Home De verzorgingsstaat moet er zijn – maar alleen als al het andere heeft gefaald

De verzorgingsstaat moet er zijn – maar alleen als al het andere heeft gefaald

Door Filip Spagnoli en Leon Heuts op 19 maart 2013

05-2004 Filosofie magazine Lees het magazine
De kritiek dat de verzorgingsstaat leidt tot passieve burgers is terecht, maar de rechtse nadruk op ‘eigen verantwoordelijkheid’ is loos. Achter die woorden schuilt een door de staat opgelegde, economische mobilisatie van ieder individu. Laat de burgers écht vrij om hun plicht te doen: zichzelf en anderen helpen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Korten, snoeien en afbreken of, meer eufemistisch, ‘ombuigen’. Sinds de lubberiaanse jaren tachtig is de verzorgingsstaat stelselmatig getroffen door bezuinigingen. Behalve diverse economische redenen – ‘te duur’ –  zijn daarvoor door verschillende kabinetten morele redenen gegeven: de verzorgingsstaat zou mensen initiatiefloos maken, en dat past niet bij ons beeld van de moderne mens als ‘zelfredzaam’. Daarnaast zou de verzorgingsstaat een bureaucratisch moloch zijn, die de vrije (economische) activiteit belemmert door hoge belastingen. Daardoor wordt ze zelfs een gevaar voor de individuele vrijheid.Opvallend hierbij is de totale ommezwaai vergeleken met de jaren zeventig en begin jaren tachtig. Dat waren immers de ‘rode jaren’ van Den Uyl, de tijd waarin de overheid haar burgers ‘van de wieg tot het graf’ materiële zekerheid diende te bieden. Politici die tijdens de recessie van begin en midden jaren tachtig forse ingrepen bepleitten in de WAO of de WW werd in de publieke opinie betiteld als asociaal. Nu geldt het juist als een teken van politieke daadkracht. Bijna niemand, ook niet ter  linkerzijde van het politieke spectrum, steekt nog zijn hand in het vuur voor de verzorgingsstaat.

Een analyse van deze ommezwaai is uiterst relevant, althans voor hen die menen dat iets van een verzorgingsstaat overeind zou moeten blijven. Doorgaans gaan veranderingen in een complex sociaal systeem als een samenleving zeer traag. Een plotselinge ommekeer is zeldzaam. Gebeurt dat toch, dan blijkt vaak dat er een onverwachte continuïteit is tussen het tijdperk van voor en na die wending.

Zo zijn de overeenkomsten tussen de stokoude linkse politiek van Den Uyl, en het huidige conservatief-liberale beleid – ondanks de totaal verschillen in retoriek – toch behoorlijk groot. Verzorgingsstaat Nederland of BV Nederland – ergens is het lood om oud ijzer: linkse maakbaarheid versus rechtse maakbaarheid. En daarom loopt men in dezelfde valstrik, maar daarover later meer.

Laten we eerst kijken welke argumenten worden gebruikt om de afbraak van de verzorgingsstaat te verdedigen. ‘Te duur’ is daarbij de belangrijkste en daar valt wat voor te zeggen. De sputterende economie, de vergrijzing, bijstandsfraude en de komst van meestal arme en hulpbehoevende immigranten en vluchtelingen wegen zwaar op het budget van de sociale zekerheid, waardoor regeringen worden aangemoedigd om te snoeien in uitkeringen en voorzieningen. Maar als verklaring voor de  afkeer van de verzorgingsstaat schiet het argument tekort. Hoe schaars de middelen ook mogen zijn, de herverdeling daarvan blijft altijd een politieke keuze. En zelfs in economisch voorspoedige tijden – denk aan de jaren van Paars – is de afbraak van de verzorgingsstaat doorgegaan.Bovendien verklaart het argument ‘te duur’ onvoldoende de omslag in mentaliteit; zeker in het tijdperk na Fortuyn. De verzorgingsstaat wordt nu algemeen – ook in linkse kringen – nauwelijks nog gezien als een verworvenheid, hooguit als een noodzaak. De opvatting is dat de verzorgingsstaat lui maakt, passief, en de individuele ontplooiing afremt.

