Het is een dinsdagmiddag, een school in Westerpark, groep 8. We hebben het over de vraag wat talent is en waar het precies zit. Stijn zegt: ‘Het talent om piano te spelen zit in je hersenen. Zelfs als je nooit piano gaat spelen omdat je bijvoorbeeld geen piano hebt thuis, zit het er toch.’
Noortje is het daar niet mee eens: ‘Nee, want je kunt het nog niet als je als baby geboren wordt, dus het gaat om jaren oefenen!’
We hebben een nature-nurturedebat te pakken. Is talent nu aangeboren of aangeleerd?
‘Nee,’ verdedigt Stijn zich, ‘je moet wel oefenen, maar echt niet iedereen kan Mozart worden. Dus je hebt het talent al in je brein.’
Tijd voor een gedachtenexperiment. ‘Stel je voor dat wetenschappers in staat zijn om de hersenen van een persoon uit zijn hoofd te halen en in een ander lichaam te zetten. Wie is dan die nieuwe persoon? Die van het brein of die van het lichaam?’
‘Het brein!’ roepen de meesten.
‘Allebei,’ zegt Christel, bescheiden en genuanceerd, ‘want je bent ook je lichaam.’
Dat moet de rest ook even laten bezinken. Wie ben je nou eigenlijk echt?
‘En’, vraag ik, ‘als diegene van het brein goed kon pianospelen, maar die van het lichaam niet?’
Ze snappen het meteen.
‘Dan kan de nieuwe het niet meer, want zijn vingers zijn nog niet goed aangesloten op zijn hersenen.’
‘Dan moet hij helemaal opnieuw gaan oefenen’, denkt Vinnie.
‘Maar als het nou andersom was’, vraagt Stijn, ‘dat het brein slecht was in piano, maar het mens van het lichaam het juist wél goed kon?’
Noortje is weer goedgebekt: ‘Als het lichaam van bijvoorbeeld Mozart ineens een brein heeft dat er niks van snapt, dan komt er van dat pianospelen dus helemaal niks terecht!’
‘Zie je wel’, roept Stijn, ‘je hebt dus wel je brein nodig. Dáár zit je talent!’
‘Nou, leuk als je hersenen het kunnen’, vindt Alexander, ‘maar je zegt niet “Ik heb heel veel talent voor voetbal, als je het nooit hebt gedaan”. Je moet het eerst bewijzen!’