‘Wij zijn ons geheugen’, volgens de Groningse psycholoog Douwe Draaisma. Maar dat geheugen is wel onbetrouwbaar.
Ons geheugen is te vergelijken met een verhalenverteller, schrijft Douwe Draaisma in zijn nieuwste boek Als mijn geheugen me niet bedriegt. De Groningse hoogleraar geschiedenis van de psychologie schreef eerder al verschillende boeken over het geheugen. Zijn bekendste werk is waarschijnlijk Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt uit 2001. Maar het geheugen is dan ook niet zomaar iets: ‘wij zijn ons geheugen’, komt volgens Draaisma dichter bij de waarheid dan ‘wij zijn ons brein’. Zonder ons geheugen zouden we geen persoon kunnen zijn. Draaisma: ‘Je kunt geen afspraken maken met een geheugenloos mens; je kunt nauwelijks een gesprek met hem voeren, omdat iemand zonder geheugen nu eenmaal niet in staat is om een enigszins eenduidig verhaal over zichzelf te vertellen.’ Ons geheugen maakt dus dat we zijn wie we zijn – het verleden bepaalt het heden –, maar in zijn nieuwste boek laat Draaisma zien dat het omgekeerde net zo goed het geval is: hoe vreemd het op het eerste gezicht misschien mag lijken: ons heden bepaalt ook ons verleden.
Draaisma: ‘Het geheugen heeft net als een verhalenverteller of een schrijver altijd een perspectief. Dat perspectief bepaalt wat er wel in het verhaal komt en wat niet, dus wat we ons wel herinneren en wat we ons niet herinneren. En dat perspectief kan veranderen door iets wat nu gebeurt, en daarmee verandert er ook iets in wat en hoe we herinneren. Als je bij het schrijven van een verhaal aan het einde een wijziging doorvoert, moet je vaak aan het begin ook wat aanpassen om het verhaal rond te maken.’
Hoe dit werkt laat Draaisma mooi zien aan de hand van het televisieprogramma DNA Onbekend, waarin mensen die zich afvragen of hun ouders wel hun echte biologische ouders zijn een DNA-test ondergaan die de waarheid boven tafel moet halen. ‘Als je hoort dat je vader niet je echte vader is, dan verandert je perspectief op een tamelijk dramatische wijze en kunnen opeens herinneringen bovenkomen waar je eerder nooit aandacht aan hebt besteed. De buurman die altijd zo aardig tegen je deed en die zo lang met je moeder op haar kamer was, zie je in één keer in een heel ander licht. Het geheugen kun je het best vergelijken met een kladschrift: het wordt voortdurend aangepast en omgewerkt. Daarbij gebruik ik niet voor niets de passieve vorm “wordt”, want het overkomt ons. En daarmee is trouwens direct een verschil tussen een verteller en het geheugen aangegeven: er is niet een identiteit, de schrijver, die zich van het geheugen kan bedienen. Het wordt voor je bij- gehouden. Je hebt er nauwelijks vat op.’
Fotografie: Martin Dijkstra
Geheugenkunstenaars
Maar er zijn toch allerlei geheugentrucs die je je eigen kunt maken om wél invloed te hebben op je geheugen? Om ervoor te zorgen dat je iemands naam onthoudt, moet je je de persoon voorstellen met iets op zijn hoofd wat te maken heeft met zijn naam. Thomas onthoud je door deze persoon voor je te zien met een tomaat op zijn hoofd. ‘Natuurlijk zijn er kunstgrepen’, reageert Draaisma. ‘Maar wat deze geheugenkunstenaars kunnen onthouden kun je nauwelijks herinneringen noemen. Het gaat meer om lijsten van voorwerpen. Om feitelijke informatie dus. Dat is iets anders dan de herinnering aan je eerste schooldag, om maar iets te noemen. Bij dergelijke herinneringen hoort een hele kluwen van gevoelens, geuren en geluiden. Daarom komen herinneringen soms zomaar opeens op door een geur of een smaak. Sommige mensen proberen bewust door geuren en smaken herinneringen op te roepen, maar deze kunstgreep werkt zelden. Echte herinneringen gaan hun eigen gang. Marcel Proust beschreef deze werking van het geheugen in zijn À la recherche du temps perdu en hij noemde haar niet voor niets mémoire involontaire, het onvrijwillige geheugen.’
Als het zo is dat we selectief herinneren, hebben we dan de neiging om er een mooier verhaal van te maken of juist niet?
‘Dat ligt aan de omstandigheden. Als je depressief wordt, lichten vooral de mislukkingen op of komen herinneringen die je eerst als mooi zag opeens in een ander licht te staan. Toch hebben de meeste mensen de neiging om het verleden mooier te maken. Er is een intrigerend fenomeen dat je vooral bij eeneiige tweelingen ziet. Ze hebben herinneringen waarbij ze niet meer weten wie het overkomen is. “Nee dat heb ik meegemaakt, nee dat was ik!” Dat herinneringen van eigenaar kunnen wisselen komt trouwens ook wel bij niet-eeneiige broers en zussen voor, maar minder. Eeneiige tweelingen identificeren zich nu eenmaal makkelijker met elkaar. Er blijkt een systeem in te zitten. Herinneringen aan blunders schrijf je meestal toe aan de ander, terwijl herinneringen aan heldendaden juist aan jezelf worden toegeschreven. Iedereen heeft die neiging in meer of mindere mate. Je kent het wel. Je hebt samen met een vriend wat meegemaakt, en vervolgens ben je er getuige van hoe hij daar verslag van doet. Dat verslag is dan meestal net wat heldhaftiger en hij speelt daarin een net iets bijdehantere rol dan jij het had beleefd. Het is natuurlijk ook gewoon erg fijn om jezelf als een goed persoon te zien. Godfried Bomans heeft het mooi verwoord: op een bepaald moment in je leven kom je tot de conclusie dat jouw ouders twee sukkels zijn die in een moment van genade een genie hebben verwekt.’
