Home Efficiency, eenvormigheid en achterklap

Efficiency, eenvormigheid en achterklap

Door Leon Heuts op 13 maart 2013

08-2003 Filosofie magazine Lees het magazine
Van directeur tot postkamermedewerker – de bedrijfskantine is er voor iederéén. Waarom wordt deze speelplaats van het moderne bedrijf in managementtheorieën systematisch genegeerd?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In een voorlichtingsfolder van de Arbodienst over seksuele intimidatie, staat het verhaal van Anneke. Anneke werd door drie mannelijke collega’s lastig gevallen en stapte – na drie jaar – naar de directeur. En hoewel gedurende die drie jaren haar werk een dagelijkse verschrikking was, begon pas daarna het echte gedonder. Ze werd gepest, er werd geroddeld. Het dieptepunt werd bereikt toen ze de kantine noodgedwongen moest mijden, omdat ze de ogen van collega’s in de rug voelde, en hoorde hoe er over haar werd gepraat – hoewel de woorden te zacht waren om te kunnen verstaan.

Dit tekent de rol van de kantine, een van de belangrijkste sociale graadmeters van een organisatie. Wie zit bij wie? Wie zit er niet? Wat in je jeugd de speelplaats is – die genadeloze plek waar vriendschappen worden gesloten en verbroken en  rangordes worden bepaald, – dat is nu de kantine. Minder wreed doorgaans, althans minder openlijk wreed en soms zelfs heel gezellig,  maar desalniettemin de plaats bij uitstek in een bedrijf waar de verhoudingen tussen mensen zich tonen.
 
Ondanks dit belang is de kantine opvallend afwezig in managementstheorieën. Alle modes van de jaren negentig ten spijt – de transparante organisatie, de ‘platte’ bedrijfsvoering – is de kantine nooit werkelijk gezien als een plek die een cruciale functie vervult. Natuurlijk, er moet gegeten worden, het aanbod moet kwalitatief goed zijn en een plastic plant ter decoratie mag ook best, maar dat de kantine méér is dan een lunchverstrekker is simpelweg niet van belang. Deze plaats, waar vooral alles wordt gedaan wat niet het bedrijfsresultaat dient – eten, praten, roddelen – kan geen plaats krijgen in een theorie. Een kantine is simpelweg geen core business. En zoals de dwingende wet van efficiency van het laatste decennium voorschrijft, wordt de verzorging van de kantine dan ook meestal ge-outplaced, in handen gelegd van een cateraar. De rol van de kantine wordt daarmee tekort gedaan. Managementstheorieën zijn, alle modegrillen, jargon en overbetaalde managementgoeroe’s ten spijt, grotendeels platoons. Met name Plato’s opvatting over arbeidsdeling – zoals hij dat zo’n tweeëneenhalf duizend jaar geleden opschreef in De Staat – verraden een oog voor efficiency die de filosoof nu tot een gevierd managementgoeroe zou maken.
 

Dezelfde broodjes

Volgens Plato staan in de ideale staat alle handelingen van het individu  in dienst van een hoger doel: het goede, schone en ware. Deze absolute norm bepaalt ook de arbeidsdeling: mensen moeten datgene doen waarvoor ze van nature de meeste aanleg hebben. Maar alle goede bedoelingen ten spijt: Plato’s staat wordt ingericht aan de hand van meer laag-bij-de-grondse principes als efficiency en productiviteit.  Daarbij telt het individu als doel op zich niet. Zijn activiteit is namelijk niet belangrijk, maar zijn output als onderdeel van het collectief.

Ook in het bedrijfsleven zijn efficiency en productiviteit (noodzakelijk) de leidende principes, en is er een doel. Maar er is ook een essentieel verschil: dit doel is ontdaan van de platoonse, aristocratische schoonheid. In het modern bedrijf draait het niet om het goede, het schone en het ware, maar om het veel minder beeldende verhaal van vergroting van winst en marktaandeel. Met het risico dat een zielloze, louter op resultaat gerichte, onderneming overblijft.
 