Trickle down

Er zijn meer filosofische oorzaken te noemen. De verzorgingsstaat remt de economie, stellen de liberalen. Tegenover de verzorgingsstaat poneren zij dan ook de zogeheten trickle down economics. Westerse regeringen verlagen belastingen – en natuurlijk ook de sociale voorzieningen die met belastinggeld worden betaald – in de hoop dat een ‘fiscaal gunstig klimaat’ bedrijven kan overtuigen om te blijven of uit te breiden. Zo hoopt men op een ‘terugverdieneffect’: de toenemende economische activiteit compenseert het verlies aan belastingsinkomsten en maakt bovendien heel wat uitkeringen overbodig omdat meer mensen aan het werk kunnen worden gezet.  Deze redenering doet denken aan de theorie van de Onzichtbare Hand, uitgewerkt door de econoom Adam Smith.Het idee is dat de economische welvaart toeneemt als de economische vrijheid toeneemt en de staatsinmenging afneemt. Bovendien zou de toegenomen welvaart automatisch ‘doorsijpelen’ (trickle down) naar de minst begunstigden. Daarmee zou ook voor hen materiële zekerheid in een vrije markt gegarandeerd blijven. Als bedrijven vrij worden gelaten en niet gebukt hoeven te gaan onder overheidsverplichtingen, dan kunnen ze optimaal winst realiseren. En als ze winst maken dan produceren ze meer banen, investeren ze in nieuwe economische activiteiten, betalen ze meer belastingen en leveren ze dus de basis voor materiële zekerheid en herverdeling, ofwel rechtstreeks door middel van de creatie van banen en investeringen, ofwel niet rechtstreeks door de betaalde belastingen die dan voor uitkeringen kunnen worden gebruikt: All boats rise on a rising tide.

Achter deze redenering schuilt een duidelijke opvatting over recht. Voor liberalen en libertairen is de verzorgingsstaat per definitie een staat met veel macht en veel tentakels. Om te kunnen besluiten dat iemand een uitkering verdient moet de verzorgingsstaat heel wat onderzoeken. Sociale diensten moeten gaan neuzen in het privé-leven, informatie gaan bijhouden over inkomen, zwart werk, en familiale toestand. Onze klassieke mensenrechten en onze vrijheid worden in gevaar gebracht als de staat te veel de nadruk legt op de economische rechten – wat bijvoorbeeld de klassieke socialistische stromingen doen. Sterker nog: een staat die zich baseert op deze rechten zal zo handelen dat ze het tegengestelde bereikt van wat ze wenst, en zal tegelijkertijd een aantal andere waarden en rechten overboord moeten gooien.

De liberalen zeggen dus – in tegenstelling tot socialisten – dat het recht op vrijheid veel belangrijker is dan het recht op materiële zekerheid. Het tweede volgt uit het eerste, mits de staat zich zo min mogelijk bemoeit met de vrije markt. Maar werkt het ook zo? Het is op zijn minst twijfelachtig dat alle spelers op de vrije markt door hun op eigenbelang gerichte handelingen de economische rechten en de verzorging voor de zwaksten zullen voortbrengen. Er zijn inderdaad heel wat voordelen die ‘doorsijpelen’, maar ook sijpelt er heel wat omhoog. Vrijheid is niet genoeg en de staat moet zich mengen in de samenleving om te herverdelen wat niet vrijwillig en automatisch wordt herverdeeld. En de staat heeft de economische rechten nodig als maatstaf voor deze herverdeling.Dat vrijheid niet genoeg is wordt bewezen door bijvoorbeeld het deregulerende beleid van Reagan en Thatcher in de jaren tachtig – expliciet gebaseerd op de libertaire ideologie van de trickle down economics – dat tot sociale rampen heeft geleid. De reden daarvoor is dat de theorie van de Onzichtbare Hand het feit miskent dat de startposities ongelijk zijn, en dat met dergelijke ongelijke startposities de vrije markt alleen maar meer ongelijkheid creëert. Zij die beter af zijn profiteren meer van de vrijheid. Zij hebben middelen om te investeren, kennis om te gebruiken, relaties om één en ander te versoepelen et cetera, waardoor ze het steeds beter gaan hebben ten nadele van hen die deze middelen niet hebben. En het is uiterst twijfelachtig of de voorstanders van de vrije markt zullen aanvaarden dat er wat wordt gedaan aan die ongelijke startposities.

