Home Denker des Vaderlands Doortastend aarzelen

Doortastend aarzelen

Door René Gude op 2 januari 2000

01-2000 Filosofie Magazine Lees het magazine

‘Het Nederlandse publiek doet er goed aan om bij de vraag naar zegeningen & risico’s van de mogelijke toepassingen van gentechnologie net zo driest te werk te gaan als de wetenschappers bij het scheppen van die mogelijkheden.’ René Gude, hoofdredacteur van Filosofie Magazine, over de commotie rond Wim Rietdijk.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

De genetica is de tak van de biologie die in kaart brengt hoe de genen diverse levensprocessen constitueren en beïnvloeden. Deze zuivere wetenschap is in de eerste plaats ongelooflijk intrigerend. Het onderzoek naar de genen bevredigt onze diepgewortelde nieuwsgierigheid en de behoefte om de natuur te ontraadselen. De genetica laat zien hoe de biologische processen op moleculair niveau verlopen; de mogelijkheden om in die processen in te grijpen vloeien daar vanzelf uit voort.
Zijn we wetenschappelijk al zover dat we de reikwijdte van doelbewust aangebrachte genetische mutaties kunnen overzien? Kunnen we kanker genezen? Kunnen er biologische wapens gemaakt worden die alleen specifieke planten, diersoorten of groepen mensen treffen? Zijn psychologische eigenschappen (hoogbegaafdheid) of maatschappelijke problemen (criminaliteit) te herleiden tot genetische aanleg en langs die weg beïnvloedbaar? De poging om de reikwijdte geheel te overzien voert de moleculair bioloog al diep in psychologische, sociologische en criminologische bespiegelingen.

De stap van genetica naar brede gentechnologische toepassingen is in de wetenschappelijke praktijk heel klein. Er wordt op grote schaal geëxperimenteerd met veranderingen in genetisch materiaal van planten, dieren en mensen. In de wetenschappelijke context is het verschil tussen onderzoeker en ingenieur minimaal. Dat verschil begint pas werkelijk een rol te spelen als de vruchten van onderzoek rijp lijken te zijn voor toepassing buiten het laboratorium. In de gewassenveredeling en veeteelt is de stap naar de toepassing binnen wettelijke kaders al gemaakt. Het is op dit moment in een willekeurige supermarkt nauwelijks meer mogelijk om producten te vinden waarbij geen genetisch gemodificeerde grondstoffen zijn gebruikt.

Voetangels en klemmen
Inzicht in het humane genoom wordt ook al toegepast, zij het voornamelijk in de sfeer van de diagnostiek. In de medische praktijk is prenatale diagnostiek een realiteit. Binnen de grenzen van de huidige abortus- en euthanasiewetgeving kunnen ouders bij hun beslissing gebruikmaken van genetische informatie over de levensverwachting van hun kinderen. In preventieve geneeskunde kunnen patiënten zich aan een genetische screening onderwerpen en vergaande ‘behandelingen’ ondergaan, zoals bijvoorbeeld preventieve borstamputaties. Alle morele en politieke discussies over de toepassing van gentechnologie gaan op dit ogenblik over de vraag of de bestaande wettelijke kaders strikt moeten worden toegepast, dan wel aangescherpt of juist verruimd. Over het doel is iedereen het eens: transparante wet- en regelgeving waarin eenduidig is vastgelegd aan welke grenzen genetisch onderzoek gebonden moet zijn, hoe risico’s kunnen worden vermeden en hoe vervolgens iedereen van de bevindingen kan profiteren. Maar de weg naar dat doel is vol voetangels en klemmen.

