Home Een filosofie van flink oefenen
Denker des Vaderlands

Een filosofie van flink oefenen

Door Marli Huijer op 22 april 2015

Een filosofie van flink oefenen
Cover van 05-2015
05-2015 Filosofie magazine Lees het magazine

Denker des Vaderlands Marli Huijer analyseert uitspraken van haar voorganger René Gude, en daar blijkt door de jaren heen een opmerkelijke thematische consistentie in te zitten.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

1. Welbewust leven
Pas als wij autobiografen zijn, kan ons leven beginnen.’ Het is een van de vele uitspraken die René Gude sinds 2004 deed als lid van het Filosofisch Elftal in dagblad Trouw. Filosofie is voor hem geen vrijblijvende bezigheid, maar een welbewuste reflectie op het gewone leven. Ze stelt je in staat na te denken over hoe je je verhoudt tot dat wat je is aangereikt door je fysieke en culturele omgeving, die niet door jouzelf is bedacht of ontwikkeld. Als je meer wilt zijn dan de toevallige gewoontes, ideeën en waarden waarin je opgroeit, zul je over je verleden en over jezelf moeten nadenken. Je moet je afkeren van dat verleden en nadenken over de toekomst, om zo je biografie in eigen hand te nemen.


Toch kunnen we in het dagelijkse leven niet zonder gewoontes. Het is onmogelijk om van elke gewoonte een bewuste keuze te maken. Maar we kunnen wel eens per jaar een grote schoonmaak houden, door gewoontes en inzichten te heroverwegen en door bewust te besluiten om ze te behouden of weg te doen. Door gewoontes aan te passen – een enorme, ‘weinig sensationele’ klus, om met Gude te spreken – kunnen we vooruitgang boeken.

Gude verwijst daarbij met genoegen naar Descartes: ‘Descartes zegt: als je wilt uitmaken wat werkelijk bij jou hoort, als je een niet-toevallig bouwwerk wilt maken van alle indrukken die je in je leven hebt opgedaan, moet je eens in je leven alles wegtwijfelen. Misschien keer je wel terug bij de traditie waaruit je vertrok, maar dat doe je dan bewust. Zo ga je dankzij autobiografische inspanningen over van een leven dat je min of meer bij toeval leefde, naar een bewust leven.’

Bij die jaarlijkse schoonmaak hoeft niet het hele interieur te worden vervangen. Het gaat Gude niet zozeer om vernieuwing, maar om verbetering. Je zou immers wel gek zijn als je een oude lamp waaronder je lekker kunt lezen, inruilt voor een nieuwe die je ogen verblindt.

2. Streven naar het optimum  

Je moet je altijd voorbereiden op het ergste, maar dat betekent niet dat je alle hoop laat varen. Een goed depressionistisch vertrekpunt is dat je je realiseert dat er allemaal vreselijke dingen kunnen gebeuren, maar dat je toch je nest uit komt. Want iedereen die zijn nest uitkomt, heeft hoop.’ Deze uitspraak uit 2005 keert in ongeveer dezelfde bewoordingen keer op keer terug in het denken van Gude. Aanvankelijk als filosofisch inzicht, later ook als een levenshouding die hem in staat stelt zijn ziekte en sterven met open vizier tegemoet te treden. Optimisme is geen verplichting. Maar als je het optimisme achterwege laat, loop je grote kans dat het leven van zin verstoken blijft. Het leven heeft van zichzelf namelijk geen zin. We moeten die zin zelf zien aan te brengen.


Met zijn filosofisch optimisme spoort Gude ertoe aan om van het ene optimum naar het volgende, nog betere optimum te bewegen. Toch omschrijft hij de optimist niet als een naïeve idealist. De ware optimist is eerder een zwartkijker, een ‘depressionist’: iemand die zich in de depressie laat zakken en toch een goed humeur houdt. Hij verwijst naar Leibniz, die de wereld van zijn tijd de beste van alle mogelijke werelden noemde. Hoewel dat pessimistisch klinkt – alsof een betere wereld niet mogelijk zou zijn –, getuigt de ‘beste wereld’ van Leibniz volgens Gude van optimisme. Leibniz’ best mogelijke wereld is een momentopname, een optimum; het is de voor dat moment hoogst haalbare wereld. Maar het kan altijd beter. De ware optimist ziet de wereld als een aaneenschakeling van optima waartussen onvermijdelijk dieptepunten zitten. Hij neemt de verantwoordelijkheid om tegen alle teleurstellingen in steeds te streven naar een volgend optimum.

