Home Een zintuig voor moraal

Een zintuig voor moraal

Door Han van Ruler op 10 december 2012

01-2002 Filosofie magazine Lees het magazine
Het tastbare kunnen we voelen, het visuele zien, het auditieve horen, maar het 'morele', hebben we daar ook een orgaan voor? De achttiende-eeuwse Friese filosoof Frans Hemsterhuis ging op zoek.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wat moet je als je volledig op de hoogte bent van alle wetenschappelijke ontwikkelingen, maar het materialistische wereldbeeld dat daaruit lijkt te volgen, niet wilt accepteren? Behalve Immanuel Kant bevond ook de Friese filosoof Frans Hemsterhuis (1721-1790) zich aan het einde van de achttiende eeuw in die positie. Frans was met zijn familie in 1740 van Friesland naar Holland verhuisd, toen vader Tiberius daar eindelijk de felbegeerde post van hoogleraar Grieks kreeg. Zelfs Franeker kon zich destijds niet meten met de wereldberoemde universiteit van Leiden.

Leiden sprankelde en als geïnteresseerde student was er eigenlijk geen andere plek in Europa waar je aan de universiteit het nieuwste van het nieuwste kon vernemen. De oude Willem Jacob 's-Gravesande (1688-1742) had de natuurfilosofie van Isaac Newton ook buiten Engeland bekend gemaakt. Dat betekende dat er op de universiteit steeds meer plaats werd ingeruimd voor natuurwetenschap. Proefjes, experimenten en berekeningen werden de nieuwe norm: de zintuigen werden de toetssteen voor al onze kennis en hoogdravende metafysische systemen waren van nu af aan taboe. Leiden beleefde in de achttiende eeuw een nieuwe lente: filosofie werd helder en alledaags. Tegen de achtergrond van deze empirische traditie groeide Frans Hemsterhuis filosofisch en wetenschappelijk op.
 

Kunstmatig oog

De jonge Hemsterhuis bestudeerde de optica, dat wil zeggen de anatomie van het oog en de natuurkunde van het zien. Hendrik Feyt (1699-1790), een vriend van de familie en net als vader Tiberius een bekwaam wiskundige, had een kunstmatig oog gebouwd om de werking van het menselijk oog te bestuderen. Het maakte grote indruk op Frans, net als op zijn leeftijdsgenoot en buurjongen Petrus Camper. Samen werkten zij onder 's-Gravesan­des opvolger Johan Lulofs (1711-1768) aan een onder­zoek naar het samengestelde oog van insecten. In 1746 promoveer­de Camper op een Dissertatie over het zien, de opstap naar een verdere academische loopbaan. Hemsterhuis zou echter niet aan de universiteit verbonden blijven. In 1755 aanvaardde hij in het naburige Den Haag een post als ambtenaar bij de Raad van State. Vijfentwintig jaar lang combineerde hij – als vrijgezel – een zware administratieve baan bij dit College met een grote filosofische productie.
 
Hemsterhuis schreef altijd voor vrienden. Zijn brief over een edelsteen aan een Amsterdamse bankier werd zijn eerste publicatie en vormde de aanleiding voor zijn Brief over de beeldhouwkunst, een lijvige verhandeling die hem internationa­le bekendheid gaf. Hemsterhuis' studie was uiterst wetenschappelijk opgezet. Aan de hand van enquêtes inventariseer­de hij de meningen van anderen over diverse objecten en leidde daaruit af dat schoonheid samenhing met de verhouding tussen vorm en bevattelijkheid. Opnieuw stonden de zintuigen centraal. De eenvoud van een vorm was op zich niet voldoende, maar had wel veel met het schone te maken, want mooi is volgens Hemsterhuis datgene wat de geest een groot aantal ideeën oplevert in een zo kort mogelijke tijdspanne. De ziel verlekkert zich aan zijn eigen vermogen om in één ogenblik iets op te nemen. Maar deze geneugte is zuiver geestelijk en de esthetische indruk is dus totaal verschillend van bijvoorbeeld de erotische. De esthetica leerde Hemsterhuis de grenzen van het empirisme kennen. Hij bracht het esthetische in verband met gevoelens van tijdloosheid en  eenwording met de wereld.
 

Socrates & Diotima

Zo'n gevoelig mens in een door Isaac Newton geobsedeer­de wereld wil méér dan rekenen alleen. Hemsterhuis accepteerde Newton en zijn empirisme waar het de natuurkunde betrof, maar zocht een hogere filosofische waarheid in de filosofie van mens tot mens, dat wil zeggen, in de filosofie van Socrates. Zijn belangrijkste gesprekspartner was een vriendin die in 1769 in Den Haag kwam wonen, prinses Amalia von Gallitzin. Amalia was uitgekeken op haar Russische man, prins Dimitri, een goede vriend van de Franse philosophes, maar ongevoelig voor de spirituele interesses van zijn vrouw. Amalia zocht contact met Hemsterhuis en al gauw filosofeerden zij er samen op los. Zij noemde hem Socrates, hij haar Diotima – naar de wijze vrouw uit Plato's Symposium. Via Amalia zou Hemsterhuis later grote invloed uitoefenen op Goethe – zijn brief over de optica inspireerde Goethe tot diens beroemde Kleurenleer – en op het Duitse idealisme.
 