Eigen verantwoordelijkheid

Bovendien: wat stelt die vrijheid – waar liberalen zo op hameren – nu voor? Nota bene de conservatief Balkenende vertaalt het met ‘eigen verantwoordelijkheid’. Dat klinkt uit moreel oogpunt heel mooi, en zelfredzaamheid zou het uitgangspunt moeten zijn voor de vernieuwde verzorgingsstaat. Maar spiegelen we ons geen illusies voor: zelfredzaamheid in liberale ogen betekent een algehele mobilisatie: wie economisch niet actief is, is een financiële last. Dat houdt de belastingen hoog en tempert de economische groei. Daarom moet de overheid haar burgers voortdurend ‘prikkelen’ om economisch actief te zijn. Hierin schuilt een voor liberalen ongetwijfeld bizarre paradox. Juist zij zijn immers tegen overheidsbemoeienis, en nu blijkt dat de overheid continu in moet grijpen – wat  zo ver kan gaan dat de mate van arbeidsongeschiktheid van een persoon wordt uitgedrukt in procenten.Je kan je afvragen wat het verschil is met de ‘rode jaren’ van Den Uyl. Ook nu bemoeit – hoewel de retoriek en de uitwerking totaal anders is – de overheid zich met haar burgers van de wieg tot het graf. Deze continuïteit verklaart ongetwijfeld mede waarom het denken over de verzorgingsstaat zo snel kon omslaan. Je zou kunnen zeggen dat de sociale infrastructuur (van uitkeringsinstanties tot keuringsartsen) al lang gereed was. Alleen hun functie hoefde maar te veranderen: van sociaal vangnet naar katapult – terug de arbeidsmarkt op. Overigens blijkt dat maakbaarheidspolitiek – links of rechts – uiteindelijk niet loont. Zo lang de kansen en uitgangsposities ongelijk zijn, en dat zijn ze altijd, zijn er afvallers, mensen aan de zijlijn, et cetera.

Dat neemt niet weg dat de liberale kritiek nuttig is, zoals het probleem van de impact van economische rechten op andere rechten (vrijheidsrechten). Ook op een ander punt moeten we de liberalen en de anderen die de verzorgingsstaat willen afbouwen gedeeltelijk gelijk geven. Het is niet nodig en zelfs niet wenselijk om de realisatie van  economische rechten volledig aan de verzorgingsstaat over te laten. Economische rechten creëren niet alleen plichten voor de staat. Ook het individu heeft de plicht om te zorgen voor de economische rechten van zijn medeburgers. Alleen wanneer de individuen hun plichten niet vervullen moet de staat optreden. Dergelijke opvattingen kan de niet onterechte vrees voor te grote staatsmacht wat bedaren. Maar dan moeten we ‘eigen verantwoordelijkheid’ wel écht serieus nemen als een individuele sociale plicht, en niet een door de staat opgelegde economische mobilisatie. Grootschalige ingrepen in de WAO en WW hebben geen enkele zin, zo lang er niet wordt nagedacht over alternatieven op kleinschalig niveau. Het voert hier te ver om de contouren te schetsen van een geheel nieuw sociaal beleid, maar als aanzet kan wél een hiërarchie van plichten worden geschetst, van de burger tegenover de staat, medeburgers en, het allerbelangrijkste: zichzelf.Alle mensenrechten zijn rechten erga omnes. Iedereen heeft rechten ten opzichte van iedereen, en iedereen heeft de plicht de rechten van alle andere mensen te respecteren. Dat respect is vrij gemakkelijk in het geval van het recht op vrije meningsuiting. Onthouding volstaat daar meestal. In het geval van onze economische rechten hebben de plichten van onze medemensen vaak wat meer om het lijf en volstaat onthouding niet meer. Caritas, hulp, bijstand zijn dan aangewezen.