Onderweg naar het zelfgestelde volgende optimum sluit de optimist de ogen niet voor het negatieve. Integendeel, hij erkent het ten volle, maar blijft door het negatieve heen geloven in de kracht van ideeën en idealen. Daarin verschilt hij van de ‘miserabilist’, die moedwillig op zoek gaat naar narigheid. Vooral in situaties van rijkdom en overvloed is het verleidelijk om een miserabilist te worden. Door het gebrek aan problemen raken velen de richting kwijt en gaan op zoek naar problemen. Xenofobie is daarvan volgens Gude een voorbeeld. ‘De islam is een zelfgefabriceerde gelegenheidsfocus voor radeloze en redeloze Nederlanders,’ zegt Gude. Tegenover dit doorgeschoten zoeken naar narigheid stelt hij de joviale speelsheid van de jaren zestig. Het uit die tijd stammende streven naar emancipatie, mentaliteitsverandering, vormingswerk en gedogen kan hem niet ver genoeg doorslaan.

3. Voorstellingen controleren 

Descartes mag dan Gudes grote held zijn, de stoïcijnen vindt hij ook erg goed. ‘Zo’n Seneca of Epictetus, dat zijn lekkere jongens, hoor.’ Met graagte vertelt hij over de brief van Seneca aan Marcia, die ontroostbaar is nadat ze haar kind heeft verloren. Ze had haar leven allang weer moeten oppakken, schrijft Seneca. Het is niet natuurlijk om zo lang verdrietig te zijn. Er moet dus wel een ‘onnatuurlijke’ oorzaak zijn die het verdriet in stand houdt. Volgens de stoïcus is het verstand daar debet aan, omdat dat het verdriet in een eindeloos herhaald verhaal blijft koesteren en daardoor voorkomt dat het op natuurlijke wijze wegebt. Seneca laat volgens Gude zien dat het verstand de emotie kan aanwakkeren in plaats van deze tot rust te brengen.

Op het verstand kun je niet zonder meer vertrouwen. Dat komt doordat het altijd uitgaat van voorstellingen. Niet de feiten of dingen zelf maken ons verdrietig of angstig, maar de voorstelling ervan. Als je je de dood voorstelt als iets angstaanjagends, zal het je zwaar vallen de angst onder controle te houden. Maar als je je de dood voorstelt als iets wat doodeenvoudig is, sterven als iets dat iedereen kan, valt de angst weg. De uitspraak van Epictetus dat het niet de dingen zijn die ons in verwarring brengen, maar onze voorstellingen van de dingen, was voor Gude een eyeopener. Die uitspraak geldt overigens niet alleen voor de voorstelling van de dood, maar ook voor de voorstelling van iets banaals als een sportauto. De een wordt enthousiast omdat hij daarbij aan autoraces denkt, de ander chagrijnig omdat hij een energieverslindend monster voor zich ziet.

Om goed te kunnen leven is het daarom raadzaam voorstellingen op hun adequaatheid te controleren. Dat moet volgens Gude op drie manieren gebeuren; hij noemt dat ‘CCC Incorporated’: Correspondentie, Consistentie en Consensus. Correspondeert de voorstelling met de werkelijkheid? Is er consistentie tussen de voorstellingen onderling? Is er overeenstemming of consensus tussen mijn voorstelling en die van anderen?

Filosofie kan ons van dienst zijn bij het controleren van onze voorstellingen en bij het ontzenuwen van de oordelen en vooroordelen die ermee gepaard gaan. Deze methode, die Gude eind jaren negentig verwoordt – vooroordelen uitvergroten om ze vervolgens uit te bannen –, keert later terug als een instrument om ook emoties te beheren.

4. Emoties beheren  

Hoe kunnen we onze eigen zielenroerselen enigszins in bedwang houden in een tijd van wereldschokkende gebeurtenissen? Hoe zorgen we dat angst voor terroristische aanslagen of onbekende griepvirussen niet met ons op de loop gaat? De hedendaagse, onoverzichtelijke wereld lijkt volgens Gude op de wereld van Seneca. Ook in die tijd, rond het begin van onze jaartelling, was de wereld groot en onoverzichtelijk. En ook toen bood rijkdom een beangstigende vrijheid en beangstigend veel mogelijkheden. Bij reëel gevaar kunnen we ons van alles voorstellen, maar als dat ontbreekt worden we gekweld door bange vermoedens over wat anderen van ons zullen vinden. Als we dan toch een concreet object of specifieke persoon vinden waarop we de angst kunnen projecteren, geeft dat een vreemd gevoel van opluchting.