Amalia zou in 1786 weer katholiek worden, een stap die Hemsterhuis voor zichzelf niet zag weggelegd. Hij voelde zich meer Griek dan christen. Maar hij hechtte toch net als zij aan de bestrijding van het materialisme en aan het idee van de onsterfelijkheid van de ziel. Wat doe je daarmee in een eeuw van empirisme? Waar was de ziel gebleven na Descartes? Hemsterhuis was er net als de meeste van zijn tijdgenoten van overtuigd dat de ziel niets heeft bij te dragen aan zintuiglij­ke kennis. Toch was hij van mening dat je geen echte materialist kon zijn. Wat weten wij immers over de materie? Newton nam aan de materie hard, uitgebreid, ondoordringbaar en inert was en voorzien van een welbepaalde aantrekkingskracht. Maar wat betekent ondoordringbaarheid anders dan dat we worden tegengehouden wanneer we de materie voelen met de tastzin? Hemsterhuis koppelde elke 'essentie' die we in de wereld kunnen ontdekken aan de afzonderlijke zintuigen. Het tastbare kunnen we voelen, het visuele zien, het auditieve horen, enzovoort. We merken dat er ook zulke 'essenties' bestaan als magnetisme of elektriciteit. Maar wat weten we daarover? We registreren ze met behulp van de vijf bekende zintuigen. Maar een apart zintuig voor magnetisme of voor elektriciteit hebben we niet. Dat zou ons volgens Hemsterhuis filosofische bescheiden­heid moeten bijbrengen. Wie weet hoeveel essenties er nog zijn die we niet opmerken? Wie zegt dat alles louter bestaat uit een harde, ondoordringbare materie, houdt zichzelf voor de gek.
 
Daarmee gaf Hemsterhuis aan dat de sensualistische filosofie van zijn tijd nooit een plat materialisme kon bewij­zen. Het is best mogelijk dat de wereld oneindig veel rijker is dan wij kunnen voelen, horen, ruiken, proeven of zien. Hemsterhuis nam bovendien aan dat wij niet alleen over de vijf gebruikelijke zintuigen beschikken, maar ook nog over een 'moreel orgaan', waarmee we niet de visuele, of de auditieve, maar de morele kant van het universum leren kennen.

Dat ging veel van zijn tijdgenoten te ver. Denis Diderot, die Hemsterhuis op weg naar Sint-Petersburg in Den Haag kwam opzoeken, wilde niets weten van een organe morale. 'Waar zit dat orgaan dan?' vroeg Diderot zich af. 'En sterft het niet af na de dood, net als onze ogen en onze oren?' Diderot had wel een punt: als je verborgen 'essenties' aanneemt die we niet kunnen zien of voelen, is dat eerder een argument voor de afwezigheid van een bepaald orgaan dan een bewijs voor het bestaan ervan. Maar in zijn latere geschriften geeft Hemste­rhuis een duidelijker beeld van wat hij bedoelt met het 'more­le orgaan', of zoals hij het ook wel noemt, ons 'hart' of ons 'geweten'.

Ons morele hart, schrijft Hemsterhuis in de prachtige dialoog Aristaios, of over de Goddelijkheid, is niets anders dan datgene waarmee wij de dagelijkse beslommeringen overstijgen, waarmee wij vrije keuzes maken, zonder dwang van buitenaf — wanneer de geest zich in vrijheid verheft boven al het zogenaam­de goede of slechte en wij geen enkele bezorgdheid meer kennen. Het is de geest van Socrates, die hoog verheven boven zijn wraakzuchtige rechters en zijn bezorgde vrienden uit vrije wil de gifbeker drinkt.
 

Controverse

Het is geen wonder dat Gotthold Ephraim Lessing, toen hij de Aristaios gelezen had, vol bewondering uitriep: 'Maar dit is toch je reinste Spinoza!' In Duitsland begon men juist een nieuwe interpretatie van Spinoza te ontwikkelen, nu niet meer als de onverdraaglijke atheïst waarvoor men hem eerder had gehouden, maar juist als tegenwicht voor de materialisti­sche stroming die zich ook op Spinoza had beroepen. Hemste­rhuis voelde zich ongemakkelijk bij de gedachte dat men in hem een spinozist zag: een zware beschuldiging in die tijd. Spino­za werd lange tijd gezien als een ongewenste concurrent van de gereformeerde religie. Spinoza leerde dat we alleen via onze zintuigen in contact komen met de wereld om ons heen en dat we de zintuiglijke kennis kunnen ontwikkelen tot een morele kennis van een hogere orde. Met de academische wending naar de natuurwetenschap en het empirisme had men gedacht aan de onverkwikkelijke controverse tussen de filosofie en de theolo­gie te ontkomen. Maar aan het einde van de eeuw was men weer terug bij af. Want wie het empirisme wilde aanvullen, met een morele theorie, zoals Frans Hemsterhuis wilde, viel al gauw weer op Spinoza terug.

Op latere leeftijd begon Frans Hemsterhuis ook zelf de schoon­heid van Spinoza te ontdekken. Zijn onvermoeibare streven naar een omvattende theorie over moraal én wetenschap blijkt ook uit de keuze van zijn geestelijke voorgangers: 'Er zijn slechts twee filosofieën in de wereld die de dragers van waarheid zijn en die de geest niet onteren: die van Socrates en Newton.'
 
Van en over Hemsterhuis verschenen in september de volgende boeken: Wijsgerige Werken, door Frans Hemsterhuis, ingel. en van een commentaar voorzien door M.P. Petry, uitgeve­rij Damon i.s.m. Fryske Akademy, 936 blz., ¦ 79,– / 35,85 euro.
Bibliotheca Hemsterhusiana. Het boekenbezit van Tiberius en Frans Hemsterhuis, door Jacob van Sluis, uitgeverij Damon i.s.m. Fryske Akademy, 296 blz., ¦ 45,– / 20,50 euro.