In veel bedrijven is de kantine zo’n toonbeeld van efficiency zonder ziel. Kreeg je gisteren tomatensoep, en vandaag groentesoep, dan kun je er donder opzeggen dat je morgen tomaten-groentesoep krijgt. Verzorgd door professionele cateraars zie je overal dezelfde broodjes, dezelfde toetjes, hetzelfde systeem van zelfbediening – kortom een uitgekiende vorm van managamentsplatonisme. Sommige grote cateraars wekken weliswaar de illusie dat de kantine in ‘hun’ handen ook een leuke plek is. Albron, zo meldt hun site, biedt bijvoorbeeld een ‘bedrijfsrestaurant’ aan, ‘een plezierige omgeving, om ook nog eens over andere dingen te praten dan werk alleen’. Overtoom verkoopt kantinemeubels die net wat anders zijn dan de doorsnee plastic stoelen met witte tafels. Kantinestoel model ‘Galaxia’ moet breken met de eenvormigheid. Maar kan men met een vooropgelegde formule de kantine daadwerkelijk tot een levendige plek maken? Niets is in feite minder leuk dan een formule die ‘leuk’-zijn garandeert.
 
Een ander voorbeeld van de kantine ‘platoonse stijl’ zijn de cateringmedewerkers. Efficiënte arbeidsdeling vereist dat deze mensen ‘van buiten’ in feite niets anders doen dan zorgen voor eten en drinken. Werkelijk betrokken bij de organisatie zijn ze nooit; hoewel ze ongetwijfeld veel weten. Alleen al het eetpatroon van de medewerkers, de roddels, de affaires… Wat dat betreft zijn zij als die andere anonieme werkers die ‘van buiten’ komen: de schoonmakers, de nachtwakers. Mensen die de organisatie kennen – hoeveel steekt een schoonmaker op van kleine briefjes en notities naast pc’s? – terwijl ze toch op afstand blijven, vaak gesymboliseerd door een uniform. Wat zijn hun verhalen? Hoe denken zij over de ruimtes waarin ze werken? We weten het niet, en we mogen het ook niet weten, want een duidelijke taakverdeling maakt hun input, behalve het uitvoeren van die ene taak, niet interessant.
 

Rattendom

Het is niet toevallig dat in een dergelijk klimaat een boek als Hoe word ik een rat? van Joep Schrijvers, waarin een negatieve deugdenleer van graaien, naaien, en piepelen wordt beschreven, een bestseller kan worden. Het boekje houdt ons op cynische en grappige wijze voor dat het enige dat telt in een onderneming het resultaat is, en dat daarom alles is geoorloofd om je collega’s een beentje te lichten. Wees geen mens maar een roofdier, en je hebt succes.

Het boekje pretendeert de werkelijkheid te laten zien,  maar in feite houdt het een illusie in stand. Natuurlijk kan de bedrijfsvloer meedogenloos zijn. Maar een toonbeeld van efficiency zal het nooit worden, net zo min als employees zich massaal zullen bekeren tot het rattendom. Een doorsnee bedrijf kenmerkt zich vooral door goede bedoelingen, miscommunicatie, vriendelijke collega’s of klootzakken, vriendschap en ruzie, en soms ook succes. Het bedrijf is wat dat betreft net de wereld: hoogst inefficiënt.



De kantine zal daarbij altijd laten zien dat een totaal doorgevoerde efficiency een illusie is; de uniformering en opgedrongen leukigheid ten spijt. Ze laat zien dat arbeid meer is dan slechts één van de productiefactoren. Samen werken is ook een activiteit, een praxis, zoals Aristoteles zegt, die niet louter en alleen in dienst staat van het uiteindelijke resultaat, maar ook op zichzelf waardevol is. Niet dat die activiteit altijd even leuk is, maar door met collega’s samen te werken, te onderhandelen, te concurreren, leren we ons zelf als mens beter kennen en, wie weet, te verbeteren. Zo’n activiteit behelst ook de gezamenlijk lunch, die meer waarde heeft dan louter het binnenkrijgen van de noodzakelijke calorieën om de dag door te komen. Samen eten is één van de ontelbare sociale activiteiten die een bedrijf maakt tot wat het – los van alle platoonse vormen – werkelijk is: mensenwerk.

Met dank aan René ten Bos, hoogleraar filosofie en organisatietheorie in Nijmegen.