Angsten, maar ook emoties als woede, vreugde of verdriet, ziet Gude als motieven die het leven richting geven. Ze bepalen wat we belangrijk vinden en wat onze doelen zijn. Als we emoties buiten beschouwing zouden laten, zou dat betekenen dat we stuurloos worden, dat het leven geen richting meer heeft. Toch kunnen we ons ook niet gedachteloos aan emoties overleveren. Ze kunnen met ons aan de haal gaan, ons uit balans brengen. Maar dat is geen reden om emoties te vermijden. We hebben angst immers nodig om ons tegen gevaar te beschermen. En verdriet hebben we nodig om afscheid te kunnen nemen van dat wat we waardevol vinden. Lusten en onlusten drijven de mens. Gelukkig beschikt de mens over de rede, over het vermogen om te denken. Het denken stelt ons in staat tegenstrijdige emoties tegen elkaar uit te spelen, om ze op die manier te beteugelen. ‘Humeurmanagement’ noemt Gude deze beteugeling van lusten en onlusten in later jaren. Hij geeft concrete aanwijzingen voor hoe je dat kunt doen: speel emoties tegen elkaar uit, ga het ene gevoel te lijf met een tegengesteld gevoel. Zo kun je lafheid bestrijden met roekeloosheid, waardoor je een middenweg vindt die moed heet.

3. Bildung

Management van het persoonlijke en sociale leven, met de bijbehorende humeuren, voorstellingen, emoties en vooroordelen, begint en eindigt met Bildung: vormgeven van het zelf. Filosofie is daarbij onmisbaar.
Filosofen zijn bij Gude eerst en vooral leraren: ‘Plato had zijn Academie, Aristoteles het Lyceum, de stoïcijnen en sofisten gaven les op straat, in de Middeleeuwen kreeg je de “scholastiek”, en Kant, Wittgenstein en Martha Nussbaum zitten aan de universiteit. Ikzelf ben, in alle bescheidenheid natuurlijk, ook Hoofd der School in Leusden.’ We hebben onderwijs en leraren nodig om volwaardige burgers te worden. Goed onderwijs leert kinderen en volwassenen om zelfstandig deel te nemen aan het openbare leven. Filosofie kan daaraan bijdragen door burgers te leren hoe ze anderen met fatsoenlijke argumenten kunnen overtuigen, door hun te leren nadenken over normen en waarden. Bovendien leert de filosofie hoe we dogma’s kunnen loslaten, hoe we cynisme kunnen voorkomen en hoe we door met elkaar het gesprek aan te gaan tot besluiten kunnen komen waar iedereen mee kan leven.

De leraar of filosoof is degene die het Bildungsproces bij de leerling in gang zet. Hij loopt een tijdje met de leerling op, terwijl deze zich langzaam maar zeker aan het vormen is tot een mens uit één stuk, tot iemand die uit de uiteenlopende bronnen van kennis en waarden een eigen perspectief op de wereld ontwikkelt. De leraar kan de zelfstandigheid van de leerling niet afdwingen, maar staat hem of haar steeds terzijde.


Hoe meer mensen in staat worden gesteld om zichzelf tot een eigenstandig geheel te vormen, des te beschaafder de samenleving, meent Gude. Volgens het Bildungsideaal is ieder individu zowel eigenwijs als geïnteresseerd. Keer op keer benadrukt hij dat mensen zowel erbij willen horen als erbovenuit steken, dat ze letterlijk uitstekend willen zijn: ‘We willen nu eenmaal net genoeg afwijken om als bijzonder erkend te worden door de mensen waar we tegelijk wel bij willen horen. Daarom zijn we zo’n neurotische bende.’ Ook hier spelen twee tegenstrijdige verlangens, die beide erkenning verdienen en die door het denken in evenwicht moeten worden gebracht.

In het proces waarin de leerling leert dat hij zowel erbij hoort als zich onderscheidt, moet het onderwijs inzicht geven in de bindingen die leerlingen aangaan om erbij te horen. Want juist de bindingen met anderen vormen het uitgangspunt om een eigen, uitstekende manier van leven te ontwikkelen. Gude spreekt van een ‘agoramodel’, dat als een prettige proeftuin kan dienen om in het gesprek met anderen tot zelfontplooiing te komen. Hij onderscheidt daarbij een klein aantal levensgebieden, zoals werk, recht en media, waarbinnen leerlingen of burgers oefeningen in filosofie, wetenschap, kunst, sport en religie krijgen aangeboden. Door bepaalde deugden in een veilige omgeving te oefenen, werk je op een vanzelfsprekende manier aan zelfontplooiing.

De filosofie zal nooit de doorslag geven in het besluit welke lijn we in het persoonlijke leven of de samenleving het best kunnen volgen. Maar filosofie levert wel ‘fantastische halffabrikaten’ voor ieders levensopvatting en biedt een methode om ‘de degelijkheid van iedere mentale constructie, die door ziel of geest wordt voortgebracht, te beproeven’.

De filosofie van Gude is de filosofie van hard werken. Het leven is nu eenmaal een ‘gedoetje’. Maar wie zich daaraan overgeeft, zal het leven optimaal smaken.