spreekt.

Die kunst verstond Friedrich Schiller uitstekend. Hij behoort tot de groten van de Duitse literatuur. Vaak doe je er dan ook verstandig aan om niet als eenvoudig lezer te controleren of die reputatie ergens op stoelt, maar Schiller schrijft echt meeslepend. Mensen typeert hij vaak verrassend.
 

Vrijheidsstrijd

Schiller leefde in een tijdvak waarin de uitdovende Verlichting en de opkomende Romantiek elkaar raakten. In beide cultuurstromingen was vrijheid een centraal begrip. De vrijheid van denken verbreedde zich tot de vrijheid van de verbeelding. Vrijheid is een centraal motief in Schillers eigen leven. Het begon er al mee dat hij zich in 1782 door een vlucht moest bevrijden uit zijn drukkende bestaan als regimentsarts in dienst van de Wurtembergse hertog Carl Eugen. Tien jaar later werd Schiller door de Assemblée Nationale benoemd tot burger van Frankrijk. Zijn boek over de Nederlandse vrijheidsstrijd verscheen precies in het jaar tussen het mislukken van de Nederlandse Revolutie in 1787 –  dankzij Pruisisch ingrijpen overigens –  en de Franse Revolutie van 1789.

Het gaat overigens wel om een ernstig onvoltooid werk. Schiller was van plan geweest om minstens zes delen over de Nederlandse Opstand te schrijven. Hij kwam niet verder dan de aanloop. Dit eerste deel eindigt in 1567 bij de komst van Alva naar de Nederlanden. Je zou kunnen zeggen dat het gaat over de tijd, vanaf 1559, dat Margaretha van Parma als landvoogdes over de Nederlanden heerste, maar met een vrouw als hoofdpersoon kon Schiller overduidelijk niet uit de voeten. ‘Wat zij in al haar verdere leven te weinig was, dat was zij te veel op de troon: een vrouw’, luidt zijn oordeel.
 
De held van het boek is geen persoon, maar een collectief, de Nederlandse natie. Het is helder dat het hier om een typisch achttiende-eeuwse fictie gaat, maar Schiller geloofde er hartstochtelijk in. Als enkele hoge edellieden zich bijvoorbeeld verzetten tegen het beleid van kardinaal Granvelle, een trouw dienaar van Filips II, en daarbij wat bredere steun krijgen, dan ziet Schiller daar onmiddellijk ‘de stem der natie’ in. ‘Zelfs de sterke hand van de monarch, zijn vriend en beschermer, is niet bij machte hem te handhaven tegen de wil van de natie, die eenmaal besloten heeft hem te verstoten.’

Dergelijke ficties kunnen tot gevaarlijke totalitaire ideeën leiden, maar daarvan is bij Schiller geen sprake. Zijn grondgedachte is dat burgerlijke vrijheid wel tot vrijheid voor de geest moet leiden. ‘Mensen of volkeren die door een gelukkig staatsbestel eenmaal vertrouwd zijn met menselijke waarden, die gewend zijn geraakt de wetten die over hen moeten oordelen kritisch te bezien of deze ook zelf hebben gemaakt, wier geest door werkzaamheid is verlicht, wier gevoelens door levensgenot zijn ontsloten, wier natuurlijke moed door innerlijke zekerheid en welvaart is verheven, zulke volkeren en zulke mensen schikken zich niet zo vlot als anderen in de blinde heerschappij van een bekrompen en despotisch geloof en zullen zich eerder dan anderen daarvan herstellen.’

Je hebt historici die een beetje sceptisch kijken naar de uitgave van een boek als dit. Weten wij inmiddels niet veel meer van de gebeurtenissen uit de zestiende eeuw? Zijn er niet veel meer bronnen aan het licht gekomen? En bovendien, die Schiller had nooit een archief van binnen gezien. Allemaal waar natuurlijk. Maar wat is weten in dit geval?

In ons hoofd blijft meestal niet meer hangen dan een vrij eenvoudig beeld. Dat het beeld van Schiller nogal simplistisch is, dat ziet elke lezer direct. De invulling is echter heel rijk en genuanceerd.
De denker was een dichter.
 
De opstand der Nederlanden, door Friedrich Schiller, vert. Wilfred Oranje, nawoord en annotaties Eric Moesker, uitg. Boom, Amsterdam 2005, 496 blz., € 34,50