Dus ons geheugen is een ongeloof- lijk onbetrouwbare verhalenverteller?
‘Nee, dat is overdreven. De eerste hoofdwet van het geheugen is dat het geheugen in grote trekken een realistisch beeld geeft van wat we hebben beleefd. Als dat niet zo was, zouden we niet goed kunnen functioneren in de wereld. Het gedraagt zich eigenlijk net als een getuige, die ongeveer één op de tien keer niet de waarheid spreekt. Het grote probleem is natuurlijk dat je niet weet wanneer hij wel of niet de waarheid spreekt. Dat zag je mooi bij de autobiografieën van de Britse neuroloog Oliver Sacks. Hij was nooit van plan om een autobiografie te schrijven. Toch heeft hij er twee geschreven. De eerste ging over de periode van zijn jeugd, tot zijn vijftiende jaar. Die werd alom geprezen als nietsverhullend. Tien jaar later schreef hij nog een biografie. Toen bleek dat hij in die eerste van alles had verzwegen. Je moet de verhalen van een autobiograaf altijd met een flinke dosis scepsis nemen.
Wat trouwens ook effect heeft op je herinneringen, is je leeftijd. Meestal herinner je je het best wat vrij recent heeft plaatsgevonden, maar het eigenaardige is dat mensen van boven de zestig zich relatief veel details beginnen te herinneren uit hun tienertijd. Terwijl die tijd dan natuurlijk al lang achter hen ligt. Dat wordt wel het reminiscentie-effect genoemd.’
Maar je kunt toch nooit alles vertellen? Je moet als je een leven beschrijft keuzes maken.
‘Dat is waar. In mijn boek beschrijf ik vrij uitgebreid de zaak van de Unabomber. Tussen 1978 en 1995 verstuurde hij 16 bommen die 23 mensen verwondden en 3 doden veroorzaakten. Toen de Unabomber eindelijk werd gevonden en opgepakt, dook iedereen erbovenop. Waarom had hij deze bommen verstuurd? Had hij een geestelijke aandoening of was het zijn opvoeding? Niet alleen de psycholoog die bij de rechtszaak betrokken was, maar ook hijzelf, zijn broer en zijn moeder voegden informatie toe. In die pogingen om zijn leven in een begrijpelijk verhaal weer te geven, werden allemaal verschillende accenten gelegd. Voor elke duiding moesten bepaalde feiten worden weggelaten en andere juist weer op de voorgrond geplaatst. Dat is het probleem als er te veel informatie is. Maar als er te weinig informatie is, kun je een leven ook niet duiden. Er is een bepaalde hoeveelheid, niet te veel niet te weinig, die optimaal is. Dan kun je een redelijk genuanceerd verhaal vertellen, waar de meeste mensen het mee eens zijn.’
Proberen mensen door hun persoonlijke verhalen te vertellen niet ook aansluiting te zoeken bij een groter verhaal? Is het geheugen niet vooral een sociaal fenomeen?
‘Ja, natuurlijk. Wat je over jezelf vertelt heeft vaak te maken met de sociale wenselijkheid ervan. Je anticipeert op wat anderen willen horen en daarom hou je soms dingen achter, leg je de nadruk op bepaalde zaken, verdraai je de feiten of vertel je zelfs totale leugens. Er zijn verschillende gevallen bekend van mensen die na de Tweede Wereldoorlog beweerden dat ze in een concentratiekamp hadden gezeten, terwijl later bleek dat dat niet zo was. Je kunt op een verschrikkelijke manier verstrengeld raken in je eigen verhaal. Als je eenmaal iets over jezelf verteld hebt, is het lastig om het daarna te moeten veranderen. Aan deze universiteit was er iemand die niet durfde te vertellen dat zijn promotieonderzoek was mislukt en die gewoon elke dag naar de bibliotheek ging om daar zogenaamd te studeren. De datum voor de promotie was zelfs al gepland en op die dag pleegde hij zelfmoord.’
Speelt taal een belangrijke rol voor het geheugen?
‘Taal heeft een dubbele rol. Aan de ene kant is het de taal die maakt dat wij ons dingen beter kunnen herinneren. Het is niet voor niets dat je pas vanaf een jaar of drie, vier begint met herinneren. Dat is ook het moment waarop je echt in zinnen begint te spreken. Dat een kind zichzelf kan vertellen wat het heeft beleefd, is een krachtige factor voor de herinnering. Toch gaat de taal ook tussen ons en onze herinnering in staan. Veel herinneringen zijn eigenlijk niet talig. Het omzetten in taal is een bewerking. En wanneer we een uniek gevoel in algemene woorden als “verdrietig” of “vrolijk” omzetten, gaat er uiteraard iets verloren van dat specifieke. Bovendien gaan we ons de woorden herinneren en niet meer de gevoelens, geuren enzovoort die eraan voorafgingen. En zo verandert de herinnering elke keer een beetje wanneer we hem vertellen. We herinneren ons dan eigenlijk vooral het vertellen van de herinnering.’