In de eerste plaats moeten de verstgevorderde moleculair biologen inzicht verschaffen in de gentechnologische mogelijkheden van dit moment en in de toekomst. Die informatie is cruciaal voor de niet-specialistische stakeholders in de brede maatschappelijke discussie: kamerleden, patiënten- en consumentenbewegingen en meediscussiërende burgers. Voor het beantwoorden van de vraag ‘wat moeten we doen en laten’ zou het zeer efficiënt zijn als wetenschappers de stakeholders eenduidig zouden kunnen inlichten over de vraag ‘Wat kunnen we nou eigenlijk en welke mogelijkheden liggen er in het verschiet?’ Maar dat kunnen wetenschappers om institutionele redenen maar zelden. Wetenschappers zijn bij afspraak polemisch ingesteld ten opzichte van uitspraken van collega’s en betwisten bij afspraak de status ‘verstgevorderd’. Hun eigen onderzoek moet kritiseerbaar zijn en zij zijn het letterlijk aan hun stand verplicht om kritisch te staan tegenover het werk van collega’s.

Wetenschappers zijn geïnstitutionaliseerde sceptici en per definitie geen ‘leveranciers van definitieve waarheden’. Vernieuwing van kennis is een organisatorisch doel in alle wetenschappelijke activiteit. Voor de zich explosief ontwikkelende genetica geldt dat op dit moment in extreme mate.

Stakeholders die willen weten wat de stand van zaken is, zullen daarom in het beste geval genoegen moeten nemen met een voorlopige consensus vanuit de wetenschappelijke wereld en in het slechtste geval zelf moeten besluiten welke van de strijdende wetenschappers zij, al is het maar voorlopig, serieus nemen. Dit is een ernstige complicatie die meegenomen moet worden wanneer de discussie overgaat van de wetenschappelijke stand van zaken naar de politiek-morele vraag wat we nu en in de toekomst zouden moeten doen en laten.

En daarmee is pas de helft van het probleem zichtbaar. De problematische ‘eensgezindheid’ over de inschatting van genetische mogelijkheden kan tot zeer uiteenlopende standpunten over de wenselijkheid van toepassing leiden. Geen van de discussiepartijen is als groep unaniem. De vraag naar wat we moeten doen en laten verdeelt zelfs de microbiologen die het wetenschappelijk in grote lijnen met elkaar eens zijn en diezelfde kwestie maakt dat groeperingen als ‘politici’, ‘patiëntenverenigingen’, ‘verzekeringsmaatschappijen’ en ‘publiek’ uiteenvallen in partijen van virulente voorstanders, tegenstanders en mensen die hun oordeel voorlopig opschorten.

Laf

Deze laatste groep heeft in discussies een slechte naam: het zijn ‘de twijfelaars’. In de haast om tot heldere richtlijnen te komen over wat mag en niet mag, worden de weifelaars zelden gezien als een club waar je wat aan hebt. Voorstanders geselen de besluitelozen dan ook met het verwijt dat ze ‘in wezen’ tegenstanders zijn, terwijl faliekante tegenstanders geneigd zijn de weifelaars toe te voegen dat ze ‘in feite’ voorstanders zijn. In beide gevallen komt de twijfelaar naar voren als iemand die te laf is om voor zijn/haar mening uit te komen. Dit soort persoonlijke aanvallen hebben in ieder geval niets te maken met de zaak waaraan getwijfeld wordt. Er zijn bovendien redenen om aan te nemen dat de beschuldiging van lafheid onjuist is. Een onderzoek van het Amsterdamse bureau Motivaction onder 2371 Nederlanders tussen de 15 en 75 jaar heeft opgeleverd dat één op de drie Nederlanders nog nooit van de termen ‘genetische modificatie’ en ‘genetische manipulatie’ heeft gehoord. Van de mensen die er wel van gehoord hebben, is 64 procent bezorgd, omgerekend is dat 42 procent van de Nederlandse bevolking. Volgens hetzelfde onderzoek zijn mensen die zich zorgen maken over genetische modificatie milieubewuster, toleranter en maatschappijkritischer dan mensen die dat niet doen.

In het spoor van Aristoteles en Descartes is aan te nemen dat, gezien de complexiteit van de materie, besluiteloosheid het enige realistische uitgangspunt is voor een ieder die bezonnen handelen voorstaat en de vrucht wil plukken van de zegeningen van de wetenschap. Methodische twijfel is iets anders dan verlammende vertwijfeling. Het verschil zit ‘m in het concrete doel dat je stelt bij je twijfelexercities. Dat doel is: een adequate wet- en regelgeving. Dat maakt ‘adequaat twijfelen’ (of: ‘efficient tobben’ en ‘doortastend aarzelen’) mogelijk. Het is de enige remedie tegen heilloze polarisatie tussen voor- en tegenstanders.

