Dit artikel is exclusief voor abonnees
Is het dan een wonder dat genetici de publieke discussies van de afgelopen jaren rond hun vak als nutteloos afdoen? ‘De honden blaffen, maar de karavaan trekt verder’, zo zei Van Agt hen ooit voor. Over tien jaar zal het publiek dat nu door commentatoren de stuipen op het lijf wordt gejaagd, de nieuwe diagnostische technieken, op individuele genetische constitutie afgestemde geneesmiddelen, preventie op grond van individueel genetisch advies en gentherapie in dank aanvaarden, zo is de stellige verwachting in medische kring.
Eerste indrukken kunnen echter misleidend zijn. Wie de moeite neemt om de geschiedenis van medische technologieën gedetailleerd te bestuderen, ontdekt al snel dat het beeld genuanceerder is.
Anesthesie
In de tweede helft van de negentiende eeuw kristalliseert de praktijk van de anesthesie zich desalniettemin uit. Het gebruik van narcose-middelen komt onder professionele controle, wordt gereglementeerd en anesthesie wordt geaccepteerd als ‘calculated risk’ met duidelijke voordelen. De technische middelen worden verbeterd: de anesthesist krijgt een aanmerkelijk verfijnder instrumentarium tot zijn beschikking dan zijn collega’s van weleer. Er komen aparte opleidingen voor deze tak van de geneeskunde. Veranderingen doen zich echter niet alleen op het technische vlak voor. Ook de noties die in het geding zijn, evolueren. Pijn wordt niet langer als teken van vitaliteit gezien. Professioneel utilisme doet zijn intreden: de arts wordt geacht de kansen en risico’s te bepalen, en de voor- en nadelen van het toepassen van de nieuwe techniek af te wegen. De eerder geuite ethische en theologische bezwaren worden opgelost in de praktijken die rond de anesthesie ontstaan. Verantwoording van het toepassen van anesthesie vindt nu in medisch-technische termen plaats en niet binnen kaders die aan ethische theorieën of theologische dogma’s zijn ontleend.
De theologen en ethici die tegen het gebruik van anesthesie protesteerden, hebben de introductie ervan niet kunnen tegenhouden. De discussies van destijds hebben wel een indirecte rol gespeeld. Zij hebben bijgedragen aan het ontstaan van de geneeskunde als een moderne professie, een beroep waarvoor opleidingen bestaan die technische competentie garanderen, waarin bevoegdheden nauwkeurig geregeld zijn – niet elke dokter kan elk soort verdoving toepassen -, en waarvoor een uitgebreid kader van wet- en regelgeving in het leven is geroepen.
Een groot aantal medische technieken dat in de afgelopen honderd jaar ontwikkeld is, voegt zich naar dit patroon. Terwijl buiten de medische kring twijfels worden geuit, vindt binnen de medische praktijk een transformatieproces plaats dat uitmondt in technische verbeteringen, medische indicatiestellingen, en eisen die gesteld worden aan professioneel gedrag. De geneeskunde heeft daarbij keer op keer blijk gegeven te beschikken over het wonderbaarlijke vermogen zowel gelijk te blijven als te veranderen.
Twee factoren lijken daarvoor de basis te vormen. In de eerste plaats de wettelijke regelingen die rond de geneeskunde zijn ontstaan. Zowel extern als intern toezicht zijn expliciet geregeld. De professie heeft bovendien toezicht op de toetreding tot het beroep. Daarmee is de basis gelegd voor het publieke vertrouwen dat in de geneeskunde wordt gesteld. Wie een arts bezoekt weet wie hij voor zich krijgt en weet dat er van uitgegaan mag worden dat de technieken die zullen worden gehanteerd, aan professionele eisen voldoen.
In de tweede plaats speelt de medische beroepsgroep bewust een actieve rol in het proces waarin potentiële maatschappelijke onrust over medische technologieën vertaald wordt in professionele standaarden. Nogal eens wordt daarbij zelfs vooropgelopen. Over medisch-ethische onderwerpen vormen rapporten afkomstig van de artsenorganisatie KNMG en de Gezondheidsraad vaak de eerste en niet zelden de beste publicaties die in Nederland beschikbaar zijn. In zulke publicaties wordt uitgebreid besproken hoe nieuwe technieken kunnen worden ingepast in de gevestigde professionele en medisch-ethische kaders. Zelden gaat men daarbij over een dag ijs.
