Home Een vreemd experiment

Een vreemd experiment

Door Han van Ruler op 30 november 2012

09-2007 Filosofie magazine Lees het magazine

René Descartes besloot om overal aan te twijfelen, zelfs aan de meest onwrikbare zekerheden. Worden die ons niet ingefluisterd door een boze geest? Descartes was daarmee de wegbereider voor de moderne, twijfelende mens.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In 1641 nodigde René Descartes de lezers van zijn Meditaties over de eerste filosofie uit om mee te doen aan een vreemd experiment. Aangezien het hem vaak was opgevallen dat hij zoveel dingen dacht te weten die hij later niet meer zeker wist, nam Descartes zich voor alles wat hij dacht eens welbewust in twijfel te trekken, om vervolgens te kijken wat er overbleef. Dit moest grondig en systematisch gebeuren, dus stelde hij voor om niet zomaar in het midden te laten of dat wat je wist ook waar was, maar welbewust argumenten te bedenken op grond waarvan alles wat je ooit had gedacht in twijfel getrokken kon worden. Had je ooit iets verkeerd waargenomen, dan moest je nu geen enkele waarneming meer vertrouwen. Was je ooit zeker geweest van iets waarvan later bleek dat je het gedroomd had, dan moest je jezelf voorhouden dat je permanent in een droomtoestand verkeerde en dus altijd bedrogen werd. En zelfs die dingen die je in je droom nog altijd zeker wist, zoals wiskundige waarheden, kon je in twijfel trekken door je voor te stellen dat er een boze geest bestaat die ze je influistert en je daarmee bedriegt.

Wat blijft er in al die onzekerheid nog over? In ieder geval dit, oordeelde Descartes: dat je er altijd zelf nog bent, ook al word je bedrogen. Je maakt altijd iets mee, hoe twijfelachtig ook, en het feit dat je op dat moment bestaat, dat kan niemand je ooit afnemen. Het bestaan van het bewustzijn is dus het eerste wat bij Descartes uit de poel van de twijfel kwam bovendrijven: ‘Ik denk, dus ik ben.’

Maar daar bleef het niet bij. Na het bestaan van het ‘ik’ ontdekte Descartes als tweede zekerheid ook het bestaan van God. God moest wel bestaan, omdat het ‘ik’ wel inzag dat het niet zelf voor zijn bestaan had gekozen. Er was dus iets dat boven hem uitstak en waar zijn bestaan van afhing. De enige goede kandidaat daarvoor was ‘God’, want alle andere kandidaten waren net zo onvolmaakt als het ik.
Bij Descartes kon God nog meer functies vervullen. Als Hij volmaakt was, zou Hij ons toch zeker niet willen bedriegen? In dat geval was het misschien helemaal niet zo nodig geweest om aan alles te twijfelen, en inderdaad concludeert Descartes aan het eind van het boek dat hij in eerste instantie te veel had getwijfeld.

Zekerheid

Waar was die hele exercitie dan voor nodig geweest? Veel tijdgenoten, zelfs vrienden van Descartes, zagen geen enkel nut in het experiment, en naderhand zijn er nog veel meer lezers afgehaakt. De een begrijpt Descartes’ obsessie met zekerheid niet, de ander is allergisch voor zijn godsbewijzen, en een derde stoort zich aan het idee dat het ‘ik’ wordt voorgesteld als een ziel die gescheiden is van het lichaam. Maar de grootste vraag bleef: wat wilde Descartes nou eigenlijk bereiken?

Er zijn lezers die de Meditaties beschouwen als een verdediging van het geloof. Als we het boek oppervlakkig bekijken, lijkt dat helemaal niet zo’n gek idee. Descartes droeg het op aan de theologen van Parijs. Bovendien gaf hij er een religieuze wending aan door het bestaan van God en de mogelijkheid van menselijke onsterfelijkheid te bewijzen. Maar toch is Descartes’ zoektocht naar zekerheid geen apologie voor het geloof. Het gaat in de Meditaties niet om kwesties van religieuze zekerheid – integendeel, de scepticus is bij Descartes geen mens van vlees en bloed, maar een ideaaltype, een verzonnen figuur die Descartes juist heel goed kan gebruiken. De scepticus, die overal aan twijfelt, maakt het de lezer gemakkelijker zich voor te stellen dat alles wat we denken ook onwaar zou kunnen zijn. En alle zekerheid omverwerpen, dat is wat Descartes wil bereiken.

