Een van de centrale teksten van Schmitt, Der Begriff des Politischen, is onlangs in het Nederlands vertaald, een betrouwbare vertaling, waaraan de nodige zorg is besteed. Omdat het hier evenwel een tekst uit 1932 betreft, zijn we er natuurlijk nog niet met een goede vertaling. Het betreft hier een belangrijke tekst met een uitdagende stelling, namelijk dat ‘het politieke’ wezenlijk antagonistisch is. Schmitt formuleert dat als volgt: zoals de moraal wordt geconstitueerd door het onderscheid tussen goed en kwaad en de esthetica door de keuze tussen mooi en lelijk, zo bestaat het politieke in het onderscheid tussen vriend en vijand. Dat onderscheid tussen vriend en vijand is oorspronkelijk of existentieel, en kan volgens Schmitt niet uit een hogere categorie worden afgeleid.
Toen dit niet lukte en Hitler de macht overnam, liet Schmitt zich op aandringen van Heidegger overtuigen en sloot hij zich bij ‘De Beweging’ aan. Daarna zette hij zich zó voor de nazi’s in dat hij zijn eerdere gebrek aan commitment ruimschoots compenseerde. Het is alsof hij zich pas dan realiseert dat de Duitse staat eindelijk het lef heeft om het existentiële, dat wil zeggen normatief ongebonden, onderscheid tussen vriend en (interne) vijand te maken.
Omdat deze feiten in deze uitgave onderbelicht blijven, noem ik ze toch maar even kort: Schmitt gaf onder de titel ‘Der Führer schützt das Recht’ zijn juridische fiat aan Hitlers moordpartijen bij de zogenaamde Röhm-putsch van 1934. Deze van staatswege georganiseerde moorden troffen niet alleen de top van de S.A., maar ook diverse andere tegenstanders van het regime zoals Schmitts vorige patroon Von Schleicher; Schmitt was een van de voormannen van de door de nazi’s in het leven geroepen ‘Akademie für Deutsches Recht’. Binnen het kader van deze academie, waarvan ook Heidegger een tijdje lid was en die onder leiding stond van Hans Frank – de latere baas van het Generalgouvernement – organiseerde Schmitt in 1936 een conferentie over ‘Die Deutsche Rechtswissenschaft im Kampf gegen den jüdischen Geist’, waarin hij opriep tot een “zuivering van de bibliotheken” van Joodse invloeden en die hij afsloot met het volgende Hitler-citaat: “terwijl ik weerstand bied aan de jood, … vecht ik voor het werk van de Heer”; Na 1936 verliest Schmitt zijn vooraanstaande positie in de nazi-beweging. Maar anders dan wel gedacht wordt, had dat niet te maken met Schmitts afkeer van de nazi’s, maar met een interne, ideologische machtsstrijd die hij verloor van mensen als Reinhard Höhn. Binnen de nazi-beweging bestond de nodige, ook ideologische, rivaliteit. Na deze periode wijdt hij zich aan het volkenrecht in een poging om Hitlers ‘Grossraum’-gedachte te legitimeren. Zoals gezegd wordt Schmitt beschouwd als een van de nazi-verdachten. Hij wordt gearresteerd door de Russen, vrijgelaten en weer door de Amerikanen gearresteerd. Hij wordt dan uitvoerig verhoord over zijn volkenrechtelijke geschriften. De literatuur suggereert dat Schmitt er niet zo (redelijk) genadig van zou zijn afgekomen als men ‘zijn’ Joden-conferentie van 1936 bij de verhoren zou hebben betrokken. Er bestaan krachtige aanwijzigingen dat Schmitts denken voluit in het teken staat van een virulent antisemitisme. Daarvan getuigt ook het na-oorlogse, ressentimentvolle Glossarium. In de jaren na de oorlog probeert Schmitt zijn eigen geschiedenis te herschrijven en noemt hij Jaspers en Radbruch, die door middel van hun De schuldvraag en Wettelijk onrecht en bovenwettelijk recht het misdadige verleden probeerden te thematiseren, de intellectuele pin-ups van de Amerikanen.
Na 11 september en de retoriek van President Bush (‘wie niet voor ons is, is tegen ons’) lijkt de filosofie van Schmitt de wind nog meer in de zeilen te hebben. Inderdaad, Schmitt is een belangrijk auteur. Wie echter vanwege terroristische dreigingen meent dat men de staat moet ombouwen tot een onneembare citadel, en wie de oorlog tot het ontologische (Gods)bewijs van de staat verklaart, met Schmitt als zijn belangrijkste profeet, is daarmee het spiegelbeeld geworden van de fundamentalist waartegen hij zich zegt te verzetten.
Thomas Mertens is hoogleraar rechtsfilosofie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen
Het begrip politiek, door Carl Schmitt, vert. door Bert Kerkhof & George Kwaad, met een inleiding van Theo W.A. De Wit, uitg. Boom/Parresia, Amsterdam 2001, 160 blz., 17,95 euro