De fysicus en filosoof Wim Rietdijk twijfelt niet. Hij verwijt het Nederlandse publiek dat het de spijkerharde wetenschappelijke bevindingen niet tot zich laat doordringen. Uit lafheid laten wij daarom biologische en culturele degeneratie onnodig voortwoekeren. De moleculaire biologie heeft volgens hem het proces van ontwikkeling en degeneratie van biologische soorten – en ook de rol van de mens daarin – voldoende zichtbaar gemaakt. De in moreel opzicht enig juiste consequentie hiervan is, in Rietdijks ogen, dat wij welbewust die kennis inzetten om de soorten te verbeteren en degeneratie te stoppen. Doelgerichte ingrepen zijn volgens hem nu al mogelijk, werkelijk en wenselijk. Uitstel daarvan is irrationeel en immoreel. In zijn ogen zijn we de tijd van een moraaldiscussie al voorbij. We weten volgens hem eigenlijk precies wat we moeten doen en laten. Hij is daarom voorstander van een verruimde wet- en regelgeving aangaande de toepassingen van de huidige genetische kennis.

Het verwijt van morele lafheid en beperkte geestvermogens hangt als een zwaard van Damocles boven het hoofd van iedere briefschrijver die is ingegaan op ons verzoek om met Rietdijk in discussie te gaan. Uit die exercitie blijkt dat Rietdijk nog geen waterdichte argumenten heeft voor verruiming van de wetgeving die het publiek overtuigen.

Precautiousness

De burger kan zich daarbij beroepen op het in Rio de Janeiro (1990) door democratisch gekozen regeringsleiders geformuleerde principle of precautiousness, dat in dit soort situaties gebiedt om geen radicale wijzigingen door te voeren in het huidige beleid. Het medische principe in dubio abstine – bij twijfel niet ingrijpen – kun je pas laten varen als ons politieke bestel ongeneeslijk ziek blijkt te zijn. En daarvan heeft Rietdijk de meeste briefschrijvers niet overtuigd.

Het Nederlandse publiek doet er goed aan om bij de vraag naar zegeningen & risico’s van de mogelijke toepassingen net zo driest te werk te gaan als de wetenschappers bij het scheppen van die mogelijkheden. Het is niet dom en bangelijk om Rietdijks voorstellen voor vergaande verruiming van gentechnologische toepassingen eerst maar eens als hypothese te beschouwen. Integendeel. In de moraal is genstitutionaliseerde scepsis net zo rationeel als in de wetenschap.
Kan de discussie inzake gentechnologie, abortus en euthanasie op grond van Rietdijks argumenten beëindigd worden? Kunnen wij met een gerust hart de Nederlandse wet- en regelgeving door de Tweede Kamer laten verruimen? Filosofie Magazine heeft Rietdijks opvatting aan u voorgelegd in de zomer van het voorgaande jaar. Het antwoord van de meeste brievenschrijvers is: nog niet!

Wij besluiten met de opmerking dat het eventueel weerleggen van Rietdijks argumentatie niet hetzelfde is als een definitief antwoord geven op de vraag wat we moeten doen en laten. Wie meegaat in de kritiek op Rietdijks pleidooi voor verruiming van de bestaande wet- en regelgeving is niet verlost van de taak om kritisch naar ons huidige doen en laten te kijken. Het is hoogstonwaarschijnlijk dat wij zelfgenoegzaam kunnen vasthouden aan de huidige kaders. Daarvoor zijn de genetica en de daaruit voortvloeiende gentechnologische toepassingen te dynamisch. Doel blijft: adequate wet- en regelgeving. Als de discussie geen uitvoerbare regels oplevert gaat de ontwikkeling door – soms geremd, soms ontremd – terwijl wij ad hoc hier eens wat verbieden en daar van alles toelaten.