Omdat de scepticus bij Descartes geen mens van vlees en bloed is, lijdt hij ook niet onder de existentiële twijfel waar een Rotterdamse student de Meditaties ooit mee in verband bracht. Hij moest denken aan een lied van Marco Borsato met de veelzeggende titel ‘De Waarheid’. Het gaat over de vertwijfeling van iemand die plotseling in de steek dreigt te worden gelaten, een schok die wordt vergeleken met het wegvallen van alledaagse zekerheden: ‘Hoe vertel je iemand/ dat de aarde niet meer rond is/ dat de vogels niet meer vliegen/ dat de zon niet langer schijnt?’ Het meest onwaarschijnlijke is ook het meest angstaanjagend.
Zulke emotioneel geladen twijfel komen we bij Descartes niet tegen. Hij twijfelt wel aan alles, maar het gaat hem juist niet om de onzekerheid die we kennen uit griezelfilms: meteoren, atoomoorlogen, een explosie van de zon (de ultieme angst van Woody Allens alter ego in Annie Hall), of de landing van groene mannetjes. Descartes’ twijfel draagt nergens het karakter van een persoonlijke crisis of een wereldcrisis, maar is bij uitstek onpersoonlijk: het gaat hem om twijfel aan de menselijke kennis in het algemeen, onafhankelijk van de situatie.

Pionier

Waarom die twijfel volgens Descartes nodig was, wordt pas duidelijk als we de tijd erbij betrekken waarin de Meditaties zijn geschreven. Descartes was een pionier van de moderne wetenschap en hij voorzag dat de mens door de wetenschap gedwongen zou worden om op een heel andere manier naar zichzelf te kijken. In het bijzonder onderzocht Descartes wat het voor onze kennis betekent that we are living in a material world. Als we de wereld gaan beschrijven op grond van de natuurprocessen die erin plaatsvinden, wat zegt dat dan over onszelf?

De ontdekking van het ‘ik’ in de Meditaties geeft al een deel van het antwoord. Als het ‘ik’ een bewustzijn is waarvan we altijd zeker zijn, zelfs al zouden we verder niets met zekerheid kunnen zeggen, dan wordt het bij uitstek een toeschouwer die de wereld ‘van buitenaf’ bekijkt. Descartes is niet erg populair geworden met dit idee, maar het beeld van het bewustzijn als mentale toeschouwer van de mechanische natuur paste natuurlijk perfect in een weten­schappelijk wereldbeeld.

Ook God speelde een rol in dat verhaal. Descartes’ gebruik van het idee van een volmaakte God die ons nooit zou willen bedriegen, is vaak beschouwd als de zwakste schakel uit zijn betoog. Omdat hij geen andere uitweg uit zijn twijfel kon vinden, zou Descartes God maar weer van stal hebben gehaald. Maar wie goed leest, ziet dat Descartes in de Meditaties niet van God verwacht dat Hij wel even een eind maakt aan alle twijfel. Het ging Descartes er alleen om welke rol God had gespeeld in onze onzekerheid. En die onzekerheid was door de opkomst van de natuurwetenschappen heel actueel, omdat allerlei nieuwe wetenschappelijke modellen voor het eerst de vraag opriepen in wat voor wereld we eigenlijk leefden. Als alles volgens de natuurkunde uit quarks of atomen bestaat, waarom ziet de wereld er dan zo anders uit? Descartes probeerde een antwoord te geven op die vraag door alle factoren onder de loep te nemen die volgens hem in onze ervaring een rol spelen: God, de natuur en wijzelf.

Dat bracht hem tot opmerkelijke conclusies. Zo beweerde hij dat onze directe ervaring maar heel zijdelings betrokken is bij het begrijpen van natuurprocessen. Je kunt wel twijfelen aan je eigen ervaring op het moment dat de wetenschap die heel anders verklaart, maar het is veel logischer om te beseffen dat onze primaire ervaringen nooit bedoeld zijn geweest om wetenschap­pelijke informatie te verschaffen. Integendeel, de manier waarop wij de wereld ervaren, heeft volgens Descartes een heel andere functie: overleven! Een stank zou je puur wetenschappelijk bekeken niet moeten zien als ‘de eigenschap’ van een stinkend voorwerp, maar als een waarschuwings­signaal. Als er iets stinkt, zegt dat namelijk evenveel over onszelf als over het voorwerp dat wordt geroken. Misschien komt zo’n ervaring in de belevingswereld van een ander organisme helemaal niet voor. Bij ons wel, want het helpt ons overleven. In die zin kunnen we dus niet zeggen dat God ons heeft bedrogen: al onze indrukken van de wereld passen precies op wat wij in onze leefomstandigheden nodig hebben.