Maar ook al hebben we dezelfde rechten ten opzichte van alle andere mensen, we hebben niet dezelfde plichten ten opzichte van alle mensen. We hebben meer plichten naar bepaalde mensen dan naar andere. Dat heeft te maken met het principe van ought implies can. Niemand heeft voldoende middelen om de economische rechten van alle andere mensen te realiseren. Daarom moeten we selectief zijn. Nabijheid betekent dat we meer kunnen doen, en als we meer kunnen doen, hebben we ook de plicht om meer te doen (can also implies ought). De nabijheid bepaalt niet het bestaan van de plicht – mits we in theorie een verplichting hebben ten opzichte van iedereen, een verplichting die in de praktijk onrealistisch is – maar wel de intensiteit ervan. Wat niet geldt voor individuen geldt soms wel voor groepen. Zeer rijke groepen, bijvoorbeeld rijke landen, hebben wel de macht om iedereen te helpen, en hebben dan ook de plicht om iedereen te helpen. Caritas is dus een plicht en niet een keuze.

Maar het zou niet goed zijn als hulp de regel wordt, en ook op dat punt moeten we wat terrein prijsgeven aan de liberalen en de tegenstanders van de verzorgingsstaat. De verzorgingsstaat moet een grensbegrip zijn. Ze verschijnt op het toneel als al het andere heeft gefaald. Het is wenselijk dat mensen niet afhankelijk zijn van hulp en zelfstandig hun leven kunnen leiden. Afhankelijkheid kan comfortabel zijn maar strookt niet met het ideale mensbeeld dat de meeste van ons aanhangen. Zelfredzaamheid, activiteit, het lot in eigen handen nemen, vrijheid en autonomie moeten ook voor de voorstanders van de verzorgingsstaat belangrijke waarden blijven. We moeten dan ook de politieke moed hebben om mechanismen te creëren die afhankelijkheid en passiviteit vermijden, maar wijzen op ‘eigen verantwoordelijkheid’ kan niet zo ver gaan dat we de fundamentele bescherming van de economische rechten opgeven. Je kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat er geen ‘werkloosheidsvallen’ ontstaan, waardoor mensen gevangen worden in werkloosheid omdat de uitkering voordeliger is dan het minimumloon.

En als er toch hulp moet zijn omdat de zelfredzaamheid tekortschiet, dan moet die hulp gericht zijn op de uiteindelijke realisatie van zelfredzaamheid. Op internationaal vlak is het algemeen aanvaard dat ontwikkelingshulp niet moet betekenen dat men mensen voedsel geeft, maar dat men hen helpt om op efficiënte wijze zelf voor voedsel te zorgen. Deze visie moet ook op het nationale niveau van de verzorgingsstaat worden vertaald.

Bottom-up

Mensen hebben ook plichten ten opzichte van zichzelf. Ze moeten in eerste instantie zichzelf trachten te redden en zich niet settelen in comfortabele systemen van afhankelijkheid. De ‘zelfplicht’ is dan ook de eerste en belangrijkste plicht. Onze verplichting om anderen te helpen wordt pas werkelijkheid als die anderen falen om zichzelf te helpen. En de overheidsplicht pas als de vrijwillige caritas faalt. Plichten ontstaan bottom-up.


Zodra we deze hiërarchie van de plichten niet respecteren of een schakel overslaan, hebben we problemen. We creëren dan bijvoorbeeld afhankelijkheid. Of als de staat zonder reden de plichten van burgers onderling negeert en zijn eigen zorg in de plaats stelt, dan spelen we in de kaart van de critici van de overheidsmacht en verliezen we bovendien de voordelen van die burgerplicht: burgers die hun plichten jegens elkaar aanvaarden zullen hun gemeenschap hervormen naar een hechte groep, waarin mensen elkaar helpen en op elkaar kunnen rekenen. Een verzorgingsstaat die dit negeert en zichzelf het monopolie van hulp toe-eigent, zal dan eerder een gemeenschap zijn van geïsoleerde mensen, volledig gericht op hun privé-leven. En dat is precies het tegenovergestelde van wat een gemeenschap zou moeten zijn.

Van Filip Spagnoli verscheen onlangs het boek Homo Democraticus, On the Universal Desirability and the not so Universal Possibility of Democracy and Human Rights, Cambridge Scholars Press, 2003