Genetische revolutie
De veranderingen die zich als gevolg van de ontwikkelingen op het terrein van de genetica aandienen, lijken van ingrijpender aard te zullen zijn dan – zeg – de mogelijkheid harttransplantaties uit te voeren of IVF. De genetische revolutie zal namelijk een structuurverandering in de gezondheidszorg teweeg brengen die zowel cognitief als organisatorisch van aard is. Naast de ‘klachtgebonden’ geneeskunde waarmee wij allen vertrouwd zijn, dient zich de ‘voorspellende geneeskunde’ aan die gericht is op het opsporen en voorkomen of beheersen van individuele gezondheidsrisico’s. Door de ontwikkelingen in de genetica zal het in toenemende mate mogelijk worden per individu de risico’s te bepalen voor aandoeningen die zich pas na vele jaren – in sommige gevallen een half mensenleven later – mogelijk zullen manifesteren.
Deze ontwikkeling ondermijnt de eerdergenoemde twee factoren die bevorderden dat de geneeskunde een veelheid van nieuwe technische ontwikkelingen kon incorporeren, zonder het vertrouwen van het publiek te verliezen.
Voorspellende geneeskunde vereist de aanwezigheid van een netwerk van organisaties die lang niet alle onder de bestaande medische wetgeving vallen. De grens vervaagt tussen wat medisch handelen is en wat niet. De sociale consequenties van de voorspellende geneeskunde liggen bovendien vaak op het terrein van verzekeringen, en ook daar heeft de geneeskunde weinig over te zeggen. Bij de introductie van nieuwe technologieën is de medische beroepsgroep ruim een eeuw lang baas in eigen huis geweest. Die situatie lijkt langzamerhand te veranderen. Meer en meer wordt de uitvoering van het medisch beroep afhankelijk van wat in andere maatschappelijke sectoren wordt beslist.
De ethische problemen die zich door de voorspellende geneeskunde aandienen, kunnen bovendien niet zonder meer geformuleerd worden binnen de kaders die ontwikkeld zijn voor de klachtgebonden geneeskunde. Hoe kan in de nieuwe situatie, als de vraag aan de orde komt of er nu maatregelen genomen moeten worden om mogelijke effecten in de verre toekomst te voorkomen, inhoud worden gegeven aan het ‘informed consent’ principe (de patiënt kan pas instemmen met behandeling na te zijn geïnformeerd) dat het heersende kader vormt voor de huidige medische ethiek? Wat houdt ‘autonoom beslissen’ in als een patiënt hoort dat zij een verhoogde kans heeft om over tien of twintig jaar een mogelijk dodelijke ziekte te krijgen, terwijl over de meeste andere aspecten van het leven van die vrouw – zal zij nog getrouwd zijn, wat voor werk zal zij doen, hoe zullen verzekeraars in de toekomst op dit soort risico’s reageren, welke behandelingsmogelijkheden zullen zich in de toekomst aandienen? – weinig tot niets te zeggen valt? Modellen voor wat in dit soort situaties een redelijk besluit kan heten zijn nauwelijks voorhanden.
De genetische revolutie zal dus consequenties hebben die voor een deel buiten de gevestigde kaders van het denken van de geneeskunde vallen. Willen we ook voor de toekomst medische zorg garanderen waarop patiënten kunnen vertrouwen, dan zijn nieuwe wettelijke regelingen en nieuwe ethische denkbeelden nodig. De bestaande kaders vormen onvoldoende leidraad om de genetische revolutie op een juiste manier te incorporeren. Daarom is behalve gedachtevorming in medische kring ook discussie buiten professionele kring nodig. Niet omdat De Mens door de genetische revolutie in gevaar komt, maar omdat het medisch contact zich in de toekomst zal afspelen in een situatie die door de bestaande regelingen onvoldoende wordt beschermd, wat het vertrouwen dat vereist is voor de uitoefening van de geneeskunde zou kunnen ondermijnen. Laten we de medische hulpverleners dus maar een handje helpen om hun positie te bepalen.