Raadsel

Andere filosofen, zoals Hobbes en Spinoza, interpreteerden menselijke ervaringen net als Descartes in het kader van ons zelfbehoud, maar zij besloten God daar niet bij te betrekken. Dat heeft hun bij moderne lezers veel bijval opgeleverd. God eruit, goed zo! Maar in feite lieten Hobbes en Spinoza daarmee merken dat ze het eigenlijke probleem niet hadden begrepen. Bij hen bleef het namelijk een raadsel hoe ons lichaam zo goed in ons zelfbehoud kon voorzien. Pas na Darwin begint het ons duidelijk te worden hoe het zonder voorzienigheid mogelijk is dat we emotioneel gebonden zijn aan de dingen die ons goeddoen.

Parallel daaraan komen veel van Descartes’ vragen in het kader van de evolutietheorie weer naar boven. Net als Descartes beweren bewustzijnsfilosofen vandaag de dag dat al onze ervaring een soortspecifieke vorm van ervaring is. Ze is functioneel, maar totaal bevooroordeeld. Descartes was nog voorzichtig. Hij zag kleuren bijvoorbeeld als een typisch subjectieve ervaring, maar wist eigenlijk geen verklaring te geven voor de functie van een gekleurde wereld. Tegenwoordig gaat men er voetstoots van uit dat het waarnemen van kleuren een onder­scheidingsvermogen is dat zich heeft ontwikkeld op grond van een selectieproces. Wij zien precies evenveel kleurschakeringen als we in onze primaire ontwikkeling nodig hebben gehad om goed van slecht voedsel te kunnen onderscheiden, gevaarlijke van ongevaarlijke situaties enzovoort. Zo’n soortspecifieke vorm van sensibiliteit is evolutionair uitgeselecteerd, maar zegt niet per se iets over de wereld zelf. Die hoeft niet gekleurd te zijn, zou Descartes zeggen, maar onze belevingswereld is dat wel.

Omdat onze ervaring precies past bij wat we nodig hebben, constateerde Descartes dat God ons kennelijk niet wilde bedriegen. De darwinist bevestigt dit en stelt dat de natuur ons niet eens kán bedriegen. We hebben immers per definitie precies de informatie waarmee we kunnen overleven. Maar dat wil niet zeggen dat God, of de natuur, het niet anders had kunnen doen. We zouden nog beter af zijn als we bijvoorbeeld stralingsgevaar of magnetisme konden registreren, maar daar heeft ons lichaam nu eenmaal geen voelsprieten voor.

Toch wil dat volgens Descartes niet zeggen dat God ons alsnog bedriegt. Hij heeft immers alles aan ons systeem toegevoegd wat het in principe nodig heeft. Hij had er ook voor kunnen kiezen dat we, elke keer wanneer er iets op onze tong ligt, aan een bepaalde molecuulstructuur zouden denken. Dat heeft Hij niet gedaan, en dat is maar goed ook, want het zou erg onpraktisch zijn. Maar we kunnen wel zelf op onderzoek uit. Het feit dat we moleculaire en magnetische processen kunnen verklaren, ook al voelen we ze niet, wijst erop dat we met onze rationele vermogens de informatie die ons is aangeboren kunnen overstijgen.

‘Gelukkig maar dat God ons ook nog een ziel heeft meegegeven!’ stelde Descartes. De darwinist zegt het niet zo, maar hij bedoelt eigenlijk precies hetzelfde. Hij zegt dat ons bewustzijn per ongeluk is meeontwikkeld met onze overlevingskansen. Dat biedt ons de mogelijkheid om onze eigen ervaring ‘in twijfel te trekken’, er afstand van te nemen en wetenschap te bedrijven. Als bijproduct van de evolutie zijn onze rationele vermogens een handig gereedschap om los van onze primaire indrukken iets te weten te komen over de wereld van natuurprocessen die erachter schuilgaat.

Descartes was zich al in 1641 bewust van de discontinuïteit tussen ons bewuste denken en onze dagelijkse belevingswereld. Die laatste was functioneel en soortgebonden. Maar omdat onze primaire ervaring ons geen directe informatie verschaft over de natuurprocessen zelf, besefte Descartes tegelijkertijd dat de natuurwetenschappen ons nog eens zouden dwingen zelfs onze meest primaire intuïties opzij te zetten. Met zijn twijfelexperiment nodigde hij zijn lezers uit alvast aan die gedachte te wennen.