Home Eufemismen: Bijna

Eufemismen: Bijna

Door Bas Belleman op 30 november 2012

09-2008 Filosofie Magazine Lees het magazine

De opiniemaker kan nog net zijn deadline halen en tikt: ‘Dit optreden van de minister mag bijna potsierlijk heten.’ Tevreden verstuurt hij zijn stuk en klapt zijn laptop dicht.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

Denk aan potsierlijk en trek daar een beetje intensiteit vanaf: bijna potsierlijk. ‘Bijna’ werkt hier als een defecte knaldemper. Je hoort een knal, maar snapt dat je hem niet had moeten horen.

Het doet denken aan de cartoonfiguur Johnny Bravo, die hoort dat hij maar vier procent van zijn hersens gebruikt: ‘Vier procent, da’s bijna vijf procent! Sweet!’ Het woordje ‘bijna’ is comfortabel vaag.
‘Bijna’ wordt wel vaker eufemistisch gebruikt in zinnetjes als ‘we hadden het bijna gered’, maar de quasi-intelligente variant is een geval apart. De schrijver kan het juiste woord niet vinden en geeft dan een onduidelijke instructie die de lezer naar de juiste betekenis moeten leiden: neem de afslag naar ‘potsierlijk’, zorg dat je daar niet arriveert en kijk wat voor straten er omheen liggen.

Het gaat altijd om zwaailichtwoorden: bijna potsierlijk, bijna idioot, bijna fascistisch. De taalstuntelaar weet dat ze misplaatst zijn, maar wil ze toch gebruiken. Dankzij dit eufemisme kan hij de verkeerde woorden kiezen, terwijl ze de glans van precisie krijgen: blijf niet stilstaan bij potsierlijk, maar loop ietsje naar links, ietsjes nog… ja, daar.
De uitspraken stralen zelfs diepzinnigheid uit, doordat het eufemisme tegelijk fluistert en schreeuwt. Het is een vorm van ingehouden brullen en zo’n paradox levert nu eenmaal de sensatie van diepgang op, hoe zwakjes ook.

De spreker meet zich bovendien de air van een visionair aan. Nu rept hij nog van ‘bijna potsierlijk’, maar hij waarschuwt nog één keer: als het erger wordt, zal hij het woordje ‘bijna’ moeten schrappen. De toehoorders moeten zelf maar inschatten hoeveel erger het dan zou moeten worden.

Achter dit eufemisme gaat een nihilistische taalopvatting schuil. Taal kan de wereld nooit perfect weerspiegelen, het ‘juiste woord’ bestaat niet en daaruit trekken de bijna-zeggers de conclusie dat ze niet meer op nauwkeurigheid moeten mikken, maar op effect. Terwijl ze juist omgekeerd zouden moeten denken: omdat taal zich niet moeiteloos aan de werkelijkheid vastklampt, moet je zo precies mogelijk formuleren. Taalverzorging is een morele opdracht, des te prangender omdat taal geen klaar-over op het zebrapad tussen lezer en wereld is. Taal is niet alleen een medium, taal kan de wereld raken, vervormen, aanvullen.

Maar de bijna-zeggers vinden de taal onbelangrijk. Lezers, veronderstellen zij, kunnen de bedoeling wel dwars door de woorden heen aanvoelen.

Bijna-zeggers zien de taal als een hindernis om luchthartig overheen te springen.